De beoordeling
Over welke schulden gaat het in beroep?
5. Uit het beroepschrift en wat op de zitting is besproken blijkt dat de gronden van beroep zich beperken tot de afwijzing van het overnemen van de schuld aan [naam] van € 24.000,-.
Wat zegt de programmadirecteur over deze schuld?
6. In het bestreden besluit staat over de afwijzing om de schuld over te nemen het volgende.
Deze schuld kwalificeert als een informele schuld. De oorspronkelijke lening is niet vastgesteld in een notariële akte, dan wel is de akte, een testament bij leven, niet meer vindbaar. Na het overlijden van [naam] (vader) is de schuld overgenomen door [naam] (moeder). Mevrouw [naam] heeft in juli 2020 een testament bij leven op laten stellen waarin is opgenomen dat eiseres haar
€ 24.000,- is verschuldigd en dat indien de schuld niet is voldaan op het moment van haar overlijden, de som in mindering zal worden gebracht op het erfdeel van eiseres. Dit testament kan worden gezien als een formele notariële akte in de zin van de Wet hersteloperatie toeslagen Wht. Echter, hoewel deze akte het bestaan van de schuld erkent en bevestigt, zegt het niets over de wijze van terugbetaling, de terugbetalingsachterstand en de opeisbaarheid van de schuld. Ook voor (informele) leningen die zijn vastgelegd in een notariële akte, geldt dat in beginsel slechts de achterstanden van de lening worden vergoed als wordt voldaan aan de voorwaarden van de Wht. Een hoofdsom van een lening kan pas opeisbaar worden als dit in de voorwaarden (lees: het testament) van de lening is afgesproken en deze hoofdsom ook daadwerkelijk wordt opgeëist. In het ontvangen testament is dit niet nader benoemd noch omschreven. Daarom is de schuld volgens de programmadirecteur niet opeisbaar en kan die op grond van artikel 4.1, tweede lid, van Wht niet worden overgenomen. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet, omdat de notariële akte niet voldoet aan de eisen van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht. Dit is geen bijzondere omstandigheid die niet ten volle is verdisconteerd in de afwegingen van de wetgever.
Waarom is eiseres het hier niet mee eens?
7. Eiseres zegt dat de programmadirecteur ten onrechte stelt dat het testament van
[naam] onvindbaar is. Dit testament kan worden opgevraagd bij [naam] of de notaris die het testament heeft opgesteld. Maar wat eiseres betreft heeft het overleggen van het testament van [naam] geen meerwaarde, omdat de tekst van deze akte niet anders is dan het testament van [naam] . Verder voert eiseres aan dat informele schulden volgens artikel 4.1, derde lid, sub b, van de Wht voor overname in aanmerking komen, mits die zijn vastgelegd in een notariële akte. Volgens eiseres blijkt uit de wettekst niet dat uit de tekst van de notariële akte moet blijken van betalingsafspraken of een achterstand. Eiseres wijst er op dat in artikel 4.1, vierde lid, onder b, van de Wht is neergelegd dat sprake moet zijn van een achterstand. De resterende hoofdsom van leningen wordt niet overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Eiseres stelt dat uit de wettekst niet is op te maken dat ook het antwoord op de vraag of er een achterstand is, moet blijken uit de notariële akte. Eiseres meent dat zij uitvoerig heeft aangetoond dat er concrete betalingsafspraken zijn en dat er een opeisbare vordering is. Zij heeft een leenovereenkomst met haar vader overgelegd waaruit de terugbetalingsverplichting blijkt en een verklaring van de notaris dat de geldlening bestaat. Voor zover de rechtbank zou oordelen dat de schuld aan [naam] niet voldoet aan de vereisten, voortkomende uit artikel 4.1, van de Wht, beroept eiseres zich op de hardheidsclausule in artikel 9.1, van de Wht. Eiseres stelt dat zij met meerdere stukken heeft aangetoond dat er sprake is van een lening met een terugbetalingsverplichting. Deze schuld komt voort uit de schulden die zijn ontstaan doordat eiseres en haar partner gedupeerden zijn van de toeslagenaffaire. Gezien het voorgaande acht eiseres voldoende gronden aanwezig om alsnog de schuld over te nemen.
Wat is het toetsingskader?
8. De programmadirecteur vermeldt in het verweerschrift dat het overnemen van schulden ten tijde van het besluit van 16 januari 2023 en het besluit op bezwaar gebaseerd was op het Besluit Betalen private schulden. Dat is onjuist. Sinds 2 november 2022 en daarmee ten tijde van de hiervoor genoemde besluiten, is het Besluit Betalen private schulden opgenomen in afdeling 4.1 van de Wht van toepassing. Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. Besluiten vanaf die datum over het al dan niet betalen of compenseren van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaken toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het betalen en compenseren van private schulden zijn overigens dezelfde vereisten die het Besluit Betalen private schulden stelde.
9. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De regeling van de overname van private schulden
10. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag zijn in voorgaande jaren fouten gemaakt waarvan ouders de dupe zijn geworden. Deze toeslagenaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om gedupeerde ouders te compenseren voor deze fouten. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid de private schulden van een gedupeerde ouder en zijn of haar toeslagpartner overneemt.
11. In artikel 4.1, derde lid, onder b, van de Wht, is bepaald dat onder geldschulden en kosten die worden overgenomen, ook valt een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser, indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt. Hiermee wordt blijkens de Memorie van Toelichtinggedoeld op de zogenaamde informele schulden.
Notariële akte
12. Uit het dossier en wat op de zitting is besproken maakt de rechtbank op dat niet (meer) in geschil is dat er sprake is van een lening is vastgelegd in een notariële akte, in dit geval het testament van mevrouw [naam] .
Is voldaan aan artikel 4.1, derde lid, onder b, van de Wht?
13. Vast staat dat de wijze van terugbetaling, de terugbetalingsachterstand en de opeisbaarheid van de schuld niet in die notariële akte, het testament, zijn opgenomen.
14. Artikel 4.1, derde lid, onder b, van de Wht noemt niet als voorwaarde dat ook de wijze van terugbetaling, de terugbetalingsachterstand en de opeisbaarheid van de schuld in de notariële akte moeten worden opgenomen. Dat blijkt ook niet uit de Memorie van Toelichting. De rechtbank volgt daarom niet het standpunt van de Programmadirecteur dat de schuld niet kan worden overgenomen omdat die onderdelen niet in de notariële akte zijn vermeld. De wijze van terugbetaling, de terugbetalingsachterstand en de opeisbaarheid van de schuld kunnen ook aan de hand van andere stukken aannemelijk gemaakt worden. Naar het oordeel van de rechtbank is met het opnemen van de schuld in de notariële akte (het testament) samen met de leenovereenkomst en de verklaring van de notaris voldaan aan de eisen van artikel 4.1, derde lid, van de Wht.
Opeisbaarheid en betalingsachterstand
15. Uit artikel 4.1, tweede lid, onder b en vierde lid, onder b, van de Wht volgt dat de geldschulden alleen worden overgenomen als ze vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en er sprake is van een betalingsachterstand. In de Memorie van Toelichting staat:
“Alleen op
1 juni 2021 openstaande betalingsachterstanden op geldschulden worden overgenomen, niet de toekomstige termijnen. Het is namelijk niet het doel om ouders volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. Het gaat om schulden die voortvloeien uit een privaatrechtelijke vordering tot betaling van een geldschuld van een schuldeiser, voor
zo ver deze opeisbaar waren voor 1 juni 2021”.
16. In de leenovereenkomst met de vader staat dat de aflossing geschiedt ‘op basis van het kunne’ van - zoals ter zitting is vastgesteld - de geldnemer. Ook staat er dat de geldlening te allen tijde opeisbaar is na een schriftelijke waarschuwing of ingebrekestelling.
17. Op de zitting heeft eiseres gezegd dat zij sinds 2014 alleen € 60,- per maand aan rente betaalt. Dat is de rente die haar ouders betalen voor de lening. De lening is volgens eiseres opeisbaar omdat zij zich niet heeft gehouden aan de afspraken over het afbetalen en tot nu nog niets heeft afbetaald.
18. Echter, eiseres heeft niet gesteld en de rechtbank is uit het dossier ook niet gebleken dat de geldlening is opgeëist. Er zit geen schriftelijke waarschuwing of ingebrekestelling in het dossier. Dat er afspraken zijn gemaakt over het afbetalen en dat eiseres die niet is nagekomen blijkt evenmin uit het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de programmadirecteur dan ook terecht dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schuld aan [naam] opeisbaar was vóór 1 juni 2021 en ook niet dat sprake was van een betalingsachterstand.
Beroep op artikel 9.1, tweede lid, onder b, van de Wht
19. In artikel 9.1 staat de hardheidsclausule. In artikel 9.1, tweede lid, onder b, staat (voor zover van belang) dat voor zover toepassing, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard onze Minister kan afwijken van artikel 4.1. Het moet dus gaan om een bijzondere situatie waarin niet is voorzien en waarin toepassing van de wetsbepaling tot zeer onbillijke uitkomst leidt.
