In deze zaak, die op 17 juli 2024 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, heeft de gedaagde partij aangevoerd dat hij had moeten worden gedagvaard om te verschijnen op de zitting in Eindhoven in plaats van in 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, ongeacht de locatie die in de dagvaarding is vermeld, zij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Dit is gebaseerd op het zaakverdelingsreglement van de rechtbank Oost-Brabant, dat bepaalt dat alle nieuwe zaken worden ingediend bij de locatie 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van nietigheid van de dagvaarding en dat de eisende partij ontvankelijk is.
De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord met een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid, en een incidentele conclusie van antwoord. De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagde partij beoordeeld, die stelde dat de rechtbank relatief onbevoegd was en dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de locatie van de zitting niet relevant is voor de bevoegdheid van de rechtbank en dat de dagvaarding in overeenstemming was met het reglement.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de incidentele vordering van de gedaagde partij afgewezen en deze veroordeeld in de proceskosten. De kosten zijn vastgesteld op €792,00, met wettelijke rente over deze kosten indien niet tijdig betaald. De zaak zal op 31 juli 2024 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.