ECLI:NL:RBOBR:2024:3567

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
01-131372-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wederspannigheid door een zoon tegen zijn vader en politieambtenaren

Op 5 augustus 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 24-jarige man uit Vlijmen, die zijn vader met een mes heeft gestoken tijdens een ruzie. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van zelfverdediging, zoals de verdachte had aangevoerd. De verdachte had in de dagen voorafgaand aan het incident twee woede-uitbarstingen gehad, wat bijdroeg aan de ernst van de situatie. Het slachtoffer, de vader van de verdachte, had geen aangifte gedaan, wat de rechtbank deed besluiten dat behandeling van de verdachte belangrijker was dan een onvoorwaardelijke celstraf. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke celstraf op die gelijk was aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een meldplicht bij de reclassering en de verplichting tot behandeling bij een zorginstelling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en wederspannigheid tegen politieambtenaren, maar sprak hem vrij van de mishandeling van een verbalisant wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank benadrukte de impact van het incident op de familie en de noodzaak voor de verdachte om hulp te krijgen voor zijn problemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01-131372-24 (ter terechtzitting gevoegd 01-126304-24)
Datum uitspraak: 5 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 27 juni 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. 01-131372-24 feit 1 primair:
hij op of omstreeks 16 april 2024 te Vlijmen, gemeente Heusden,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] met kracht met een mes, althans een scherp voorwerp, in de flank en/of de milt, althans in het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. 01-131372-24 feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 16 april 2024 te Vlijmen, gemeente Heusden,
aan zijn vader [slachtoffer 1] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de flank en/of de milt
en/of een slagaderlijke bloeding in/bij de milt, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1]
met een mes, althans een scherp voorwerp, in de flank en/of in de milt,
althans in het lichaam, te steken;
T.a.v. 01-126304-24 feit 1:
hij, op of omstreeks 14 april 2024 te Eindhoven,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtenaren, te weten [verbalisant 4] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Eindhoven) en/of [verbalisant 5] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Eindhoven) en/of [verbalisant 6] (hoofdagent bij de Politie Eenheid Oost-Brabant) en/of [verbalisant 7] (hoofdagent bij de Politie Eenheid Oost-Brabant) en/of [verbalisant 8] (hoofdagent bij de Politie Eenheid Oost-Brabant) en/of [verbalisant 9] (hoofdagent bij de Politie Eenheid Oost-Brabant),
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door:
- die [verbalisant 5] vast te pakken en/of weg te duwen en/of
- bovenop die [verbalisant 5] te gaan zitten en/of
- een slaande beweging naar die [verbalisant 5] te maken en/of
- zich in een andere richting te bewegen dan die ambtenaren hem trachten te brengen en/of
- met kracht in de hand van die [verbalisant 6] te knijpen en/of
- om zich heen te slaan en/of te trappen en/of
- die [verbalisant 9] in het dienstvoertuig tegen het linkerportier te duwen;
T.a.v. 01-126304-24 feit 2:
hij, op of omstreeks 14 april 2024 te Eindhoven,
een ambtenaar, [verbalisant 9] (hoofdagent bij de Politie Eenheid Oost-Brabant), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening heeft mishandeld door die [verbalisant 9] in zijn vinger te bijten;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder parketnummer 01-131372-24 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder parketnummer 01-126304-24 ten laste gelegde wederspannigheid (feit 1) en mishandeling (feit 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder parketnummer 01-131372-24 ten laste gelegde verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde omdat er niet zonder meer kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood, dan wel dat het opzet van verdachte daarop niet aanwezig was.
Ten aanzien van het onder 01-126304-24 ten laste gelegde heeft de verdediging zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en ten aanzien feit 2 vrijspraak bepleit omdat hiervoor onvoldoende overtuigend bewijs is.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van 01-131372-24. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende bewijsmiddelen.

Relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 16 april 2024, p. 48, voor zover relevant:
Op dinsdag 16 april 2024 (…) kregen wij het verzoek van ons operationeel centrum om te gaan naar het Nobellaan te Vlijmen. Omstreeks 15.43 uur waren wij ter plaatse op het bovengenoemd adres. Wij zagen dat er een persoon op de grond lag. Wij zagen dat deze op zijn zij lag. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , had mij ontfermd over deze persoon. Ik zag dat dat er op zijn linkerzij een gat zat. Ik zag dat dit ter hoogte van zijn tepel zat. Ik zag dat het gat ongeveer 3 centimeter lang was. Ik zag naast mij op de grond een mes liggen. Ik zag dat op het lemmet bloed zat. Ik vroeg aan het slachtoffer wie hem had neergestoken. Ik hoorde dat het slachtoffer zei: “Mijn zoon heeft dit gedaan”.

Verklaring van verdachte bij de politie d.d. 17 april 2024, p. 32, voor zover relevant:
Dat het zo ver kwam (…) dat ik het mes uit mijn auto pakte en dat ik voor hem ging staan met het mes. Ik riep naar hem: kanker op, weg van mij. Maar hij kwam steeds dichterbij en toen stak ik mijn vader. Het ging zo snel. En toen had ik mijn vader gestoken.

Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 10 juli 2024, voor zover relevant:
(…) Die jongen wordt boos, bozer. Loopt naar zijn auto, pakt iets uit zijn auto en loopt terug naar zijn vader. Maakt een zwaaiende beweging,
getuige maakt een zwaaiende beweging(…) Verdachte reed weg en toen trok de vader zijn shirt omhoog dat hij gestoken was.

Het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 10 juli 2024, voor zover relevant:
Die jongen stapte in zijn auto en hij kwam terug met een mes en toen stak hij zijn vader in zijn zij.
De getuige maakt een stekende beweging.
(…) Hij stak meteen toen hij het mes had gepakt (…) Het was een fractie van een moment. Die zoon rende naar de bijrijders kant van de auto en pakte het mes en stak gelijk zijn vader.

Verklaring van getuige [slachtoffer 1] d.d. 25 april 2024, p. 134 en 136, voor zover relevant:
Hij duikt die auto in en in een paar seconden komt hij op me af gelopen en steekt me in mijn zij. Ik was in de slagader in mijn milt geraakt. Ze hebben moeten opereren.

Een schriftelijke bescheid inhoudende een medische verklaring van een arts, opgemaakt door J. van der Niet (trauma- en longchirurg) d.d. 4 mei 2024, p. 143, voor zover relevant:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 1] , datum onderzoek: 16 april 2024.
Wond linkerflank
Steekwond flank en letsel van de milt waarvoor operatie.

Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 3] d.d. 17 juli 2024, ongenummerd, inhoudende twee foto’s van een mes.
Opmerking rechtbank: Op foto 2 is het mes naast een liniaal gelegd en is te zien dat het lemmet 12 centimeter lang is.
Bewijsoverweging.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn vader in zijn zij heeft gestoken met een mes. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze handeling kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling.
Poging tot doodslag
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vast staat dat verdachte met een mes met een lemmet van ongeveer 12 centimeter lang in de flank van het slachtoffer heeft gestoken. Volgens getuigen gebeurde dit met een zwaaiende beweging.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het steken van een mes in iemands zij de aanmerkelijke kans bestaat dat letsel aan vitale structuren of organen wordt veroorzaakt dat tot de dood kan leiden.
De aan het slachtoffer toegebrachte steekverwonding bevond zich ter hoogte van de milt en heeft geleid tot een slagaderlijke bloeding in de milt. Medisch ingrijpen door middel van een operatie was noodzakelijk. In zijn algemeenheid geldt voorts dat, zonder medisch ingrijpen, een slagaderlijke bloeding op zichzelf reeds tot de dood leidt.
De rechtbank neemt bovendien in aanmerking dat verdachte met enige kracht moet hebben gestoken, het mes is immers door de kleren van het slachtoffer heen gegaan en er is een diepe steekverwonding ontstaan waardoor vetweefsel naar buiten puilde. De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel, dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer in de aard van deze gedraging van verdachte besloten lag.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Ten aanzien van 01-126304-24. [2]
De rechtbank volstaat ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde wederspannigheid met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte heeft duidelijk en ondubbelzinnig bekend zich te hebben verzet tegen zijn aanhouding, zodat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
  • Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 juli 2024;
  • Relaas van verbalisant [verbalisant 6] d.d. 14 april 2024, p. 13-14;
  • Relaas van verbalisant [verbalisant 7] d.d. 14 april 2024, p. 15-16;
  • Relaas van verbalisant [verbalisant 8] d.d. 14 april 2024, p. 17-19;
  • Relaas van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 9] d.d. 14 april 2024, p. 20-22;
  • Relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] d.d. 14 april 2024, p. 54-55.
Vrijspraak feit 2.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling van verbalisant [verbalisant 9] . De rechtbank is van oordeel dat het dossier te weinig informatie bevat om te kunnen vaststellen wat er is gebeurd. Voordat verdachte in de politieauto werd geplaatst, heeft hij een spuugmasker op gekregen hetgeen het bijten zonder meer bemoeilijkt. Er was geen sprake van enig zichtbaar letsel aan de pink van de verbalisant en verdachte ontkent stellig te hebben gebeten. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig, maar geen overtuigend bewijs aanwezig is. De rechtbank kan niet uitsluiten dat de toegebrachte pijnprikkel aan de hand van verbalisant een andere oorzaak heeft gehad dan het daadwerkelijk, met kracht, bijten in de pink van aangever terwijl deze beet kennelijk geen afdruk heeft veroorzaakt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen en hetgeen daarover is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van 01-131372-24:
(primair)
op 16 april 2024 te Vlijmen, gemeente Heusden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] met kracht met een mes in de flank en de milt heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van 01-126304-24, feit 1:
op 14 april 2024 te Eindhoven, zich met geweld heeft verzet tegen meerdere ambtenaren, te weten [verbalisant 4] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Eindhoven) en [verbalisant 5] (buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Eindhoven) en [verbalisant 6] (hoofdagent bij de Politie Eenheid Oost-Brabant) en [verbalisant 7] (hoofdagent bij de Politie Eenheid Oost-Brabant) en [verbalisant 8] (hoofdagent bij de Politie Eenheid Oost-Brabant) en [verbalisant 9] (hoofdagent bij de Politie Eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door:
- die [verbalisant 5] vast te pakken en weg te duwen en
- bovenop die [verbalisant 5] te gaan zitten en
- een slaande beweging naar die [verbalisant 5] te maken en
- zich in een andere richting te bewegen dan die ambtenaren hem trachten te brengen en
- met kracht in de hand van die [verbalisant 6] te knijpen en
- om zich heen te slaan en te trappen en
- die [verbalisant 9] in het dienstvoertuig tegen het linkerportier te duwen.