20. In een uitspraak van 15 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2045) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het volgende overwogen. “17. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wht en in het bijzonder uit bovenstaande weergave over de schuldenaanpak van private schulden blijkt dat het doel van de regeling is gericht op het bieden van een nieuwe start aan gedupeerde ouders door hen in bepaalde gevallen te vrijwaren van incassomaatregelen. Alleen wanneer een schuld opeisbaar is en niet wordt voldaan kan, al dan niet met tussenkomst van een deurwaarder, tot incassomaatregelen worden overgegaan. De wetgever wilde nadrukkelijk alleen opeisbare schulden of achterstanden onder de regeling brengen. De eis dat het moet gaan om opeisbare schulden behoort dan ook tot de kern van regeling en is een in de totstandkomingsgeschiedenis van de regeling steeds terugkerend uitgangspunt. De uiterlijke datum van opeisbaarheid heeft de wetgever op 1 juni 2021 bepaald, omdat de regeling toen werd bekend gemaakt en de wetgever wilde voorkomen dat op de regeling kon worden geanticipeerd, bijvoorbeeld door met de wetenschap van het bestaan van de regeling nieuwe schulden aan te gaan. Dat dit betekent dat ouders niet volledig worden gevrijwaard van alle schulden heeft de wetgever niet alleen onderkend, maar ook beoogd. Evenzeer heeft de wetgever beoogd verschil te maken tussen ouders die op 1 juni 2021 wél en ouders die toen (nog) niet in een situatie van betalingsachterstanden, opeisbare schulden en dientengevolge mogelijke incassomaatregelen terecht zijn gekomen. Dit vloeit voort uit het doel van deze regeling, die niet is gericht op het herstel van onrecht maar op het bieden van een nieuwe start, en de wetgever heeft met zoveel woorden onder ogen gezien dat dit tot situaties kan leiden die onrechtvaardig kunnen aanvoelen”.
“18. De Afdeling kan tot geen andere conclusie komen dan dat de mogelijke gevolgen voor gedupeerde ouders van het vereiste van opeisbaarheid in de afweging van de wetgever bij de totstandkoming van artikel 4.1 van de Wht welbewust onder ogen zijn gezien en daarmee zijn verdisconteerd. Met de bewuste en gemotiveerde keuze voor de overname van alleen die schulden die vóór 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden, heeft de wetgever voorzien dat niet alle gedupeerde ouders die in financiële moeilijkheden verkeren door de gevolgen van de kinderopvangtoeslagproblematiek met deze schuldenregeling van hun schulden afkomen. Daaronder kunnen ook ouders vallen zoals [appellant] die onder lastige omstandigheden veel moeite hebben gedaan om het ontstaan van achterstanden en schulden te voorkomen en die het als gevolg van de toeslagenproblematiek financieel moeilijk hebben”.
“28. (..) De Afdeling betrekt daarbij dat de wetgever de hardheidsclausule heeft bedoeld voor bijzondere situaties die niet zijn voorzien en waarin toepassing van de wettelijke bepaling zou leiden tot een zeer onbillijke uitkomst en schrijnende gevallen (Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 162). Daarbij moet voor ogen worden gehouden dat de regeling voor de overname van schulden uitdrukkelijk niet is bedoeld om gedupeerde ouders volledig te vrijwaren van schulden of van daarmee mogelijk gepaard gaande (zeer) beperkte financiële draagkracht”.
21. Eiseres heeft aangevoerd dat zij met meerdere stukken zonder redelijke twijfel heeft aangetoond dat er sprake is van een lening met terugbetalingsverplichting. Deze schuld komt voort uit de schulden die zijn ontstaan doordat eiseres en haar partner gedupeerde zijn geworden van de toeslagenaffaire.
22. Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiseres hiermee niet aannemelijk dat het niet overnemen van de informele schuld aan haar moeder leidt tot een zeer onbillijke uitkomst. De door eiseres genoemde omstandigheden zien op de reden waarom eiseres vindt dat die schuld wel moet worden overgenomen. Maar daarop is de rechtbank hiervoor al ingegaan. Verder geldt dat bij het overnemen van de private schulden niet van belang is of die schulden zijn ontstaan door de toeslagenaffaire. Zoals ook uit de uitspraak van de Afdeling blijkt, is de schuldenaanpak in de Wht voor gedupeerde ouders gericht op het zo veel mogelijk realiseren van een nieuwe start, niet op het herstellen van het verleden.
23. Op de zitting heeft eiseres nog gezegd dat ze nu eigenlijk wordt gestraft omdat ze zelf een lening is aangegaan om schulden af te betalen. Als ze dat niet had gedaan zou ze nu wel voor overname van de schuld in aanmerking komen.
24. Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat het alleen overnemen van opeisbare schulden nadelig kan zijn voor ouders die onder lastige omstandigheden veel moeite hebben gedaan om het ontstaan van achterstanden en schulden te voorkomen, maar dat dit een bewuste en gemotiveerde keuze van de wetgever is geweest. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat dit argument van eiseres onvoldoende is voor de conclusie dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.