ECLI:NL:RBOBR:2024:3513

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
23/2548
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overname informele schuld in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze zaak heeft eiseres, een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire, de programmadirecteur verzocht om een informele schuld van € 24.000,- aan haar moeder over te nemen. De programmadirecteur heeft dit verzoek afgewezen, waarop eiseres in beroep ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuld is vastgelegd in een notariële akte, maar oordeelt dat niet is aangetoond dat de schuld opeisbaar was en dat er sprake was van een betalingsachterstand. De rechtbank wijst erop dat de wet niet vereist dat de wijze van terugbetaling en de opeisbaarheid in de notariële akte zijn opgenomen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de schuld vóór 1 juni 2021 opeisbaar was, en haar beroep op de hardheidsclausule wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat de programmadirecteur terecht de afwijzing heeft gehandhaafd en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2548

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.M.A. van den Boogaard),
en
de Minister van Financiën, namens deze de Programmadirecteur Schulden, de programmadirecteur
(gemachtigden: mr. S. Ishak en mr. N.A. Balbi).

Samenvatting

1.1
Eiseres is een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft de programmadirecteur gevraagd om een zogeheten informele schuld aan haar moeder van € 24.000,- over te nemen. De programmadirecteur heeft dat afgewezen. Eiseres is het daar niet mee eens.
1.2
De rechtbank stelt vast dat de schuld is opgenomen in een notariële akte: een testament. Daarmee is aan een voorwaarde voor het overnemen van een informele schuld voldaan. De rechtbank is anders dan de programmadirecteur van oordeel dat uit de wet niet volgt dat ook de wijze van terugbetaling, de terugbetalingsachterstand en de opeisbaarheid van de schuld in die notariële akte moeten zijn opgenomen. Maar de rechtbank geeft eiseres geen gelijk dat de schuld had moeten worden overgenomen. Vereist is immers ook dat de schuld opeisbaar is en dat er een betalingsachterstand is. Dat is niet gebleken. Ook het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet. Dat eiseres onder lastige omstandigheden veel moeite heeft gedaan om het ontstaan van achterstanden en schulden te voorkomen, is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Dit omdat het een bewuste en gemotiveerde keuze van de wetgever is geweest welke schulden wel en welke schulden niet worden overgenomen.

De beoordeling door de rechtbank

2.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit tot afwijzing van haar aanvraag om schulden over te nemen.
2.2
Sociale Banken Nederland (SBN) heeft deze aanvraag, namens de Minister, met het besluit van 16 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 september 2023 op het bezwaar van eiseres is de programmadirecteur bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.3
De programmadirecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. S. Ishak en mr. N.A. Balbi namens de programmadirecteur.

Totstandkoming van het besluit

3.1
Eiseres is een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft de programmadirecteur gevraagd om haar schulden over te nemen. Hiervoor heeft eiseres een schuldenlijst overgelegd aan SBN.
3.2
In een besluit van 16 januari 2023 heeft SBN aan eiseres medegedeeld dat de SBN de bedragen op de schuldenlijst om verschillende redenen niet kan overnemen. De reden is per schuld aangegeven met een code. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van
16 januari 2023.
3.3
In het bestreden besluit op bezwaar van 1 september 2023 heeft de programmadirecteur, na eiseres op 22 augustus 2023 te hebben gehoord, het bezwaar ongegrond verklaard. In het besluit op bezwaar is per schuld aangegeven waarom de ingediende schulden niet worden overgenomen. Het gaat om schulden aan ING Bank voor € 6.126,67; [naam] voor € 24.000,-; [naam] en [naam] ieder voor € 10.000,-; Energie Fenor (thans Budget Energie) voor € 1.327,75; het Landelijk Incassocentrum Belastingdienst voor € 91.536,- en SRM Opleidingen en trainingen voor € 1.777,33.

De beoordeling

Over welke schulden gaat het in beroep?
5. Uit het beroepschrift en wat op de zitting is besproken blijkt dat de gronden van beroep zich beperken tot de afwijzing van het overnemen van de schuld aan [naam] van € 24.000,-.
Wat zegt de programmadirecteur over deze schuld?
6. In het bestreden besluit staat over de afwijzing om de schuld over te nemen het volgende.
Deze schuld kwalificeert als een informele schuld. De oorspronkelijke lening is niet vastgesteld in een notariële akte, dan wel is de akte, een testament bij leven, niet meer vindbaar. Na het overlijden van [naam] (vader) is de schuld overgenomen door [naam] (moeder). Mevrouw [naam] heeft in juli 2020 een testament bij leven op laten stellen waarin is opgenomen dat eiseres haar
€ 24.000,- is verschuldigd en dat indien de schuld niet is voldaan op het moment van haar overlijden, de som in mindering zal worden gebracht op het erfdeel van eiseres. Dit testament kan worden gezien als een formele notariële akte in de zin van de Wet hersteloperatie toeslagen Wht. Echter, hoewel deze akte het bestaan van de schuld erkent en bevestigt, zegt het niets over de wijze van terugbetaling, de terugbetalingsachterstand en de opeisbaarheid van de schuld. Ook voor (informele) leningen die zijn vastgelegd in een notariële akte, geldt dat in beginsel slechts de achterstanden van de lening worden vergoed als wordt voldaan aan de voorwaarden van de Wht. Een hoofdsom van een lening kan pas opeisbaar worden als dit in de voorwaarden (lees: het testament) van de lening is afgesproken en deze hoofdsom ook daadwerkelijk wordt opgeëist. In het ontvangen testament is dit niet nader benoemd noch omschreven. Daarom is de schuld volgens de programmadirecteur niet opeisbaar en kan die op grond van artikel 4.1, tweede lid, van Wht niet worden overgenomen. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet, omdat de notariële akte niet voldoet aan de eisen van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht. Dit is geen bijzondere omstandigheid die niet ten volle is verdisconteerd in de afwegingen van de wetgever.
Waarom is eiseres het hier niet mee eens?
7. Eiseres zegt dat de programmadirecteur ten onrechte stelt dat het testament van
[naam] onvindbaar is. Dit testament kan worden opgevraagd bij [naam] of de notaris die het testament heeft opgesteld. Maar wat eiseres betreft heeft het overleggen van het testament van [naam] geen meerwaarde, omdat de tekst van deze akte niet anders is dan het testament van [naam] . Verder voert eiseres aan dat informele schulden volgens artikel 4.1, derde lid, sub b, van de Wht voor overname in aanmerking komen, mits die zijn vastgelegd in een notariële akte. Volgens eiseres blijkt uit de wettekst niet dat uit de tekst van de notariële akte moet blijken van betalingsafspraken of een achterstand. Eiseres wijst er op dat in artikel 4.1, vierde lid, onder b, van de Wht is neergelegd dat sprake moet zijn van een achterstand. De resterende hoofdsom van leningen wordt niet overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Eiseres stelt dat uit de wettekst niet is op te maken dat ook het antwoord op de vraag of er een achterstand is, moet blijken uit de notariële akte. Eiseres meent dat zij uitvoerig heeft aangetoond dat er concrete betalingsafspraken zijn en dat er een opeisbare vordering is. Zij heeft een leenovereenkomst met haar vader overgelegd waaruit de terugbetalingsverplichting blijkt en een verklaring van de notaris dat de geldlening bestaat. Voor zover de rechtbank zou oordelen dat de schuld aan [naam] niet voldoet aan de vereisten, voortkomende uit artikel 4.1, van de Wht, beroept eiseres zich op de hardheidsclausule in artikel 9.1, van de Wht. Eiseres stelt dat zij met meerdere stukken heeft aangetoond dat er sprake is van een lening met een terugbetalingsverplichting. Deze schuld komt voort uit de schulden die zijn ontstaan doordat eiseres en haar partner gedupeerden zijn van de toeslagenaffaire. Gezien het voorgaande acht eiseres voldoende gronden aanwezig om alsnog de schuld over te nemen.
Wat is het toetsingskader?
8. De programmadirecteur vermeldt in het verweerschrift dat het overnemen van schulden ten tijde van het besluit van 16 januari 2023 en het besluit op bezwaar gebaseerd was op het Besluit Betalen private schulden. Dat is onjuist. Sinds 2 november 2022 en daarmee ten tijde van de hiervoor genoemde besluiten, is het Besluit Betalen private schulden opgenomen in afdeling 4.1 van de Wht van toepassing. Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021 [1] . Besluiten vanaf die datum over het al dan niet betalen of compenseren van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaken toetst aan de bepalingen van de Wht [2] . De vereisten die de Wht stelt voor het betalen en compenseren van private schulden zijn overigens dezelfde vereisten die het Besluit Betalen private schulden stelde.
9. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

