ECLI:NL:RBOBR:2024:3537

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
10440836 \ CV EXPL 23-1968
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en tekortkoming in nakoming van werkzaamheden

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, gaat het om een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. M.J.M.H. Simons, en [gedaagde] over een aannemingsovereenkomst voor schilderwerkzaamheden. De partijen zijn in februari 2022 een overeenkomst aangegaan waarbij [eiser] schilderwerkzaamheden aan de woning van [gedaagde] zou uitvoeren. [gedaagde] heeft een deel van de aanneemsom betaald, maar de werkzaamheden zijn niet volledig uitgevoerd. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat hij recht heeft op betaling van het resterende bedrag van € 5.450,-, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast vordert [eiser] teruggave van goederen die hij op het terrein van [gedaagde] heeft achtergelaten.

[gedaagde] voert verweer en stelt dat de werkzaamheden gebrekkig zijn uitgevoerd en dat hij niet meer aan zijn betalingsverplichtingen hoeft te voldoen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] [eiser] niet in de gelegenheid heeft gesteld om het werk af te ronden en dat er geen fatale oplevertermijn is overeengekomen. De kantonrechter concludeert dat de vorderingen van [eiser] toewijsbaar zijn, omdat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] toe, inclusief de teruggave van goederen en de betaling van de resterende aanneemsom. De vordering van [gedaagde] in reconventie wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 10440836 \ CV EXPL 23-1968
Vonnis van 1 augustus 2024
in de zaak van
[eiser] ,h.o.d.n.
EENMANSZAAK [handelsnaam eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.J.M.H. Simons,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 13;
- de zittingsaantekeningen van 13 april 2023, tevens houdende eis in reconventie namens [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 25 juni 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

In conventie
2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [eiser] schilderwerkzaamheden en voorbereidende werkzaamheden aan het huis van [gedaagde] uitvoert en [gedaagde] daarvoor een vergoeding betaalt.
Partijen zijn op de volgende wijze tot deze overeenkomst gekomen. Op 20 februari 2022 heeft [eiser] een offerte aan [gedaagde] gestuurd, onder meer inhoudende:
‘ [adres]
[postcode] [plaats]
Offerte datum: 20-02-2022
Offertenummer: [nummer]
Project
gevel powercleaning (schuim stoomreiniging) en gevelcoating Einza garant spuitwerk + sikkens lakwerk buitenzijden ramen kozijnen antraciet ral kleur n o.t k., Dakreiniging en impregnering oligomeren solixanen ovh keramiek ws 10%
Aanneemsom
NETTO BETALING 14.420,-
+ 9% BTW 1.297,80
TOTAAL 15.717,80
✓ Inclusief steigerwerk - hoogwerker
Gratis service: reinigen overstek boeidelen woonhuis + tuin gebouw
Extra service: zie nazorg’.
[gedaagde] en [eiser] hebben hierna via Whatsapp contact met elkaar gehad, waarin [gedaagde] een voorstel heeft gedaan tot betaling van de aanneemsom in termijnen, met een eerste deel van € 7.000,-, een tweede deel van € 5.000,- en laatste deel van € 2.000,-. In totaal een bedrag van € 14.000,- (exclusief btw). [eiser] is daarmee akkoord gegaan, zoals blijkt uit hun correspondentie:
‘Ja wat we dan kunnen doen
de eerste betaling na reinigen
impregneren en levering coating
en verf. Want die coating is erg
duur, het schilderwerk word na
het sluitwerk gedaan dus in laatste
termijn
20:03 ✓✓
u
Ja wat we dan kunnen doen de eerste
betaling na reinigen impregneren en
levering coating en verf. Want die co...
1 st 7k, 2de 5k, 3de 2k zoals hier
beschreven kan ook
20:07 ✓✓
Oké doen we zo 1, • 20:09’.
2.2.
Rond 1 maart 2022 is door [eiser] gestart met de werkzaamheden bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft vervolgens in mei 2022 een bedrag van € 7.630,- aan [eiser] betaald. [eiser] is eind mei 2022 gestopt met zijn werkzaamheden aan de woning van [gedaagde] . Op dat moment stond nog een bedrag open van € 7.630,-. Dit bedrag is tot op heden niet betaald door [gedaagde] .
2.3.
[eiser] vordert een verklaring voor recht inhoudende dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van tussen partijen gesloten overeenkomst. [eiser] voert daartoe aan dat hij niet in staat is gesteld om de werkzaamheden bij [gedaagde] af te maken en aan zijn deel van de overeenkomst te kunnen voldoen.
