Beoordeling door de voorzieningenrechter
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
18. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
19. Vaststaat dat de supermarkt dagelijks, regelmatig meerdere keren per dag, door vrachtwagens met oplegger wordt bevoorraad vanuit de laad- en loslocatie aan de achterkant van de supermarkt, tussen het pand Heuvel 83 en de Sint-Brigidakerk. Sinds de paaltjes op 11 april 2024 zijn geplaatst kunnen de vrachtwagens niet meer vooruit wegrijden via Heuvel 26-59, maar moeten zij eerst in een S-bocht achteruitrijden naar Achter de Kerk om te kunnen wegrijden. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het achteruitrijden van vrachtwagens met oplegger, zoals dit hiervoor is geschetst, een verkeersveilige manoeuvre is of niet. De voorzieningenrechter kan op grond van het door verzoekster overgelegde rapport van verkeerskundige Van Hofwegen van 7 juni 2024 niet op voorhand uitsluiten dat dat niet het geval is. Hoewel de vrachtwagens al zo’n 24 jaar lang op woensdagen tijdens de weekmarkt en vijf aaneengesloten dagen tijdens de jaarlijkse kermis al achteruit hebben gereden, moet die manoeuvre sinds 11 april 2024 dagelijks, regelmatig meerdere keren per dag, worden verricht. Onder deze omstandigheden heeft verzoekster een voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Over de rechtmatigheid van het bestreden besluit
20. De voorzieningenrechter zal hierna aan de hand van wat verzoekster heeft aangevoerd beoordelen of hij een (voorlopig) inhoudelijk rechtmatigheidsoordeel kan geven over het bestreden besluit. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een (eventuele) beroepszaak.
Ten aanzien van het primaire standpunt van het college
21. Het college baseert zijn afwijzing van verzoeksters verzoeken om handhavend op te treden dan wel een verkeersbesluit te nemen primair op het standpunt dat de mededeling in zijn e-mail van 24 oktober 2023, die erop neerkomt dat voor de plaatsing van de paaltjes geen verkeersbesluit vereist is, een bestuurlijk rechtsoordeel is dat met een besluit gelijk te stellen is. Het college wijst erop dat verzoekster in haar brief van 14 februari 2023 heeft gesteld dat het plaatsen van paaltjes op enig moment tot (ernstige) verkeersongelukken zal leiden. Omdat hieruit volgens het college volgt dat de plaatsing van de paaltjes mogelijk leidt tot onomkeerbare gevolgen, zou het voor verzoekster onredelijk bezwarend zijn om het op de feitelijke plaatsing van de paaltjes aan te laten komen en daartegen een handhavingsverzoek te moeten indienen. Bovendien werd verzoekster ten tijde van het bestuurlijk rechtsoordeel bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener. Omdat de mededeling van 24 oktober 2023 een appellabel bestuurlijk rechtsoordeel is en verzoekster daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, staat volgens het college daarmee vast dat voor het plaatsen van de paaltjes geen verkeersbesluit vereist is.
22. Verzoekster betoogt, kort gezegd, dat de mededeling in de e-mail van 24 oktober 2023 geen bestuurlijk rechtsoordeel is dat met een besluit gelijk is te stellen.
23. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)is een bestuurlijk rechtsoordeel in de regel geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Slechts in uitzonderlijke situaties wordt een bestuurlijk rechtsoordeel, ondanks het ontbreken van rechtsgevolg, omwille van de rechtsbescherming met een besluit gelijkgesteld. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het voor de betrokkenen onevenredig bezwarend is om het geschil over de interpretatie van de rechtsregels via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit bij de bestuursrechter aan de orde te stellen. In dat geval wordt rechtsbescherming verleend door de bestuursrechter en wordt de weg naar de burgerlijke rechter niet als redelijk alternatief beschouwd.
24. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hier ter beoordeling voorligt de afwijzing van verzoeken om handhavend op treden dan wel een verkeersbesluit te nemen. Het is verzoekster met die verzoeken erom te doen om rechtsbescherming te krijgen tegen een, in haar ogen, illegale situatie. De vaste rechtspraak van de Afdeling over de gelijkstelling van een bestuurlijk rechtsoordeel met een besluit, heeft betrekking op de beantwoording van de vraag of de belanghebbende een rechtsingang moet krijgen tegen een bestuurlijk rechtsoordeel. Dat is hier niet aan de orde. Met de verzoeken om handhavend op te treden dan wel een verkeersbesluit te nemen heeft verzoekster die rechtsingang al. Als het college in zijn betoog zou worden gevolgd dan zou verzoekster met deze rechtsingang minder rechtsbescherming krijgen. Dat zou onaanvaardbaar zijn. Het voorgaande betekent dat de mededeling van het college in zijn e-mail van 24 oktober 2023, dat voor de plaatsing van de paaltjes geen verkeersbesluit is vereist, niet met een besluit gelijk te stellen is. Het is dus niet komen vast te staan dat voor het plaatsen van de paaltjes geen verkeersbesluit vereist is. Om die reden houdt het primaire standpunt van het college geen stand.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van het college
25. Het subsidiaire standpunt dat het college aan de afwijzing van verzoeksters aanvraag om handhavend op te treden dan wel een verkeersbesluit te nemen ten grondslag legt, is dat voor de plaatsing van de paaltjes om inhoudelijke redenen geen verkeersbesluit vereist is. Met het verkeersbesluit van 30 juni 2000 is ter plaatse een voetgangersgebied ingesteld (uitgezonderd fietsers en laden en lossen). De besluitgever wil geen gemotoriseerd verkeer binnen een voetgangersgebied. De plaatsing van de paaltjes is niet meer en niet minder dan een fysieke ondersteuning van dat verkeersbesluit. Het college heeft verder in aanmerking genomen dat verzoekster niet wordt beperkt in de mogelijkheid om te laden en lossen en dat zware vrachtwagens die een rondje om de kerk rijden, waaronder die van verzoekster, forse schade toebrengen aan bouwwerken, bestrating en groenvoorziening. Met de plaatsing van de paaltjes is geen sprake van een illegale situatie, aldus het college.
26. Verzoekster betoogt kort gezegd het volgende. Het verkeersbesluit van 30 juni 2000 heeft geen betrekking op het deel tussen Achter de Kerk en Heuvel 74. Voor dat deel is geen voetgangerspad ingesteld. Door de plaatsing van de paaltjes kan het vrachtwagenverkeer afkomstig van Achter de Kerk Heuvel 26-59 niet meer bereiken, ook niet voor laden en lossen. Op grond van artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet is daarvoor een verkeersbesluit vereist. Verder betwist verzoekster dat haar vrachtwagens schade veroorzaken. Bovendien is schade geen onderdeel van de belangen die bij een verkeersbesluit moeten worden betrokken, aldus verzoekster.
27. De voorzieningenrechter stelt vast dat beide partijen een pleitbaar standpunt innemen over de beantwoording van de vraag of voor de plaatsing van de zeven paaltjes tussen de panden Heuvel 60a en 62 wel of niet een verkeersbesluit vereist is. Dat vergt een beoordeling ten gronde waarvoor een voorlopige voorzieningenprocedure zich niet goed leent.
28. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter overgaan tot een belangenafweging.
29. Het college stelt hierover het volgende. In het centrum van de gemeente Geldrop heeft in 2020/2021 een grootschalige inrichting plaatsgevonden, waarbij de bestrating is vervangen door hoogwaardig materiaal en diverse groen- en rustvoorzieningen zijn aangebracht. De gemeente heeft beoogd dat in het centrum grote autovrije verblijfsgebieden ontstaan waar het aangenaam en veilig verblijven is. Het deel van Heuvel achter de Sint-Brigidakerk heeft een verkeersaantrekkende werking op gemotoriseerd verkeer, terwijl dat deel van Heuvel een voetgangersgebied is. Daar komt bij dat hoge en zware voertuigen, zoals de vrachtwagens van verzoekster, schade toebrengen aan bouwwerken, bestrating en ondergrondse voorzieningen.
30. Verzoekster stelt als belang dat het rondom de laad- en loslocatie bij de supermarkt een veilige situatie moet blijven.
31. Deze belangen tegen elkaar afwegend, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de
belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Door de plaatsing van de paaltjes moeten vrachtwagens met oplegger vanuit de laad- en loslocatie tussen het pand Heuvel 83 en de Sint-Brigidakerk in een S-bocht achteruit rijden. Zoals hiervoor is overwogen is voorshands niet uit te sluiten dat dit een verkeersonveilige manoeuvre is, terwijl deze manoeuvre vanaf het moment dat de paaltjes zijn geplaatst dagelijks, regelmatig meerdere keren per dag, moet worden verricht. Tegenover de door het college geschetste herinrichting van het centrum sinds 2020/2021 staat dat al vanaf juni/juli 2000, bijna 24 jaar lang, het laad- en losverkeer ten behoeve van de supermarkt via Heuvel 26-59 is weggereden. Voor dat deel van Heuvel is weliswaar een voetgangersgebied ingesteld, maar voor laden en lossen is nu eenmaal een uitzondering gemaakt. Bovendien staat vast dat er ook laad- en losverkeer op Heuvel 26-59 (weg)rijdt voor de Bruna-vestiging in het pand Heuvel 50. Tegen gemotoriseerd verkeer dat illegaal vanuit Achter de Kerk over Heuvel 26-59 (weg)rijdt kan handhavend worden opgetreden. Verder heeft verzoekster betwist dat haar vrachtwagens schade hebben toegebracht aan bouwwerken, bestrating en ondergrondse voorzieningen op Heuvel 26-59.
32. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt.