ECLI:NL:RBOBR:2024:3470

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/01/393614 / HA ZA 23-357
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van boete en afwijzing verzoek verlof tussentijds hoger beroep in civiele zaak tussen vakantiepark en gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 17 juli 2024 een vonnis uitgesproken in de zaak tussen Vakantiepark De Brabantse Kempen B.V. (hierna: VBK) en een gedaagde partij. De zaak betreft een vervolg op een eerder vonnis van 1 mei 2024, waarin de rechtbank enkele belangrijke punten heeft vastgesteld met betrekking tot de betalingsverplichtingen van de gedaagde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde de hoofdsom van de beheerkosten heeft betaald, maar dat hij ook wettelijke rente verschuldigd is vanaf de vervaldata van de facturen. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van bepaalde dagvergoedingen afgewezen en vastgesteld dat de gedaagde gebonden is aan de voorschriften van het vakantiepark.

VBK heeft verzocht om de akte van de gedaagde buiten beschouwing te laten, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De gedaagde heeft ook verlof gevraagd voor tussentijds hoger beroep, maar dit verzoek is afgewezen omdat de zaak gereed was voor eindvonnis. De rechtbank heeft de gedaagde in de gelegenheid gesteld om te pleiten voor matiging van de boete, die volgens hem buitensporig was in verhouding tot de waarde van zijn eigendom.

De rechtbank heeft overwogen dat de boete gelijk aan de waarde van het perceel en de bungalow buitensporig en onevenredig is. De rechtbank heeft besloten de boete te matigen tot € 2.500,00, wat zij billijk achtte gezien de jaarlijkse beheerkosten. De rechtbank heeft ook andere gronden voor matiging van de gedaagde besproken, maar deze zijn niet zwaarwegend genoeg bevonden om tot een andere beslissing te komen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/393614 / HA ZA 23-357
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
VAKANTIEPARK DE BRABANTSE KEMPEN B.V.,
te Lage Mierde,
eisende partij in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: VBK,
advocaat: mr. M.C.J. Freijters te Koekange,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B.F.H.L. van Campfort te Veldhoven.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 mei 2024
- de akte van [gedaagde]
- de antwoordakte van VBK.