Daarnaast vordert [eiser] een verklaring voor recht dat de overeenkomst partieel is ontbonden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van het resterende gedeelte van de overeengekomen aanneemsom, te weten een bedrag van € 5.450,- vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag is lager dan het feitelijk resterende bedrag van € 7.630,-, aangezien volgens [eiser] nog niet alle werkzaamheden waren afgerond. Volgens [eiser] zouden er nog werkzaamheden moet worden uitgevoerd gelijk aan 50 manuren, à € 40,- per uur, zijnde een bedrag van € 2.000,- exclusief btw. Dit bedrag brengt [eiser] in mindering op zijn vordering, waardoor een vordering van € 5.450,- resteert. Volgens [eiser] heeft hij de afgesproken werkzaamheden aan de woning van [gedaagde] verricht, en is [gedaagde] gehouden tot betaling van dit resterende bedrag.
2.4.
Verder vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot – primair – teruggave van goederen op straffe van een dwangsom van € 500,- tot een maximum van
€ 25.000,-, indien [gedaagde] na ommekomst van genoemde termijn niet aan deze veroordeling heeft voldaan.
[eiser] heeft voor het verrichten van zijn werkzaamheden materialen op het terrein van [gedaagde] gezet. Het gaat volgens [eiser] om de volgende goederen:
  • LSC rolsteiger lengte 8 meter maat: 135 x 305: € 2.350,-;
  • DKAH0028 3,00 st. Dirks® aluminium afhouder nieuwwaarde: € 478,98 incl. btw;
  • DKO00310 1,00 st. Dirks® aluminium opsteekladder, € 496,28 incl. btw.
Aangezien [eiser] zijn werkzaamheden bij [gedaagde] niet heeft kunnen afronden en vervolgens geen toegang meer heeft gekregen tot het terrein van [gedaagde] , heeft hij deze goederen niet kunnen ophalen. [eiser] vordert teruggave van deze goederen. Hij legt aan deze vordering ten grondslag dat hij eigenaar is van deze goederen en recht heeft op teruggave.
Subsidiair vordert [eiser] dat, indien [gedaagde] niet in staat zou zijn om aan de primaire vordering te voldoen, [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een vervangende schadevergoeding van € 3.325,26, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 mei 2022 tot de dag der algehele voldoening.
2.5.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . Volgens [gedaagde] zijn de werkzaamheden door [eiser] niet afgemaakt en zijn de werkzaamheden die door [eiser] wel zijn uitgevoerd, niet goed. De buitensteen van de woning zou gespoten worden, maar dit is met een roller gedaan zodat niet alles van de grove steen bereikt is. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] op een gegeven moment zelf aangegeven dat [gedaagde] een andere schilder moest zoeken voor het schilderen van de kozijnen en de deuren. [eiser] heeft volgens [gedaagde] verklaard dat hij daar geen mensen voor had. De schilder die bij [gedaagde] de werkzaamheden heeft verricht, [naam] , was geregeld afwezig. Hij zou verder gaan, maar is op een gegeven moment niet meer verschenen. Volgens [gedaagde] is hij daarom niet gehouden tot verdere nakoming van de overeenkomst en dient de vordering van [eiser] te worden afgewezen.
Ten aanzien van de vordering tot teruggave van de goederen van [eiser] , stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat deze vordering moet worden afgewezen omdat deze goederen niet meer op zijn terrein staan aangezien de goederen al zijn opgehaald door een schilder van [eiser] .
In reconventie
2.6.
[gedaagde] vordert dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.000,-. Gelet op hetgeen [gedaagde] onder 2.4 heeft aangevoerd, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat hij teveel heeft betaald aan [eiser] . [eiser] heeft een groot deel van de werkzaamheden volgens [gedaagde] niet uitgevoerd en de werkzaamheden die wel zijn verricht, heeft [gedaagde] opnieuw moeten laten uitvoeren. Het bedrag van
€ 7.630,-, dat [gedaagde] reeds aan [eiser] heeft betaald, is daarom volgens [gedaagde] voor een deel van € 3.000,- ongerechtvaardigd betaald.
2.7.
[eiser] betwist deze vordering. Volgens [eiser] is [gedaagde] zelf tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en kan [gedaagde] daarom geen aanspraak maken op deze tegenvordering. Daar komt bij dat [gedaagde] [eiser] hiervoor nooit in gebreke heeft gesteld. Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat [eiser] maar voor een bedrag van € 4.000,- exclusief btw aan werkzaamheden zou hebben uitgevoerd. De vordering van [gedaagde] moet daarom worden afgewezen.

3.De beoordeling

In conventie
3.1.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat hij op grond van een aannemingsovereenkomst werkzaamheden voor [gedaagde] heeft uitgevoerd, maar dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om het werk af te ronden doordat [gedaagde] hem de toegang tot het werk heeft ontzegd. [eiser] maakt daarom aanspraak op betaling van de aanneemsom, verminderd met het bedrag van € 7.630,- dat [gedaagde] al heeft betaald en minus het bedrag ad € 2.000,- dat is gemoeid met de nog uit te voeren werkzaamheden.
3.2.
[gedaagde] vindt dat hij niets meer aan [eiser] verschuldigd is. Hij voert daartoe aan dat hij op goede gronden (het restant van) de openstaande facturen niet heeft betaald. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] de werkzaamheden vanaf de start gebrekkig uitgevoerd, ook na daar herhaaldelijk op te zijn aangesproken door [gedaagde] . [gedaagde] voert verder aan dat de werknemers van [eiser] niet wisten wat zij moesten doen, en welke materialen gebruikt moesten worden voor het uitvoeren van het werk. Ten slotte stelt [gedaagde] dat door de gebrekkige uitvoering van de werkzaamheden door [eiser] schade is ontstaan, en dat deze schade door het alsnog correct uitvoeren van de opgedragen werkzaamheden niet kan worden weggenomen door [eiser] . [gedaagde] vindt dat nakoming van de aannemingsovereenkomst door [eiser] in de gegeven omstandigheden blijvend onmogelijk was en een gebrekestelling niet nodig was. Het gevolg daarvan is volgens [gedaagde] dat hij bevrijd is van zijn betalingsverplichtingen ten opzichte van [eiser] .
3.3.
[eiser] betwist dat hij de opgedragen werkzaamheden gebrekkig heeft uitgevoerd. Verder voert [eiser] aan dat hij altijd op het werk aanwezig is geweest, behalve op dagen waarop de weersomstandigheden dat niet toelieten. Ook betwist [eiser] dat hij bij het uitvoeren van de werkzaamheden schade heeft veroorzaakt.
3.4.
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen niet ter discussie staat dat het werk nooit is opgeleverd.
3.5.
Artikel 6:265 lid 1 BW biedt de mogelijkheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden wanneer iemand zijn verplichtingen uit een overeenkomst niet (volledig) of ondeugdelijk nakomt, tenzij de tekortkoming - gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis - deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Op grond van lid 2 van artikel 6:265 BW komt, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, een schuldeiser die bevoegdheid pas toe, wanneer de schuldenaar in verzuim is.
3.6.
[gedaagde] stelt dat nakoming van de aannemingsovereenkomst in dit geval blijvend onmogelijk was, omdat [eiser] op een gegeven moment zelf verklaard dat [gedaagde] een andere schilder moest zoeken voor het schilderen van de kozijnen en de deuren. [eiser] heeft volgens [gedaagde] als toelichting gegeven dat hij daar geen mensen voor had. De schilder die bij [gedaagde] de werkzaamheden heeft verricht, [naam] , was geregeld afwezig. Hij zou verder gaan, maar is op een gegeven moment niet meer verschenen. Verder heeft [eiser] bij het uitvoeren van de werkzaamheden schade aan onder meer het houtwerk veroorzaakt, en dat de schadelijke gevolgen daarvan niet weggenomen kunnen worden door de overeenkomst alsnog deugdelijk na te komen. Volgens [gedaagde] verkeerde [eiser] daardoor in verzuim, en is hij daarom niets meer aan [eiser] verschuldigd.
3.7.
De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Het staat in dit geval niet vast dat [eiser] niet bereid was om de werkzaamheden af te ronden. Evenmin staat vast dat de gestelde schade aan het houtwerk het gevolg is van de wijze waarop [eiser] de werkzaamheden heeft uitgevoerd. [gedaagde] heeft dat tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser] onvoldoende onderbouwd. Het alsnog uitvoeren/afronden van de werkzaamheden, respectievelijk nader vaststellen van de (oorzaak van de) gestelde schade behoort ook niet meer tot de mogelijkheden, omdat [gedaagde] de werkzaamheden inmiddels door een derde heeft laten uitvoeren, en [gedaagde] het werk daaraan voorafgaand niet heeft laten opnemen door een onafhankelijke deskundige. Dat komt voor rekening en risico van [gedaagde] .
3.8.
