ECLI:NL:RBOBR:2024:3641

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
C/01/403015 / HA ZA 24-235
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank Oost-Brabant en ontvankelijkheid van de dagvaarding

In deze zaak, die op 17 juli 2024 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, heeft de gedaagde partij aangevoerd dat hij had moeten worden gedagvaard om te verschijnen op de zitting in Eindhoven in plaats van in 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, ongeacht de locatie die in de dagvaarding is vermeld, zij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Dit is gebaseerd op het zaakverdelingsreglement van de rechtbank Oost-Brabant, dat bepaalt dat alle nieuwe zaken worden ingediend bij de locatie 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van nietigheid van de dagvaarding en dat de eisende partij ontvankelijk is.

De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord met een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid, en een incidentele conclusie van antwoord. De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagde partij beoordeeld, die stelde dat de rechtbank relatief onbevoegd was en dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de locatie van de zitting niet relevant is voor de bevoegdheid van de rechtbank en dat de dagvaarding in overeenstemming was met het reglement.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de incidentele vordering van de gedaagde partij afgewezen en deze veroordeeld in de proceskosten. De kosten zijn vastgesteld op €792,00, met wettelijke rente over deze kosten indien niet tijdig betaald. De zaak zal op 31 juli 2024 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/403015 / HA ZA 24-235
Vonnis in incident van 17 juli 2024
in de zaak van
[eiser in hoofdzaak en verweerder in het incident],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. T. Kroes te Utrecht,
tegen
[gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] H.O.D.N. [bedrijfsnaam gedaagde hoofdzaak / eiser in het inicident],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.F.M. Verheij te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser in hoofdzaak en verweerder in het incident] en [gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] vordert in het incident dat de rechtbank [eiser in hoofdzaak en verweerder in het incident] niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen dan wel haar vorderingen afwijst. Hij legt daaraan het volgende ten grondslag. Op grond van artikel 101 Rv is rechtbank Oost-Brabant relatief bevoegd. Ingevolge het zaaksverdelingsreglement rechtbank Oost-Brabant is in deze zaak
bevoegd de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven. [gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] is bij inleidende dagvaarding gedagvaard om te verschijnen voor de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, maar hij had gedagvaard moeten worden om te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven. In het exploot van dagvaarding is daarom sprake van een overtreding van het bepaalde in artikel 101
(de rechtbank begrijpt dat is bedoeld ‘artikel 111’)lid 2 aanhef en onder e Rv, dat op de voet van artikel 120 lid 1 Rv met nietigheid is gesanctioneerd.
2.2.
[eiser in hoofdzaak en verweerder in het incident] voert gemotiveerd verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4.
De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank Oost-Brabant, ongeacht de locatie, bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [eiser in hoofdzaak en verweerder in het incident] in de hoofdzaak. Voor de bevoegdheid is niet relevant welke locatie in het zaakverdelingsreglement van deze rechtbank is aangewezen voor de mondelinge behandeling van de zaak (waarvan de rechtbank overigens kan afwijken).
2.5.
In artikel 111 lid 2 aanhef en onder e Rv is bepaald dat het exploot van dagvaarding de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennisneemt vermeldt, onder vermelding van het adres van de zittingsplaats waar de zaak moet worden behandeld alsmede, indien de zaak moet worden behandeld in een zittingsplaats waar geen stukken kunnen worden ingediend, het adres waar stukken kunnen worden ingediend.
2.6.
[eiser in hoofdzaak en verweerder in het incident] heeft [gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] gedagvaard om te verschijnen voor de rechtbank Oost-Brabant, locatie ‘s-Hertogenbosch. Dit is in overeenstemming met het zaakverdelingsreglement van de rechtbank Oost-Brabant, waaruit volgt dat alle nieuwe zaken worden ingediend bij de locatie ’s‑Hertogenbosch.
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat de stellingen van [gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] niet leiden tot nietig verklaring van de dagvaarding, waarbij nog komt dat [gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] is verschenen zodat eventuele nietigheden gedekt zijn, en ook niet tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser in hoofdzaak en verweerder in het incident] of tot afwijzing van haar vorderingen, zoals [gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] heeft gevorderd.
2.8.
De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
2.9.
[gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser in hoofdzaak en verweerder in het incident] in het incident worden begroot op:
- salaris advocaat € 614,00 (1 punt × tarief II)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00
2.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] in de proceskosten in het incident van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
3.3.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak en eiser in het incident] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
31 juli 2024voor beraad rolrechter over het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.