De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de verdediging.
Verdachte stelt ten aanzien van het onder parketnummer 01-131372-24 bewezen verklaarde uit zelfverdediging te hebben gehandeld. Namens verdachte heeft zijn raadsman bepleit dat verdachte een beroep toekomt op noodweerexces en heeft hij verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van zelfverdediging en een situatie waarin verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, geen sprake is.
Het oordeel van de rechtbank.
Ingevolge artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht dient voor een geslaagd beroep op noodweer sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte meende zich op 16 april 2024 te hebben moeten verdedigen tegen zijn vader die ‘zwart zag’. Verdachte had op voorhand een mes in zijn auto gelegd om zich tegen zijn vader te kunnen verdedigen. Op het moment dat zijn vader op 16 april 2024 zijn autoruit vernielt, komt het zover dat verdachte het mes pakt en zijn vader daarmee in zijn zij steekt. Voor de stelling van verdachte dat zijn vader die middag geweld tegen hem heeft gebruikt door hem te slaan en te bedreigen, is in het dossier geen steun te vinden. Uit de getuigenverklaringen blijkt wel dat verdachte die bewuste middag al in een zeer opgewonden, driftige staat verkeerde en al boos was voordat zijn ouders arriveerden. Verdachte had ruzie met zijn ex-vriendin en heeft al rijdende zijn ouders opgebeld dat hij problemen had met zijn ex-vriendin. Zijn ouders zijn direct naar hen toegereden en kregen verdachte niet tot bedaren. Zijn vader heeft de autosleutels van verdachte afgepakt om te voorkomen dat verdachte in alle staten in zijn auto zou stappen en wegrijden. Verdachte raakt vervolgens door het dolle heen, probeert het portier open te trekken en slaat in op de bus van zijn vader. Zijn vader stapt uit, schreeuwt en slaat uit woede de achterruit van de auto van verdachte in. Op het intikken van de ruit na, blijkt uit het dossier verder niets van een situatie waarbij de vader van verdachte de agressor is en verdachte door hem wordt aangevallen. Getuigen spreken eensluidend over een vader die probeert in te grijpen om verdere escalatie te voorkomen. Het inslaan van een ruit valt niet onder een wederrechtelijke aanranding die een beroep op noodweer kan rechtvaardigen. Immers, die handeling valt onder de gegeven omstandigheden niet onder een aanval waarvoor zelfverdediging op dat moment noodzakelijk was. De situatie van het inslaan van de ruit is bovendien al voorbij op het moment dat verdachte besluit een mes uit zijn auto te gaan pakken en vervolgens met het mes in zijn hand op zijn vader af loopt. De gedraging van verdachte getuigt dus niet zozeer van een wil tot verdediging, maar moet in de kern juist als aanvallend worden gezien in een reeks van daaraan voorafgaande agressieve gedragingen van verdachte.
De rechtbank leidt uit deze feitelijke toedracht af dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen, zodat het beroep op noodweer niet slaagt en wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer, kan zich niet de situatie voordoen dat hij te ver is gegaan in die verdediging. Dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen en het beroep daarop zal worden verworpen.
Aldus zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van verdachte uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten en verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling zoals geadviseerd door de reclassering. Een contact- en locatieverbod is niet nodig nu verdachte en zijn ouders wederzijds liever geen contact willen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht bij de straftoemeting acht te slaan op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel onder de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn vader en verzet bij zijn aanhouding. Verdachte heeft in een periode van enkele dagen tijd twee woede-uitbarstingen gehad. Op 14 april 2024 heeft hij zich recalcitrant gedragen omdat hij vond dat handhaving en de politie hem onheus bejegenden nadat hij een boete kreeg voor wildplassen. Op 16 april 2024 kwam het tot een confrontatie met zijn ouders. Zonder aarzeling en voor de ogen van zijn moeder en zijn tien jaar jongere broertje heeft verdachte het slachtoffer, hun vader in zijn linkerflank gestoken waarna hij er vandoor is gegaan. Verdachtes handelen heeft ernstige gevolgen gehad voor zijn vader en de overige gezinsleden. Het incident heeft niet alleen voor de familieleden veel impact gehad, ook voor de omstanders die getuige waren van deze steekpartij op de openbare weg is het zeer schokkend geweest. Het slachtoffer is met spoed vervoerd naar het ziekenhuis waar hij is geopereerd aan een slagaderlijke bloeding in zijn milt. De moeder en het broertje van verdachte hebben een aantal angstige, spannende uren beleefd. Ter plaatse hadden zij reeds afscheid van hun echtgenoot en vader moeten nemen omdat de trauma-arts hen niet kon verzekeren dat hij het zou halen. Het slachtoffer heeft vervolgens een week op de intensive care en daarna op de trauma-afdeling gelegen en is op dit moment (mentaal en fysiek) nog steeds herstellende. Het slachtoffer heeft geen aangifte tegen verdachte, zijn zoon willen doen omdat beide ouders alleen maar willen dat hun zoon hulp krijgt voor zijn al jarenlang bestaande problematiek.
De rechtbank weegt mee dat verdachte spijt heeft en oprecht berouw heeft getoond. Verdachte lijdt zelf onder zijn sociaal-emotionele gesteldheid en wil graag geholpen worden. Verdachte blijft erop terugkomen dat hij zijn vader heeft gestoken uit zelfverdediging, hetgeen de rechtbank (zoals besproken) niet aan de orde acht. Verdachtes houding is zeer ambivalent als hij met vaststaande feiten wordt geconfronteerd, hetgeen de rechtbank zorgelijk acht.
Door de reclassering is op 9 juli 2024 een advies uitgebracht. Door de reclassering wordt emotie- en agressieregulatie als voorliggende problematiek gezien. De reclassering twijfelt eraan of verdachte echt intrinsiek gemotiveerd is om zijn gedrag te veranderen. De reclassering acht het desalniettemin de moeite waard door middel van bijzondere voorwaarden op gedragsverandering in te zetten. Op praktische gebieden lijkt voorts stabiliteit te bestaan. Het risico op algemene recidive wordt ingeschat als gemiddeld en het risico op letsel als hoog wanneer er niets verandert aan de emotieregulatie van verdachte. Geadviseerd wordt aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen waarbij door middel van toezicht en (reclasserings-)interventies wordt ingezet op gedragsverandering en risicobeperking.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de gepleegde strafbare feiten een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigen. Een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis van verdachte doet in beginsel geen recht aan de ernst van het bewezenverklaarde en aan de persoon van verdachte. Desondanks hecht de rechtbank veel waarde aan de omstandigheid dat de ouders van verdachte geen aangifte hebben willen doen en meermaals hebben benadrukt te willen dat verdachte de hulp krijgt die hij nodig heeft. De rechtbank hangt aan de behandeling van verdachte (speciale preventie) meer gewicht dan aan het ‘afrekenen’ met de feiten (generale preventie) en zal daarom aan verdachte
een gevangenisstraf opleggen van 26 maanden waarvan een gedeelte van 24 maanden voorwaardelijk, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om verdachte te stimuleren gemotiveerd mee te werken aan de ambulante behandeling die aan hem zal worden opgelegd. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank zal geen contact- en locatieverbod opleggen omdat verdachte en zijn ouders op dit moment geen contact met elkaar onderhouden en aangeven dit voorlopig ook niet te willen. Het is daarom niet nodig om daarop binnen een justitieel kader toezicht te blijven houden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de mishandeling van een verbalisant en de rechtbank van oordeel is dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde, onder de gegeven omstandigheden, voldoende tot uitdrukking brengt

