ECLI:NL:RBOBR:2024:3625

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
10464350
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde zorgverzekeringskosten met eis in reconventie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft OHRA Zorgverzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde, met betrekking tot onbetaalde zorgverzekeringskosten. De procedure begon met een dagvaarding op 13 april 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord met een eis in reconventie op 31 mei 2023. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 juni 2024, waarbij de gedaagde niet verscheen. OHRA vorderde een totaalbedrag van € 1.076,24, bestaande uit een hoofdsom van € 884,69, buitengerechtelijke incassokosten van € 132,70 en rente tot de datum van de dagvaarding. De gedaagde voerde verweer en stelde een tegenvordering in van € 4.505,63, maar deze werd door de kantonrechter afgewezen.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van OHRA terecht was, aangezien de gedaagde een zorgverzekering had gehad van 1 mei 2010 tot 15 maart 2015, en deze met terugwerkende kracht was stopgezet. De kosten die OHRA vorderde, waren gerelateerd aan zorg die de gedaagde had ontvangen terwijl hij niet verzekerd was. De kantonrechter wees de wettelijke rente toe en de buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De tegenvordering van de gedaagde werd afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Het vonnis werd uitgesproken op 8 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 10464350 \ CV EXPL 23-2293
Vonnis van 8 augustus 2024
in de zaak van
OHRA ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Tilburg,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederend in persoon.
Partijen worden verder OHRA en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 april 2023;
- de conclusie van antwoord met een van eis in reconventie van 31 mei 2023;
- akte met bijlagen voor de mondelinge behandeling van 13 juni 2024.
1.2.
Op 26 juni 2024 heeft de mondelinge behandeling (zitting) plaatsgevonden. Bij de mondelinge behandeling was mevrouw [A] , namens OHRA, aanwezig. [gedaagde] was op de juiste manier opgeroepen voor de mondelinge behandeling, maar hij is niet verschenen en heeft de rechtbank ook niet bericht verhinderd te zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft OHRA haar standpunten kunnen toelichten en vragen van de kantonrechter beantwoord. Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag een vonnis zal worden gewezen.

2.De beoordeling in conventie en reconventie

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] heeft van 1 mei 2010 tot 15 maart 2015 een zorgverzekering bij OHRA gehad. Op 1 januari 2020 heeft [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met OHRA om deze zorgverzekering stop te zetten. Hij heeft telefonisch aan de medewerker van OHRA uitgelegd dat hij een groot deel van het jaar werkzaam was buiten de Europese Unie, in Saudi Arabië, en de verzekering niet meer nodig had. Om de verzekering stop te zetten was het nodig om een wlz verklaring te tonen aan OHRA. Deze verklaring heeft [gedaagde] opgevraagd bij de SVB en vervolgens op 3 maart 2020 aan OHRA toegezonden. Op 3 maart 2020 is de verzekering met terugwerkende kracht tot 15 maart 2015 stopgezet. Dit blijkt ook uit een mail van 3 maart 2020 die door beide partijen is overgelegd (productie 5 bij de dagvaarding en bijlage bij de conclusie van antwoord).
Wat wordt er gevorderd?
2.2.
OHRA vordert betaling van:
Hoofdsom
884,69
Buitengerechtelijke incassokosten
132,70
Rente tot datum dagvaarding
58,85
Totaal
1.076,24
Tenslotte wordt ook wettelijke rente gevorderd vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling en een veroordeling in de proceskosten.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij legt uit waarom hij het gevorderde bedrag niet hoeft te betalen en stelt een tegenvordering (eis in reconventie) in. In de conclusie van antwoord wordt door [gedaagde] naar voren gebracht dat OHRA aan hem nog een bedrag van € 4.505,63 dient terug te betalen.
Wie krijgt er gelijk?
2.4.
OHRA krijgt in de procedure gelijk. De tegenvordering wordt afgewezen. Hieronder wordt toegelicht hoe de kantonrechter tot dit oordeel komt. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen van OHRA en [gedaagde] zullen deze hieronder gezamenlijk worden behandeld.
[gedaagde] dient de hoofdsom van € 884,69 te betalen
2.5.
Op 3 maart 2020 heeft [gedaagde] een e-mail ontvangen van OHRA waar uit bleek dat de verzekering is beëindigd vanaf 16 maart 2015. In deze e-mail staat ook de volgende passage vermeld:

