In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een zaak tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en een gedaagde, die zijn advocatenpraktijk heeft ondergebracht in een Limited Liability Partnership (LLP). De eiseres vorderde een bedrag van € 7.973,63 aan hoofdsom, bestaande uit openstaande facturen en bijkomende kosten, van de gedaagde, die betwistte dat hij de opdrachtgever was en stelde dat de overeenkomst met zijn kantoor, [B], was gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde tijdens zijn schorsing de praktijk heeft waargenomen door de eiseres, maar dat de overeenkomst van opdracht niet met de gedaagde, maar met de LLP [B] was gesloten. Hierdoor werd de vordering van de eiseres afgewezen, omdat de juiste partij niet was gedagvaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagde in zijn proceskosten werd vergoed, aangezien de eiseres ongelijk kreeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk van kracht is, ongeacht een mogelijk hoger beroep.