De regeling van de overname van private schulden

10. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag zijn in voorgaande jaren fouten gemaakt waarvan ouders de dupe zijn geworden. Deze toeslagenaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om gedupeerde ouders te compenseren voor deze fouten. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid de private schulden van een gedupeerde ouder en zijn of haar toeslagpartner overneemt.
11. In artikel 4.1, derde lid, onder b, van de Wht, is bepaald dat onder geldschulden en kosten die worden overgenomen, ook valt een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser, indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt. Hiermee wordt blijkens de Memorie van Toelichting [3] gedoeld op de zogenaamde informele schulden.

Notariële akte

12. Uit het dossier en wat op de zitting is besproken maakt de rechtbank op dat niet (meer) in geschil is dat er sprake is van een lening is vastgelegd in een notariële akte, in dit geval het testament van mevrouw [naam] .
Is voldaan aan artikel 4.1, derde lid, onder b, van de Wht?
13. Vast staat dat de wijze van terugbetaling, de terugbetalingsachterstand en de opeisbaarheid van de schuld niet in die notariële akte, het testament, zijn opgenomen.
14. Artikel 4.1, derde lid, onder b, van de Wht noemt niet als voorwaarde dat ook de wijze van terugbetaling, de terugbetalingsachterstand en de opeisbaarheid van de schuld in de notariële akte moeten worden opgenomen. Dat blijkt ook niet uit de Memorie van Toelichting. De rechtbank volgt daarom niet het standpunt van de Programmadirecteur dat de schuld niet kan worden overgenomen omdat die onderdelen niet in de notariële akte zijn vermeld. De wijze van terugbetaling, de terugbetalingsachterstand en de opeisbaarheid van de schuld kunnen ook aan de hand van andere stukken aannemelijk gemaakt worden. Naar het oordeel van de rechtbank is met het opnemen van de schuld in de notariële akte (het testament) samen met de leenovereenkomst en de verklaring van de notaris voldaan aan de eisen van artikel 4.1, derde lid, van de Wht.
Opeisbaarheid en betalingsachterstand
15. Uit artikel 4.1, tweede lid, onder b en vierde lid, onder b, van de Wht volgt dat de geldschulden alleen worden overgenomen als ze vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en er sprake is van een betalingsachterstand. In de Memorie van Toelichting staat:
“Alleen op

1 juni 2021 openstaande betalingsachterstanden op geldschulden worden overgenomen, niet de toekomstige termijnen. Het is namelijk niet het doel om ouders volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. Het gaat om schulden die voortvloeien uit een privaatrechtelijke vordering tot betaling van een geldschuld van een schuldeiser, voor

zo ver deze opeisbaar waren voor 1 juni 2021”.

