ECLI:NL:RBOBR:2024:3456

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
11044151
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificatie van een overeenkomst als arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht in de beveiligingssector

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, is op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen [verzoeker] en [verweerster] B.V. Het geschil betreft de vraag of de overeenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. [verzoeker] heeft in de periode van 29 juli 2023 tot en met 11 januari 2024 beveiligingswerkzaamheden uitgevoerd voor [verweerster] en verzoekt onder andere om betaling van een transitievergoeding en achterstallig loon. [verweerster] betwist dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en stelt dat [verzoeker] als zzp-er heeft gewerkt. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn vastgesteld in de rechtspraak, waaronder de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze van beloning en de verplichting tot persoonlijke uitvoering van het werk. De rechter concludeert dat de overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, maar als een overeenkomst van opdracht. Hierdoor zijn de verzoeken van [verzoeker] niet toewijsbaar. [verzoeker] wordt veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaakgegevens: 11044151 \ EJ VERZ 24-251
Beschikking van 8 augustus 2024
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. G.P. Oberman,
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
vertegenwoordigd door: dhr. [A] , eigenaar-bestuurder van [verweerster] .

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
het verzoekschrift zonder producties (ingekomen ter griffie op 11 april 2024);
de brief van de zijde van [verzoeker] , waarbij producties 1 tot en met 14 worden overgelegd en het verzoek wordt vermeerderd (ingekomen ter griffie op 21 juni 2024);
het verweerschrift met producties 1 tot en met 9 (waarbij de e-mailwisseling die op 23 februari 2024 heeft plaatsgevonden, wordt aangekondigd als productie 9 maar niet is bijgevoegd), ingekomen ter griffie op 26 juni 2024;
e brief van de zijde van [verzoeker] , waarbij producties 15 tot en met 18 worden overgelegd en het verzoek wordt verminderd (ingekomen ter griffie op 3 juli 2024);
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die op 5 juli 2024 heeft plaatsgevonden met daaraan gehecht de spreekaantekeningen die door mr. Oberman zijn overgelegd en voorgedragen. Bij de mondelinge behandeling waren [verzoeker] , mr. Oberman, mevrouw [B] (aanwezig als mede-gemachtigde van mr. Oberman) en de heer [A] (eigenaar-bestuurder van [verweerster] ) aanwezig.
1.2.
Tot slot is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] heeft een eenmanszaak, [bedrijfsnaam verweerster] genaamd. Via die eenmanszaak heeft hij – in opdracht van [verweerster] – in de periode van 29 juli 2023 tot en met 11 januari 2024 beveiligingswerkzaamheden uitgevoerd, waarbij hij de verrichte werkzaamheden – op basis van een maandelijkse declaratie (inclusief 21% BTW) – factureerde aan [verweerster] .
2.2.
[verweerster] is gespecialiseerd in het verzorgen van beveiliging en bewaking voor haar opdrachtgevers.
2.3.
Op 19 juli 2023 is er een overeenkomst gesloten tussen [bedrijfsnaam verweerster] en [verweerster] met als titel ‘
Samenwerkingsovereenkomst Uitbesteding van Werkzaamheden’ (hierna: de overeenkomst). De belangrijkste artikelen van de overeenkomst luiden:
‘(…)2.1: Partijen zullen overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst ten behoeve van de diensten op het gebied van alle voorkomende beveiligingswerkzaamheden hierna te noemen: "de Diensten" uitvoeren. Ten behoeve van opdrachtgevers van [verweerster] BV dan wel van de opdrachtnemer.(…)
3.4: Partijen zijn gerechtigd deze overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen indien de wederpartij ernstig toerekenbaar tekortschiet, mits de tussentijdse beëindiging is voorafgegaan door een schriftelijke ingebrekestelling(…)
4.1: Voor de levering van diensten zijn beide partijen gerechtigd de tussen de partijen overeengekomen tarieven in rekening te brengen.