2.De nadere beoordeling

2.1.
De rechtbank roept enkele punten uit het tussenvonnis in herinnering:
  • a) [gedaagde] heeft de hoofdsom van de beheerkosten betaald
  • b) [gedaagde] is de wettelijke rente daarover verschuldigd vanaf de vervaldata van de facturen
  • c) de vordering tot betaling van dagvergoedingen is ingetrokken voor wat betreft nr. [nummer 1] en de jaren 2019, 2020 en 2021
  • d) de vordering tot betaling van de overige dagvergoedingen (nr. [nummer 2] ) wordt afgewezen
  • e) [gedaagde] is gebonden aan de voorschriften inclusief de aanbiedingsplicht
2.2.
VBK verzoekt de akte van [gedaagde] buiten beschouwing te laten omdat de akte volgens hem te omvangrijk is. De rechtbank gaat hier niet in mee omdat de akte in verhouding staat tot het doel ervan (beroep op matiging) wanneer het gedeelte over het verzoek tussentijds hoger beroep buiten beschouwing wordt gelaten. Dit verzoek wordt afgewezen (zie hierna) zodat VBK in zoverre geen belang heeft bij haar verzoek de akte buiten beschouwing te laten.
2.3.
[gedaagde] heeft verlof gevraagd om tussentijds in hoger beroep te gaan. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat de zaak gereed is voor eindvonnis.
2.4.
[gedaagde] heeft zich (subsidiair) beroepen op matiging van de boete tot nihil.
2.5.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen:
De rechtbank slaat voorshands acht op enkele omstandigheden die tijdens de mondelinge behandeling duidelijk zijn geworden:
  • De boete is hoog – volgens VBK gelijk aan de gehele waarde die [gedaagde] had kunnen/moeten ontvangen voor zijn huis: de “vrije verkoopwaarde van de betreffende onroerende zaak”. De impact van de boete is dus dat [gedaagde] (ongeveer) de gehele waarde van zijn eigendom (huis) kwijtraakt. VBK gaat uit van de bandbreedte € 25.000,00-€ 45.000,00 en [gedaagde] heeft daadwerkelijk verkocht voor € 50.000,00.
  • VBK heeft geen bezwaren tegen de persoon van de koper, die nr. [nummer 1] heeft gekocht van [gedaagde] .
  • Deze persoon voldoet aan de eisen van VBK en had, zo moet de rechtbank aannemen (onweersproken), ook het perceel en de bungalow van VBK kunnen kopen als [gedaagde] en VBK de procedure voor de deskundigen zouden hebben gevolgd en deze procedure zou hebben geleid tot een verkoop door [gedaagde] aan VBK.
  • Een en ander betekent voorshands dat het belang (om te waken voor duistere/schimmige praktijken in het vakantiepark en om zorg te dragen voor eigenaren die op nette en correcte wijze gebruik maken van het vakantiepark en aan hun verplichtingen voldoen) hier veiliggesteld is. Andere wezenlijke belangen van VBK zijn hier niet naar voren gebracht. Voorshands dus: eind goed, al goed.
2.6.
De rechtbank bespreekt het beroep op matiging van de boete hieronder.
  • a) [gedaagde] heeft gewezen op zijn status als consument tegenover VBK als professionele partij en hij meent dat VBK geen schade heeft door de gang van zaken. De rechtbank is het hier op zichzelf mee eens en heeft deze aspecten in wezen al tot uitdrukking gebracht onder 2.5 hiervoor.
  • b) Een boete gelijk aan de waarde van het perceel en de bungalow is in deze situatie (zie hiervoor onder 2.5 en 2.6 (a)) buitensporig en onevenredig. Er is geen redelijke verhouding tussen deze boete/waarde en het werkelijke belang dat VBK in dit geval heeft bij handhaving van het boetebeding (zie 2.5 hiervoor).
  • c) De billijkheid eist daarom klaarblijkelijk dat de boete wordt gematigd (artikel 6:94 lid 1 BW).
  • d) De rechtbank zoekt voor wat betreft de matiging aansluiting bij de jaarlijkse beheerkosten. Deze kosten bedragen volgens de facturen ongeveer € 500,00 per jaar. De rechtbank vindt een bedrag van vijf maal de jaarlijkse beheerkosten billijk als sanctie/boete voor de schending van de aanbiedplicht. Dit leidt tot een matiging van de boete tot € 2.500,00. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank te ver om te matigen tot nihil omdat [gedaagde] toch belangrijke regels heeft overtreden en omdat het passend is dat een evenredige, redelijke sanctie daarop staat (namelijk de boete van € 2.500,00).
  • e) [gedaagde] noemt enkele andere gronden voor matiging (vormgeving voorkeursrecht; context van het beroep op het beding; motieven (geldelijk gewin van oude eigenaar); en de contacten na tussenvonnis. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet zwaar wegen en niet leiden tot een andere beslissing (zoals matiging tot ander bedrag of nihil).
2.7.
Overige punten/beslissingen
( a) Het is niet nodig de vordering tot benoeming van deskundigen te bespreken omdat de omvang van de boete al is vastgesteld. De waarde maakt niet uit omdat de waarde niet leidt tot een andere beslissing (zoals matiging tot ander bedrag of nihil).
( b) De beslissingen in het tussenvonnis en hierna zijn geen ongeoorloofde verrassingsbeslissingen, anders dan [gedaagde] meent, omdat de relevante ideeën zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling en omdat partijen zich erover hebben kunnen uitlaten en dat ook hebben gedaan.
( c) De vordering tot opheffing van het beslag wordt afgewezen omdat VBK een vordering op [gedaagde] heeft (zie hiervoor en hierna).
( d) De rechtbank wijst de rente over de boete toe vanaf de dag van de dagvaarding omdat VBK haar primaire ingangsdatum (15 maart 2023) niet heeft toegelicht.
( e) De rechtbank compenseert de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, omdat iedere partij op enkele punten ongelijk heeft gekregen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst af het verzoek tot verlof voor tussentijds hoger beroep,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan VBK van de wettelijke rente over de beheerkosten vanaf de vervaldata van de desbetreffende facturen tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] € 2.500,00 aan VBK te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde in conventie en in reconventie,
3.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen in conventie en in reconventie, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op
17 juli 2024.