De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 5] .

Namens de benadeelde partij is door Slachtofferhulp Nederland een vordering ingediend ter vergoeding van immaterieel geleden schade ter hoogte van € 125,00.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering is onderbouwd en dient te worden toegewezen, verhoogd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Er is geen sprake van letsel, anders dan de genoemde pijn. Ten aanzien van dit aspect is er echter sprake van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Er was geen noodzaak om cliënt te vegen en als gevolg van de eigen veegactie, is de benadeelde partij op de grond beland. Een schadevergoeding is in de optiek van de verdediging niet billijk.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering, gelet op de bewezenverklaring van het feit waarop de vordering ziet, in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 9] .

Namens de benadeelde partij is door zijn gemachtigde een vordering ingediend ter vergoeding van immaterieel geleden schade ter hoogte van € 260,00.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering is onderbouwd en dient te worden toegewezen, verhoogd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft, gelet op de verzochte vrijspraak, verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering omdat verdachte van het feit waarop de vordering ziet, zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal de kosten als bedoeld in artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering van de procespartijen compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 180 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het onder parketnummer 01-126304-24 feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van 01-131372-24 primair:
poging tot doodslag
Ten aanzien van 01-126304-24 feit 1:
wederspannigheid, meermalen gepleegd
-verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
- legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van 01-131372-24 primair, 01-126304-24 feit 1:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan
24 maanden voorwaardelijken een
proeftijd van 2 jaren.
- stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
- stelt als bijzondere voorwaarden:
 veroordeelde meldt zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch (tel: 088-8041504). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en daaruit voortvloeiende behandelingen door Reinier van Arkel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De diagnostiek en behandeling starten zo snel als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van 01-126304-24 feit 1:
 de
verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [verbalisant 5] , van een bedrag van
125,00 euro.
- bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van 01-126304-24 feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 5] :
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [verbalisant 5] , van een bedrag van 125,00 euro, bestaande uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Ten aanzien van 01-126304-24 feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 9] :
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Voorlopige hechtenis
- heft op het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. L.J. Verborg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 5 augustus 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, genummerd PL2100-2024081677 / PL0600-2024173707 (OB1R024063, onderzoek OWENN)
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2024079722.