16. In de leenovereenkomst met de vader staat dat de aflossing geschiedt ‘op basis van het kunne’ van - zoals ter zitting is vastgesteld - de geldnemer. Ook staat er dat de geldlening te allen tijde opeisbaar is na een schriftelijke waarschuwing of ingebrekestelling.
17. Op de zitting heeft eiseres gezegd dat zij sinds 2014 alleen € 60,- per maand aan rente betaalt. Dat is de rente die haar ouders betalen voor de lening. De lening is volgens eiseres opeisbaar omdat zij zich niet heeft gehouden aan de afspraken over het afbetalen en tot nu nog niets heeft afbetaald.
18. Echter, eiseres heeft niet gesteld en de rechtbank is uit het dossier ook niet gebleken dat de geldlening is opgeëist. Er zit geen schriftelijke waarschuwing of ingebrekestelling in het dossier. Dat er afspraken zijn gemaakt over het afbetalen en dat eiseres die niet is nagekomen blijkt evenmin uit het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de programmadirecteur dan ook terecht dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schuld aan [naam] opeisbaar was vóór 1 juni 2021 en ook niet dat sprake was van een betalingsachterstand.
Beroep op artikel 9.1, tweede lid, onder b, van de Wht
19. In artikel 9.1 staat de hardheidsclausule. In artikel 9.1, tweede lid, onder b, staat (voor zover van belang) dat voor zover toepassing, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard onze Minister kan afwijken van artikel 4.1. Het moet dus gaan om een bijzondere situatie waarin niet is voorzien en waarin toepassing van de wetsbepaling tot zeer onbillijke uitkomst leidt.
20. In een uitspraak van 15 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2045) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het volgende overwogen.
“17. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wht en in het bijzonder uit bovenstaande weergave over de schuldenaanpak van private schulden blijkt dat het doel van de regeling is gericht op het bieden van een nieuwe start aan gedupeerde ouders door hen in bepaalde gevallen te vrijwaren van incassomaatregelen. Alleen wanneer een schuld opeisbaar is en niet wordt voldaan kan, al dan niet met tussenkomst van een deurwaarder, tot incassomaatregelen worden overgegaan. De wetgever wilde nadrukkelijk alleen opeisbare schulden of achterstanden onder de regeling brengen. De eis dat het moet gaan om opeisbare schulden behoort dan ook tot de kern van regeling en is een in de totstandkomingsgeschiedenis van de regeling steeds terugkerend uitgangspunt. De uiterlijke datum van opeisbaarheid heeft de wetgever op 1 juni 2021 bepaald, omdat de regeling toen werd bekend gemaakt en de wetgever wilde voorkomen dat op de regeling kon worden geanticipeerd, bijvoorbeeld door met de wetenschap van het bestaan van de regeling nieuwe schulden aan te gaan. Dat dit betekent dat ouders niet volledig worden gevrijwaard van alle schulden heeft de wetgever niet alleen onderkend, maar ook beoogd. Evenzeer heeft de wetgever beoogd verschil te maken tussen ouders die op 1 juni 2021 wél en ouders die toen (nog) niet in een situatie van betalingsachterstanden, opeisbare schulden en dientengevolge mogelijke incassomaatregelen terecht zijn gekomen. Dit vloeit voort uit het doel van deze regeling, die niet is gericht op het herstel van onrecht maar op het bieden van een nieuwe start, en de wetgever heeft met zoveel woorden onder ogen gezien dat dit tot situaties kan leiden die onrechtvaardig kunnen aanvoelen”.
“18. De Afdeling kan tot geen andere conclusie komen dan dat de mogelijke gevolgen voor gedupeerde ouders van het vereiste van opeisbaarheid in de afweging van de wetgever bij de totstandkoming van artikel 4.1 van de Wht welbewust onder ogen zijn gezien en daarmee zijn verdisconteerd. Met de bewuste en gemotiveerde keuze voor de overname van alleen die schulden die vóór 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden, heeft de wetgever voorzien dat niet alle gedupeerde ouders die in financiële moeilijkheden verkeren door de gevolgen van de kinderopvangtoeslagproblematiek met deze schuldenregeling van hun schulden afkomen. Daaronder kunnen ook ouders vallen zoals [appellant] die onder lastige omstandigheden veel moeite hebben gedaan om het ontstaan van achterstanden en schulden te voorkomen en die het als gevolg van de toeslagenproblematiek financieel moeilijk hebben”.
“28. (..) De Afdeling betrekt daarbij dat de wetgever de hardheidsclausule heeft bedoeld voor bijzondere situaties die niet zijn voorzien en waarin toepassing van de wettelijke bepaling zou leiden tot een zeer onbillijke uitkomst en schrijnende gevallen (Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 162). Daarbij moet voor ogen worden gehouden dat de regeling voor de overname van schulden uitdrukkelijk niet is bedoeld om gedupeerde ouders volledig te vrijwaren van schulden of van daarmee mogelijk gepaard gaande (zeer) beperkte financiële draagkracht”.
21. Eiseres heeft aangevoerd dat zij met meerdere stukken zonder redelijke twijfel heeft aangetoond dat er sprake is van een lening met terugbetalingsverplichting. Deze schuld komt voort uit de schulden die zijn ontstaan doordat eiseres en haar partner gedupeerde zijn geworden van de toeslagenaffaire.
22. Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiseres hiermee niet aannemelijk dat het niet overnemen van de informele schuld aan haar moeder leidt tot een zeer onbillijke uitkomst. De door eiseres genoemde omstandigheden zien op de reden waarom eiseres vindt dat die schuld wel moet worden overgenomen. Maar daarop is de rechtbank hiervoor al ingegaan. Verder geldt dat bij het overnemen van de private schulden niet van belang is of die schulden zijn ontstaan door de toeslagenaffaire. Zoals ook uit de uitspraak van de Afdeling blijkt, is de schuldenaanpak in de Wht voor gedupeerde ouders gericht op het zo veel mogelijk realiseren van een nieuwe start, niet op het herstellen van het verleden.
23. Op de zitting heeft eiseres nog gezegd dat ze nu eigenlijk wordt gestraft omdat ze zelf een lening is aangegaan om schulden af te betalen. Als ze dat niet had gedaan zou ze nu wel voor overname van de schuld in aanmerking komen.
24. Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat het alleen overnemen van opeisbare schulden nadelig kan zijn voor ouders die onder lastige omstandigheden veel moeite hebben gedaan om het ontstaan van achterstanden en schulden te voorkomen, maar dat dit een bewuste en gemotiveerde keuze van de wetgever is geweest. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat dit argument van eiseres onvoldoende is voor de conclusie dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.

