ECLI:NL:RBOBR:2024:3573

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
01-075191-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding van artikel 6 en bewezenverklaring van overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 na verkeersongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 3 juli 2022 te Oirschot. De verdachte, bestuurder van een personenauto, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag, wat zou hebben geleid tot een ongeval waarbij een ander, mevrouw [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie eiste een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het eerste feit, stellende dat er slechts sprake was van een enkele verkeersfout.

De rechtbank oordeelde dat het eerste feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, aangezien er onvoldoende bewijs was voor roekeloosheid of aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Echter, de rechtbank achtte de tweede tenlastelegging, het verlaten van de plaats van het ongeval, wel bewezen. De verdachte had de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken, terwijl hij wist dat er letsel was toegebracht aan het slachtoffer.

De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 maanden op. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de psychische gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde straf passend was voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01-075191-23
Datum uitspraak: 05 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1968] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 juni 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 3 juli 2022 te Oirschot als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, A58 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
rijdende op de tweede (middelste) rijbaan naar rechts heeft gestuurd richting de eerste rijbaan terwijl zich daar op dat moment een ander voertuig (personenauto) bevond waardoor althans mede waardoor een botsing en/of anrijding onstond,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere gebroken ribben en/of evenwicht en/of balansproblemen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
T.a.v. feit 2:
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Oirtschot op/aan A58,
op of omstreeks 3 juli 2022
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] )
letsel en/of schade was toegebracht

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft gesteld dat het weggedrag van verdachte, ten laste gelegd onder feit 1, heeft geleid tot het ongeval en dat dit weggedrag als ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’ dient te worden aangemerkt. Ook het tweede feit kan wettig en overtuigend worden bewezen nu vast staat dat verdachte na het ongeval is doorgereden, terwijl de schade aan het voertuig fors was en bij het slachtoffer sprake was van zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde onder feit 1, omdat er sprake is van hooguit één enkele verkeersfout. Het begaan van één enkele verkeersfout levert geen overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW) op. Er is derhalve geen sprake van roekeloosheid dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2:. [1]
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis, en dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 3 juli 2022 als bestuurder van de Mercedes-Benz GLA 200, met Nederlands [kenteken 1] over de Rijksweg A58 heeft gereden, komende uit de richting van Eindhoven en gaande in de richting van Tilburg. Verdachte reed in beginsel in het midden van de weg, op rijstrook 2. Op de meest rechter rijstrook, rijstrook 3, reed het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer] , in haar Suzuki Swift met Nederlands [kenteken 2] .Beide voertuigen zijn met elkaar in botsing gekomen. Mevrouw [slachtoffer] is hierdoor met haar auto tegen de vangrail beland. Zij heeft aan het ongeval aanzienlijk letsel overgehouden. Beide voertuigen zijn beschadigd geraakt.
Verdachte is in eerste instantie een stukje verderop gestopt op de vluchtstrook, heeft de schade aan zijn auto bekeken en is vervolgens doorgereden zonder zijn identiteit aan het slachtoffer kenbaar te maken.
Overtreding artikel 7 WVW bewezen:
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander schade en letsel was toegebracht, dit gelet op de plaats van het ongeval, de snelheid waarmee werd gereden, de schade aan de auto van verdachte en het feit dat hij heeft gezien dat de auto van het slachtoffer tegen de vangrail was gebotst.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen, nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval sprake is van één op zichzelf staande verkeersfout, namelijk het wisselen van rijstrook zonder daarbij aan het overige verkeer voorrang te verlenen. Als rechtstreeks gevolg van deze verkeersfout is het ongeval ontstaan. Van bijkomende verkeersfouten of omstandigheden is niet gebleken. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze verkeersfout niet gekwalificeerd kan worden als ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden’. Naar het oordeel van de rechtbank is de begane verkeersfout niet zodanig ernstig van aard dat vastgesteld kan worden dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 2:
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Oirschot op de A58,
op 3 juli 2022 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander te weten [slachtoffer] letsel en schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om een geldboete en, eventueel, een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verlaten van een plaats ongeval terwijl hij moest vermoeden dat daarbij letsel en/of schade aan een ander, in dit geval aan mevrouw [slachtoffer] , was toegebracht.
Het slachtoffer heeft, via de officier van justitie, ter zitting gebruik gemaakt van haar spreekrecht. In haar verklaring heeft zij aangegeven hoeveel het ongeval met haar heeft gedaan. Nog altijd kampt zij met de lichamelijke, psychische maar ook financiële gevolgen van het ongeval. Verdachte heeft haar, in haar ogen, voor dood achtergelaten. Het doet zichtbaar veel met haar dat verdachte na het ongeval is doorgereden en zijn auto ter reparatie heeft aangeboden zonder zich te melden bij de politie.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich na het ongeval niet heeft bekommerd om het slachtoffer. Hij is doorgereden en heeft ook op een later moment zijn identiteit niet kenbaar gemaakt, bijvoorbeeld door de politie te bellen. Wel heeft hij direct zijn auto naar een schadeherstelbedrijf gebracht. Dit lijkt er naar de uiterlijke verschijningsvorm toch heel erg op dat verdachte heeft geprobeerd ‘ermee weg te komen’.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft. Ook van eerdere verkeersovertredingen is de rechtbank niet gebleken.
Ook zal de rechtbank rekening houden met het lange tijdsverloop sinds de datum van het ongeval tot de datum van de behandeling ter terechtzitting.
Tot slot blijkt uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport dat hij na het ongeval in een depressie is geraakt en hiervoor onder behandeling is van de ggz. Hij kampt met schuld- en schaamtegevoelens vanwege zijn gedrag na het ongeval.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank niet twee feiten, maar één feit bewezen acht en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren en een rij-ontzegging voor de duur van drie maanden passend en geboden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht,
7, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Ten aanzien van feit 2:

Overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van feit 2:
 Een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
 Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Poirters, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. A. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 05 augustus 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een dossier van politie Oost-Brabant, Opsporing Team Verkeer, met nummer PL2100-2022142152, afgesloten op 18 februari 2023, pag. 1 tot en met 64.