[gedaagde] stelt dat [eiser] het werk ook voor het overige gebrekkig heeft uitgevoerd. Uit het feit dat [gedaagde] een derde partij opdracht heeft gegeven om de werkzaamheden uit te voeren, volgt dat nakoming van de aannemingsovereenkomst niet blijvend of tijdelijk onmogelijk was. Dit betekent dat voor het intreden van verzuim in beginsel een ingebrekestelling was vereist. [gedaagde] voert weliswaar aan dat hij [eiser] verschillende keren mondeling heeft aangesproken op de gebrekkige uitvoering van de werkzaamheden, maar artikel 6:82 BW schrijft voor dat het moet gaan om een schriftelijke aanmaning waarbij de schuldeiser de schuldenaar een redelijke termijn voor nakoming stelt. Nog daargelaten dat [gedaagde] niet schriftelijk heeft aangemaand, heeft hij ook niet toegelicht wanneer hij welke specifieke klachten hij zou hebben geuit en dat er een redelijke termijn tot nakoming is gesteld.
3.9.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat het werk uiterlijk binnen 8 weken zou zijn afgerond, maar [eiser] heeft dat gemotiveerd betwist en [gedaagde] heeft zijn standpunt naar aanleiding daarvan niet nader onderbouwd. Daarom staat niet vast dat partijen een termijn zijn overeengekomen, laat staan een fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 sub a BW, op grond waarvan [eiser] zonder ingebrekestelling in verzuim zou zijn komen te verkeren.
3.10.
Voor het overige heeft [gedaagde] niet gemotiveerd gesteld dat [eiser] op een van de gronden als genoemd in artikel 6:83 BW in verzuim is geraakt zonder ingebrekestelling, dat een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en/of kan worden aangenomen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kon blijven. De stelling dat de werknemers van [eiser] niet wisten wat zij moesten doen, en welke materialen gebruikt moesten worden voor het uitvoeren van het werk, biedt daarvoor onvoldoende grondslag. Die stelling heeft [gedaagde] in het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiser] onvoldoende onderbouwd.
3.11.
Nu niet vast is komen te staan dat er een fatale oplevertermijn is overeengekomen, en de oplevering in beginsel het moment is waarop het werk wordt beoordeeld (artikel 7:758 BW), was nog geen sprake van een opeisbare vordering van [gedaagde] . De ontbinding kan in zo’n geval gerechtvaardigd zijn op basis van artikel 6:80 lid 1 BW. In dit artikel staat dat bepaalde gevolgen van niet-nakoming onder omstandigheden al intreden vóórdat de vordering opeisbaar is. Onder deze gevolgen wordt mede verstaan het recht om te ontbinden en om schadevergoeding te vorderen. Voor een geslaagd beroep op artikel 6:80 BW is vereist dat zich één van de in dat artikel genoemde situaties voordoet, namelijk a) de situatie dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn, b) de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming zal tekortschieten, of (c) de schuldeiser goede gronden heeft te vrezen dat de schuldenaar in de nakoming zal tekortschieten en de schuldenaar niet voldoet aan een schriftelijke aanmaning met opgave van die gronden om zich binnen een bij die aanmaning gestelde redelijke termijn bereid te verklaren zijn verplichtingen na te komen.
3.12.
De situatie als bedoeld onder c doet zich hier niet voor, omdat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] een schriftelijke aanmaning aan [eiser] heeft gestuurd.
3.13.
[gedaagde] heeft ook niet voldoende onderbouwd gesteld dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn. De stellingen van [gedaagde] , die erop neerkomen dat [eiser] de werkzaamheden gebrekkig heeft uitgevoerd, [eiser] niet wist wat hij moest doen en welke materialen hij moest gebruiken, en dat [eiser] schade aan onder meer het houtwerk heeft veroorzaakt, zijn daartoe onvoldoende. Het werk was nog niet opgeleverd, en [eiser] had daarom nog de gelegenheid moeten krijgen om het werk af te maken. Gesteld noch gebleken is dat dit niet van [gedaagde] gevergd mocht worden, bijvoorbeeld doordat uit de ernst van de tekortkomingen of anderszins gebleken is van grote onkunde van [eiser] . Hierbij komt nog dat [eiser] voldoende gemotiveerd heeft weersproken dat hij de werkzaamheden gebrekkig heeft uitgevoerd, respectievelijk schade heeft veroorzaakt. Het had dan op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door het laten uitvoeren van een deskundigenonderzoek. Zoals hiervoor ook al is overwogen, behoort het nader vaststellen van de (oorzaak van de) gestelde gebreken echter niet meer tot de mogelijkheden, omdat [gedaagde] de werkzaamheden direct door een derde heeft laten uitvoeren. Dat komt voor rekening en risico van [gedaagde] .
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] in beginsel kunnen worden toegewezen.
3.14.