Conclusie en gevolgen

25. De conclusie is dat de programmadirecteur naar het oordeel van de rechtbank terecht de schuld van € 24.000,-, oorspronkelijk aan de vader van eiseres, maar door zijn overlijden nu aan haar moeder, niet heeft overgenomen omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schuld opeisbaar was voor 1 juni 2021 en dat er betalingsachterstanden zijn. Ook het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet.
26. Het beroep is dus ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, voorzitter, en mr. M. van 't Klooster en mr. R.H. van Marle, leden, in aanwezigheid van M.T. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 4.1. Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag, partner en ex-partner van gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Onze Minister neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
zijn ontstaan na 31 december 2005;
waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
3. Geldschulden en kosten die worden overgenomen, zijn:
een geldschuld die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser;
een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;
een geldschuld die voortvloeit uit alimentatieverplichtingen;
e bij een overgenomen of over te nemen opeisbare geldschuld bijkomende kosten;
en geldschuld bij een krachtens publiekrecht ingesteld orgaan van een rechtspersoon in het buitenland; en
bestuursrechtelijke geldschulden die niet voor kwijtschelding in aanmerking komen op grond van hoofdstuk 3.
4. Geldschulden en kosten die niet worden overgenomen zijn:
de resterende hoofdsom van een hypothecaire lening, ook als die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar is geworden, tenzij het een restschuld betreft na verkoop van of verhaal op de verhypothekeerde zaak;
de resterende hoofdsommen van andere leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden;
een geldschuld die voortvloeit uit een onrechtmatige daad;
een percentage van de geldschuld aan een rechtspersoon, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of maatschap waarin de aanvrager van de schuldoverneming een belang heeft, dat gelijk is aan het percentage van dat belang van de aanvrager van de schuldoverneming;
en geldschuld waarvoor aan de aanvrager van de schuldoverneming reeds compensatie of aanvullende compensatie als bedoeld in artikel 2.1 of een andere niet-forfaitaire vergoeding is toegekend; of
een geldschuld die al is overgenomen van een aanvrager of diens partner of van een ex-partner.
5. Indien een schuldeiser geen toestemming geeft tot overneming van een geldschuld, voldoet Onze Minister de geldschuld en is de betreffende verbintenis nagekomen als bedoeld in artikel 30 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 9.1 Hardheidsclausules
1. De Belastingdienst/Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister afwijken van artikel 2.15, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3;
b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in Hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.6;
c. de Sociale verzekeringsbank, genoemd in Hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.7;
d. het college van burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.8 of 2.21;
e. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afwijken van artikel 3.9;
f. het CAK, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.10 afwijken;
g. de Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.11 afwijken; en
h. het college, bedoeld in de artikelen 1.1 van de Jeugdwet en 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, van artikel 3.12 afwijken.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 9.2, eerste lid, aanhef en onder j, van de Wht
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2040.
3.TK 2021–2022, 36 151, nr. 3