ECLI:NL:RBOBR:2024:3560

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
10498027 CV EXPL 23-1996
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerde partij gedagvaard in civiele procedure met betrekking tot onbetaalde facturen

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een zaak tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en een gedaagde, die zijn advocatenpraktijk heeft ondergebracht in een Limited Liability Partnership (LLP). De eiseres vorderde een bedrag van € 7.973,63 aan hoofdsom, bestaande uit openstaande facturen en bijkomende kosten, van de gedaagde, die betwistte dat hij de opdrachtgever was en stelde dat de overeenkomst met zijn kantoor, [B], was gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde tijdens zijn schorsing de praktijk heeft waargenomen door de eiseres, maar dat de overeenkomst van opdracht niet met de gedaagde, maar met de LLP [B] was gesloten. Hierdoor werd de vordering van de eiseres afgewezen, omdat de juiste partij niet was gedagvaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagde in zijn proceskosten werd vergoed, aangezien de eiseres ongelijk kreeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk van kracht is, ongeacht een mogelijk hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 10498027 \ CV EXPL 23-1996
Vonnis van 1 augustus 2024
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: [A] .
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. I.E.F.M. Delahaije.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” worden genoemd.
Waar de zaak over gaat en wat de rechter beslist
[eiseres] heeft tijdens de schorsing van [gedaagde] diens praktijk waargenomen en hiervoor facturen gestuurd. [gedaagde] heeft deze facturen niet betaald en voert aan dat niet hij, maar [B] (zijn kantoor) een overeenkomst van opdracht met [eiseres] heeft gesloten, waardoor [eiseres] niets van hem kan vorderen. Verder betwist [gedaagde] de hoogte van de facturen. [eiseres] vordert € 7.973,63 aan hoofdsom (bestaande uit € 5.082,00 aan openstaande facturen, € 60,23 aan wettelijke handelsrente, € 762,30 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 2.069,10 aan integrale vorderingskosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom en met veroordeling van [gedaagde] in de werkelijke proceskosten. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. Hierna wordt dit verder toegelicht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 mei 2023 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de nagekomen producties 12 t/m 24 van [eiseres] ;
  • de brief van 20 juli 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 1 juli 2024.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft zijn advocatenpraktijk ondergebracht in een Limited Liability Partnership (LLP).
2.2.
Bij beslissing van Raad van Discipline van [datum] is aan [gedaagde] de maatregel opgelegd van een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken onvoorwaardelijk. Deze beslissing is door het Hof van Discipline bekrachtigd bij beslissing van [datum] . De schorsing van 4 weken ging in op [datum] en liep tot en met [datum] . Hierop heeft [gedaagde] [eiseres] benaderd om de praktijk gedurende de schorsing (voor wat betreft de rolhandelingen) waar te nemen.
2.3.
Op 9 februari 2023 heeft [eiseres] een opdrachtbevestiging gestuurd. In deze opdrachtbevestiging staat als geadresseerde vermeld:

Aan: [B]
De mrs. [gedaagde] en I. Delahaije
2.4.
In de opdrachtbevestiging staat ook, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
Vorige woensdagavond en gistermiddag spraken wij over jouw schorsing. Jij verzocht mij jouw praktijk waar te nemen voor wat betreft de rechtbankzaken en de hofzaken.
Gaarne zal ik je daarbij van dienst zijn tegen mijn uurtarief (€ 300/uur met ingang van 01-01-2023 en het tarief voor mijn secretaresse bedraagt € 100/uur).
De Algemene Voorwaarden van mijn kantoor tref je bijgaand aan.
(…).”
2.5.
Op [datum] heeft [eiseres] de eerste factuur van € 3.242,80 gestuurd aan [B] en op [datum] de tweede factuur van € 1.839,20. Deze facturen zijn niet betaald.

3.De beoordeling

Is de juiste partij gedagvaard?

3.1.
Op grond van artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de overeenkomst van opdracht de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt werkzaamheden te verrichten, anders dan op grond van de arbeidsovereenkomst. [eiseres] is opdrachtnemer omdat zij de praktijk van [gedaagde] heeft waargenomen. In geschil is de vraag wie de opdrachtgever is.
3.2.
Volgens [eiseres] moet [gedaagde] als haar opdrachtgever worden beschouwd. Zij voert daarvoor (samengevat) aan dat [gedaagde] als advocaat en natuurlijk persoon de opdracht heeft gegeven en dat [gedaagde] op grond van de algemene voorwaarden (artikel 2.5) van [eiseres] heeft erkend in privé aansprakelijk te zijn voor betaling van de facturen. [gedaagde] betwist deze stellingen. Hij meent (samengevat) dat [B] als opdrachtgever moet worden beschouwd en daarom had moeten worden gedagvaard. [gedaagde] betwist ook opdracht te hebben gegeven voor het verrichten van de gefactureerde werkzaamheden.
3.3.
De kantonrechter overweegt het volgende. [gedaagde] is geschorst in zijn hoedanigheid van advocaat. Deze schorsing geldt voor hem persoonlijk en moet los worden gezien van de onderneming waarin de advocatenpraktijk wordt gevoerd. Door de schorsing moest de praktijk van [gedaagde] worden waargenomen waartoe [gedaagde] [eiseres] heeft benaderd. De advocatenpraktijk die [gedaagde] voert, is ondergebracht in een onderneming, de LLP [B] . Omdat de praktijk van [gedaagde] in de LLP is ondergebracht, en deze praktijk moest worden waargenomen vanwege de schorsing van [gedaagde] , moet de LLP [B] als opdrachtgever worden aangemerkt van [eiseres] .
3.4.
Daar komt bij dat de opdracht op [datum] is bevestigd aan [B] . Ook de facturen zijn op naam gesteld van [B] . [eiseres] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] de overeenkomst als privépersoon is aangegaan of dat hij persoonlijke aansprakelijkheid voor [B] heeft aanvaard. De vordering van [eiseres] zal reeds hierom worden afgewezen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt zodoende niet meer toegekomen.
De wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten
3.5.
Omdat de gevorderde hoofdsom van [eiseres] zal worden afgewezen, worden ook de gevorderde wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
De proceskosten
3.6.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld.
3.7.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de kant van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.8.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dit betekent dat deze uitspraak geldt, totdat in een eventueel hoger beroep anders is beslist.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot op vandaag begroot op € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2024.