De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, is toewijsbaar. Het werk was nog niet opgeleverd, en [eiser] had daarom nog de gelegenheid moeten krijgen om het werk af te maken. [gedaagde] heeft [eiser] hiertoe niet in de gelegenheid gesteld en niet is gebleken dat er aan de zijde van [eiser] dermate sprake is van onkunde of gebrekkig uitvoeren van zijn werkzaamheden, dat dit redelijkerwijs niet van [gedaagde] kon worden gevergd. [gedaagde] is vervolgens zijn verplichting van de overeenkomst, te weten het betalen van de restant van de aanneemsom, niet nagekomen.
3.15.
Ook de verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] partieel is ontbonden, is toewijsbaar. Voldoende is duidelijk geworden dat het voor [eiser] niet meer mogelijk is om de resterende werkzaamheden uit te voeren, aangezien [gedaagde] dit werk door een derde al heeft laten uitvoeren.
Het door [eiser] aangevoerde bedrag van de werkzaamheden die nog zouden moeten worden uitgevoerd, te weten 50 manuren a € 40,-, komt de kantonrechter redelijk voor en is door [gedaagde] onvoldoende betwist.
[gedaagde] moet daarom een bedrag van € 5.450,- aan [eiser] betalen.
3.16.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat de onder 2.4 genoemde goederen zijn eigendom zijn en dat hij deze goederen op het terrein van [gedaagde] heeft geplaatst ter uitvoering van zijn werkzaamheden.
Volgens [gedaagde] staan de goederen niet meer op zijn terrein, omdat deze goederen eind juli 2022 zouden zijn opgehaald door de oom van [eiser] die schuurwerkzaamheden aan de woning heeft uitgevoerd.
De goederen behoren in eigendom toe aan [eiser] . Teruggave van de goederen kan dus alleen plaatsvinden door het ophalen van de goederen door [eiser] zelf, of door een derde met een daartoe strekkende machtiging van [eiser] .
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij toestemming aan een oom heeft gegeven om desbetreffende goederen op te halen. Het meegeven van de goederen door [gedaagde] aan een persoon waarvan hij niet heeft geverifieerd of deze met toestemming van [eiser] de goederen ophaalde, is daarom onrechtmatig.
3.17.
Nu [gedaagde] heeft aangevoerd dat de goederen niet meer op zijn terrein staan, moet [gedaagde] een vervangende schadevergoeding betalen. Aangezien [gedaagde] de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft betwist zal een vervangende schadevergoeding van worden toegewezen.
Ten aanzien van de hoogte hiervan overweegt de kantonrechter dat een vermindering van dit bedrag op zijn plaats is, aangezien de goederen die op het terrein hebben gestaan van [gedaagde] niet nieuw waren en een verminderende waarde vertegenwoordigen.
Ten aanzien van de rolsteiger is door [eiser] reeds het bedrag van de aanschaf van een tweedehands rolsteiger opgevoerd. Voor wat betreft de afhouder en opsteekladder wordt de nieuwwaarde vermindert met 50%.
Dit betekent dat [gedaagde] een vervangende schadevergoeding van € 2.837,63 (€ 2.350,- + € 487,63) zal moeten betalen.
3.18.
[eiser] heeft in het lichaam van de dagvaarding gesteld dat wettelijke rente over het bedrag van € 5.450,- moet worden toegewezen, maar niet gevorderd, zodat daaraan wordt voorbij gegaan.
3.19.
De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het bedrag van € 3.325,26, waartegen [gedaagde] geen afzonderlijk inhoudelijk verweer heeft gevoerd, zal worden toegewezen. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat het gaat om de rente over € 3.325,26 vanaf 24 mei 2022 tot aan datum van volledige betaling.
3.20.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van
€ 813,76. Voldoende duidelijk is dat is voldaan aan de toepasselijke regels (Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten), zodat deze vordering zal worden toegewezen.
3.21
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [eiser] worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
129,85
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.186,85
In reconventie
3.22.
[gedaagde] vordert betaling van € 3.000,- van [eiser] , omdat dit bedrag volgens [gedaagde] te veel aan [eiser] is betaald gelet op de onjuist uitgevoerde werkzaamheden.
In conventie is hierover al geoordeeld. De vordering zal worden afgewezen. Voor de motivering wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent in 3.11 tot en met 3.13 is overwogen.
3.23.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten van [eiser] worden vastgesteld op:
- salaris gemachtigde
339,00
(2,00 punten × factor 0,5 x € 339,00)
Totaal
339,00

4.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen [eiser] en [gedaagde] gesloten overeenkomst;
4.2.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] partieel is ontbonden;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.450,-;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.837,63 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 24 mei 2022, tot de dag van volledige betaling;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.186,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
4.6.
wijst de vordering af;
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 339,- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2024.