ECLI:NL:RBOBR:2024:3571

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
01-123121-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en wapenbezit met bijkomende strafmaatregelen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 april 2024 in Eindhoven met zijn auto op zijn (ex)vriendin is ingereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bewust op het slachtoffer is ingereden, wat resulteerde in een poging tot zware mishandeling. Daarnaast was de verdachte in het bezit van een vuurwapen en hennep, en heeft hij opzettelijk een garagedeur beschadigd. De rechtbank oordeelde dat er voorwaardelijk opzet aanwezig was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De verdachte ontkende opzet, maar de rechtbank achtte zijn verklaring ongeloofwaardig en baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer en getuigen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Tevens werd een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en gedragsinterventie. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en dat het bezit van een vuurwapen en drugs zorgwekkend is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.123121.24
Datum uitspraak: 05 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 juni 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Eindhoven
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] (zijn levenspartner)
opzettelijk
van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een voertuig,
- op voornoemde [slachtoffer 1] is ingereden en/of (vervolgens)
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft aangereden (vervolgens/ daarbij)
- voornoemde [slachtoffer 1] tegen en/of (vervolgens) in een garage(poort/deur) en/of (voorafgaand/ daarbij/ vervolgens) tegen een (lantaarn)paal heeft gedrukt/ geduwd en/of (vervolgens)
- (opnieuw) op voornoemde [slachtoffer 1] is ingereden,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Eindhoven
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een revolver (omgebouwd alarmpistool; goednummer PL2100-202407815-2191614), van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22 long rifle
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Eindhoven
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
- ongeveer 46,13 gram, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj; kvi 2191622), waaraan geen andere
substanties waren toegevoegd
en/of
- ongeveer 110 gram (grof) en/of 40 gram (fijn),
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep (kvi 2191621),
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
T.a.v. feit 4:
hij op of omstreeks 9 april 2024 te Eindhoven
opzettelijk en wederrechtelijk een garagedeur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in devervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt verweten zich op 9 april 2024 schuldig te hebben gemaakt aan een poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling door bewust met een auto op zijn toenmalige vriendin in te rijden. Daarnaast wordt verdachte verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en hennep/hasjiesjh en van het opzettelijk vernielen dan wel beschadigen van een garagedeur.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat zij bij feit 1 uitgaat van een poging tot zware mishandeling. Voor een poging tot doodslag acht zij onvoldoende bewijs aanwezig.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet de intentie heeft gehad om aangeefster aan te rijden. Hij heeft juist geprobeerd haar te ontwijken. Toenhij weg wilde rijden, wierp aangeefster zich voor de auto. Toen hij haar vervolgens wilde ontwijken, zou zij opnieuw voor de auto gesprongen zijn. De verklaringen van verdachte en aangeefster staan haaks op elkaar en de verklaring van [getuige] is inhoudelijk tegenstrijdig.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet wist dat het wapen en de hennep/hasjiesjh in zijn auto lagen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het opzet op de vernieling ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
Bewijsoverwegingen.

Ten aanzien van feit 1:

Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn auto weg wilde rijden toen de weg vrij was. Aangeefster is, aldus verdachte, op dat moment voor de auto gesprongen en is daarbij van links naar rechts gegaan. In de paniek om weg te komen, heeft hij aangeefster aangereden.
Verdachte ontkent welbewust op aangeefster te zijn ingereden.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: slachtoffer) dat verdachte in één lijn en bewust op haar afreed wordt bevestigd door de verklaring van de onafhankelijke [getuige] .
Uit de verklaringen van het slachtoffer en [getuige] blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte welbewust op het slachtoffer is ingereden, met de bedoeling haar te raken.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel.

Voorwaardelijk opzet

De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval op de dood of zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Poging tot doodslag

Op basis van het strafdossier kan niet worden vastgesteld met welke snelheid verdachte op het slachtoffer in is gereden. Op grond van de verklaringen in het dossier kan wel worden vastgesteld dat verdachte met een relatief lage snelheid op het slachtoffer in is gereden. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal de verdachte daarom van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijspreken.

Poging tot zware mishandeling

De volgende vraag die moet worden beantwoord is, of kan worden bewezen dat verdachte heeft gepoogd om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Bovenstaand toetsingskader ten aanzien van voorwaardelijk opzet in ogenschouw nemend overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is met de auto ingereden op het slachtoffer. Hij heeft haar daarbij ook geraakt bij haar onderbenen. Het slachtoffer is zodanig tegen de garagedeur gedrukt, dat daardoor de garagedeur is ingedeukt. Doordat er een lantaarnpaal zat tussen de auto en het slachtoffer is het letsel beperkt gebleven. Door dit handelen heeft verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel (bijvoorbeeld botbreuken) bij het slachtoffer in het leven geroepen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gedraging van verdachte, naar haar uiterlijke verschijningsvorm, kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijk kans hierop bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van de feiten 2 en 3:

Het wapen en de hennep en hasjiesj zijn in de door verdachte gebruikte auto aangetroffen.
Verbalisant rook na opening van het portier van de auto meteen een haar ambtshalve bekende hennepgeur. De hennep/hasjiesj is ambtshalve herkend als hennep/hasjiesj en als zodanig indicatief getest.
In de kofferbak van de auto zijn vier identieke zwarte canvas tassen aangetroffen.
De hennep/hasjiesj en het wapen zijn in deze zwarte tassen aangetroffen.
[verbalisant] heeft waargenomen dat verdachte na het incident 3 à 4 zwarte tassen, identiek aan de aangetroffen tassen, heeft verplaatst van de achterbank van de auto naar de kofferbak van de auto.
De ex-vriendin van verdachte heeft verklaard dat verdachte die dag 3 à 4 zwarte tassen heeft meegenomen, toen hij de woning verliet.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de tassen en de daarin aangetroffen drugs en het wapen, en dat hij daar ook de beschikkingsmacht over had.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte zich in eerste instantie heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Daarna heeft verdachte verklaard dat hij zijn auto af en toe uitleent en de auto soms op SnappCar zet. Zo zou hij ook een week voorafgaand aan de pleegdatum zijn auto verhuurd hebben aan ene [persoon] . Uit onderzoek is gebleken dat verdachte inderdaad een account bij SnappCar heeft, maar dat hij geen auto’s heeft gehuurd of verhuurd. Zijn verklaring op dat punt is dus evident onjuist gebleken.
Ter terechtzitting heeft verdachte zijn verklaring aangepast en verklaard dat de vriend van de zus van het slachtoffer slecht bezig is en wellicht met de aangetroffen drugs en het wapen te maken heeft.
De rechtbank acht deze verklaringen van verdachte volstrekt ongeloofwaardig en kennelijk afgelegd om de waarheid te verdoezelen.
De rechtbank acht de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.

Ten aanzien van feit 4:

Verdachte heeft bekend de garagedeur te hebben beschadigd, maar ontkent het opzet daarop te hebben gehad.
Verdachte is welbewust met de auto ingereden op het slachtoffer, waardoor het slachtoffer tegen de garagedeur is gedrukt en de garagedeur is beschadigd. Door dit handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans op beschadiging van de garagedeur in het leven geroepen en de aanmerkelijke kans hierop ook bewust aanvaard. De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. feit 1:
op 9 april 2024 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (zijn levenspartner)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een voertuig,
- op voornoemde [slachtoffer 1] is ingereden en vervolgens
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft aangereden en daarbij
- voornoemde [slachtoffer 1] tegen een garage(poort/deur) heeft gedrukt/ geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
T.a.v. feit 2:
op 9 april 2024 te Eindhoven een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (omgebouwde alarmrevolver; goednummer PL2100-202407815-2191614), van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22 long rifle
zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad
T.a.v. feit 3:
op 9 april 2024 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 46,13 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj; kvi 2191622), waaraan geen andere
substanties waren toegevoegd
en
- ongeveer 110 gram (grof) en 40 gram (fijn),hennep (kvi 2191621),

zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

T.a.v. feit 4:
op 9 april 2024 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een garagedeur, die aan [slachtoffer 2] , toebehoorde(n) heeft beschadigd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd:
-een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis,
-een gevangenisstraf van 13 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest en de bijzondere voorwaarden van meldplicht bij de reclassering en het doen van de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en
-een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van de bivakmuts, het boek en de weegschaal gevorderd. Verder heeft de officier van justitie ten aanzien van de revolver en de verdovende middelen onttrekking aan het verkeer gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft bepleit, mocht de rechtbank verdachte niet vrijspreken, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met een voorwaardelijk deel.
Voorts heeft zij verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte first offender is, een fulltime baan heeft en doelgericht bezig is iets van zijn leven te maken. Bij een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zouden zijn woning en zijn baan in het geding zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens een ruzie met zijn (ex)vriendin bewust met een auto op haar ingereden. Door de kracht van de botsing is het slachtoffer een garagedeur ingeduwd, welke deur daarbij beschadigd is geraakt.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-vriendin en haar lichamelijke integriteit aangetast. Het geweld moet een grote indruk op haar hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog lang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan.
Daarnaast spreekt uit het handelen van verdachte, het beschadigen van de garagedeur, een zekere minachting voor andermans eigendom.
Naast voornoemde feiten heeft verdachte een revolver en hennep/hasjiesj voorhanden gehad.
Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Hennep kan gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het telen van hennep gaat steeds meer gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit.
De rechtbank vindt de combinatie van de aangetroffen goederen (een vuurwapen, drugs en een bivakmuts) bepaald zorgwekkend. Zeker nu verdachte zijn verantwoordelijkheid hiervoor niet heeft genomen, de feiten ontkent en een kletsverhaal ophangt.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij blijkens het uitgebrachte reclasseringsrapport sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis zijn leven op een goede manier lijkt te hebben opgepakt. Verdachte is bereid zich aan bijzondere voorwaarden te houden en wil niet meer met politie en justitie in aanraking komen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden van meldplicht en -kort gezegd- het deelnemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden worden gekoppeld.
Voor het opleggen van de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [slachtoffer 1] ziet de rechtbank, met de officier van justitie, geen aanleiding.
Daarnaast vindt de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis passend en geboden.
De rechtbank is verder van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke rij-ontzegging moet worden opgelegd voor de duur van 6 maanden. Dit gelet op het feit dat hij zijn auto als wapen heeft ingezet (feit 1).
De voorwaardelijke ontzegging is bedoeld om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp waarvan de feiten zijn begaan of voorbereid en/of die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met betrekking tot welke feit 2 is begaan en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht
3, 11 van de Opiumwet
179a van de Wegenverkeerswet 1994
26, 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van feit 1:

poging tot zware mishandeling

Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

Ten aanzien van feit 3:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

Ten aanzien van feit 4:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
 Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 5 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich tijdens de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen die de Reclassering Nederland hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe dient veroordeelde zich tijdens de proeftijd bij de Reclassering Nederland te blijven melden, zolang en zo frequent als deze instelling nodig acht.
  • dat veroordeelde actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
 Een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 1:
 Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
 Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
1. STK Muts;
1. STK Boek;
5 STK Weegschaal.
 Onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen goed, te weten:
1. STK Wapen.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, welke voorlopige hechtenis reeds bij beslissing van het gerechtshof van 8 mei 2024 met ingang van 10 mei 2024 is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. A. Jansen en mr. M. Poirters, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 05 augustus 2024.