Geen vergoeding kostenMaakt u ná het stopzetten van de zorgverzekering kosten? Dan vergoeden wij deze kosten niet meer. Hebben wij al kosten vergoed? Houd en dan rekening mee dat u deze kosten aan ons moet terugbetalen. Hierover ontvangt u automatisch bericht van ons.’
2.6.
OHRA vordert een hoofdsom van € 884,69. Deze kosten zijn als volgt opgebouwd:
Eigen risico september 2015
85,27
Correctie rekeningen 04/15 – 01/20
760,17
Eigen risico juni 2019
39,25
OHRA heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat dit kosten betreft voor genoten zorg door [gedaagde] dan wel eigen risico ten laste van [gedaagde] . Het gaat onder meer om kosten ten aanzien van bezoeken aan de huisarts, een ziekenhuisbezoek en kosten voor de apotheek. Ter onderbouwing van de vordering heeft OHRA een aantal brieven en facturen overgelegd De bedragen die OHRA van [gedaagde] vordert zien dus op kosten die zij voor [gedaagde] voldaan in de periode waarvan achteraf was gebleken dat [gedaagde] niet was verzekerd omdat de verzekering op verzoek van [gedaagde] met terugwerkende kracht is stopgezet. Deze kosten zijn onterecht betaald door OHRA. Die bedragen komen dus voor rekening van [gedaagde] en [gedaagde] is daar ook op gewezen in de e-mail van 3 maart 2020. Er is geen specifiek verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde hoofdsom. De hoofdsom wordt dan ook, zoals gevorderd, toegewezen.
De wettelijke rente wordt toegewezen
2.7.
OHRA heeft € 58,85 gevorderd tot aan het moment van uitbrengen van de dagvaarding. Verder wordt ook wettelijke rente gevorderd over de hoofdsom vanaf het moment van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling. Vanwege het niet tijdig terugbetalen van de voorgeschoten kosten door OHRA is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd. De wettelijke rente is door [gedaagde] niet betwist. De wettelijke rente wordt, zoals deze is gevorderd, toegewezen.
De tegenvordering van [gedaagde] wordt afgewezen
2.8.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord uitgelegd dat hij een tegenvordering heeft op OHRA. Deze tegenvordering is als volgt opgebouwd:
Ten onrechte betaalde vordering
1.478,98
Kosten deurwaarderskantoor Janssen & Janssen
1.526,65
Extra kosten CAK
1.500,00
Totaal
4.505,63
2.9.
De kantonrechter wijst die vordering af. [gedaagde] heeft niet, althans onvoldoende toegelicht waarom hij recht heeft op betaling van deze vordering door OHRA. Bovendien heeft OHRA tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd verweer gevoerd. OHRA heeft toegelicht dat de gevorderde bedragen niet door haar verschuldigd zijn. OHRA legt uit dat [gedaagde] werd aangemeld bij het CAK, omdat een premie achterstand was ontstaan. OHRA heeft, na het ontvangen de wlz verklaring, de verzekering stopgezet en melding daarvan gedaan aan het CAK. De teveel betaalde premie is door CAK terugbetaald. Dit wordt ook bevestigd door CAK in bijlage 7 bij de akte van OHRA (zie punt 1.1.). OHRA heeft de andere bedragen niet terugbetaald, maar verrekend met openstaande vorderingen. Dit blijkt uit het financieel overzicht overgelegd als bijlage 1 bij de akte van OHRA (zie punt 1.1.). Tenslotte wordt toegelicht dat de kosten van het deurwaarderskantoor Janssen & Janssen niet voor rekening van OHRA kunnen komen, omdat dit een kantoor is dat niet voor OHRA werkzaamheden verricht. Nu [gedaagde] niet aanwezig is geweest tijdens de mondelinge behandeling is het gemotiveerde verweer van OHRA niet betwist. De kantonrechter gaat uit van het betoog van OHRA als zijnde niet weersproken. De tegenvordering wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen
2.10.
OHRA maakt aanspraak op een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Er wordt € 132,70 aan incassokosten gevorderd. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). OHRA heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief, waardoor de vordering op dit punt wordt toegewezen.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten
2.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van OHRA worden begroot op:
kosten van de dagvaarding
129,86
Griffierecht
322,00
salaris gemachtigde
270,00
(2,00 punten × € 135,00)
Nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
789,36
2.12.
Met betrekking tot de (tegen)vordering van [gedaagde] is geoordeeld dat deze vordering wordt afgewezen. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van OHRA. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten in reconventie te begroten met een correctiefactor 0,5, omdat de vordering in reconventie en het daartegen gevoerde verweer nauw samenhangen met de vordering in conventie. De proceskosten worden vastgesteld op € 135,50 (0,5 x € 271,00).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
- veroordeelt [gedaagde] om aan OHRA te betalen een bedrag van € 1.076,24 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 884,69, met ingang van 13 april 2023, tot de dag van volledige betaling,
-
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 789,36 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in reconventie
- wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 135,50,

in conventie en reconventie

- verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2024.