4.2: Voor deze samenwerking, wordt het tarief per opdracht bepaald en objecten van de Oekraïense opvang te [plaats] op € 28,00 voor op alle dagen uit te voeren diensten als toezichthouder. Feestdagen is 50% toeslag op de daarvoor geldende uren. Alle tarieven zijn exclusief BTW en geldig tot en met de laatste loonperiode van enig kalenderjaar.(…)
5.3: De daadwerkelijke uitvoering van de diensten door de medewerkers van beide Partijen dan wel ingeschakelde derden geschiedt aan de hand van specifieke schriftelijke objectinstructies.(…)Deze objectinstructies worden opgesteld door beide Partijen gezamenlijk.(…)
5.4: De medewerkers van beide Partijen, dan wel ingeschakelde derden, voeren de diensten uit in een door ieder der Partijen dan wel ingeschakelde derden ter beschikking gesteld uniform dat is goedgekeurd door het Ministerie van Justitie.
5.5: Opdrachtnemer is niet gerechtigd voor de uitvoering van de diensten derden in te schakelen als onderaannemer tenzij vooraf anders is overeen gekomen.(…)
6.1: Partijen erkennen dat het bestaan en de inhoud van de tussen hen overeengekomen relatie
alsmede de gegevens c.q. informatie (waaronder mede wordt begrepen; informatie ter zake van eikaars organisatie, inrichting en werkmethoden) welke aan haar bekend worden in het kader van de uitvoering van de werkzaamheden, een strikt vertrouwelijk karakter dragen. De hiermee samenhangende verplichting tot geheimhouding geldt zowel gedurende de looptijd van deze overeenkomst als na afloop daarvan.
6.2: Partijen zullen op geen enkele wijze, direct noch indirect, noch mondeling noch in geschrift noch anderszins de gegevens en/of informatie welke aan haar bekend worden, aan derden bekend maken, al dan niet voor publicitaire doeleinden, tenzij de wederpartij voorafgaand aan de publicatie hiertoe schriftelijk toestemming heeft gegeven, welke toestemming niet op onredelijke gronden zal worden onthouden. Partijen hebben een informatieplicht jegens elkaar wanneer elkaars opdrachtgever de wens uit voor een offerte, informatief gesprek of iedere andere vorm van overleg.(…)
7.1: Partijen hanteren gedurende de looptijd van deze overeenkomst alsmede gedurende één
jaar na beëindiging van deze overeenkomst A gentlemen's agreement waarin door partijen geen acties zullen worden ondernomen om de bij elkaar ondergebrachte opdracht(en) zelf te verwerven.(…)
8.2: Opdrachtnemer is in geen geval aansprakelijk voor de gevolgen van de onjuistheid van de door of namens Opdrachtgever verstrekte gegevens. Opdrachtnemer is evenmin aansprakelijk voor onjuistheden of onvolledigheden die zijn ontstaan bij het doorgeven of toezenden van gegevens, vertragingen of fouten in de transmissie van gegevens, communicatiestoornissen, problemen bij het bereiken van de door Opdrachtgever opgegeven personen, (de gevolgen van) computer-, semafoon-, telefoon- of telefaxstoringen, programmeringsfouten, storingen of verbrekingen van een lijn- en/of internetverbinding, waar dan ook door veroorzaakt.
8.3: Indien één der partijen aansprakelijk is voor directe schade, dan is die aansprakelijkheid
beperkt tot maximaal tweemaal het dedaratiebedrag, althans dat gedeelte van de opdracht waarop de aansprakelijkheid betrekking heeft. Voorts is de aansprakelijkheid beperkt tot maximaal het bedrag dat door de verzekeringsmaatschappij van Opdrachtnemer wordt uitgekeerd.
8.4: Voor schade die het gevolg is van de omstandigheid dat sleutels, die in het kader van de
uitvoering van de overeenkomst aan één der partijen zijn toevertrouwd, door de andere Partij zijn kwijt geraakt, is de aansprakelijkheid beperkt tot een bedrag van € 2.500,00 per gebeurtenis, met een maximum van € 10.000,00 per opdrachtgever van één der Partijen per jaar.(…)
8.6: Partijen zullen ervoor zorgdragen dat zij gedurende de looptijd van deze overeenkomst op adequate wijze zijn verzekerd tegen aansprakelijkheid uit bedrijfsuitoefening. Partijen zullen op verzoek van één der Partijen informatie verstrekken over zijn bedrijfsaansprakelijkheids-verzekering.(…)
Partijen wensen vast te leggen dat hun relatie op grond van deze overeenkomst het karakter kent van een overeenkomst van opdracht en nadrukkelijk niet dient te worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst. Partijen erkennen nadrukkelijk dat zij aan meerdere opdrachtgevers diensten levert, anders dan een onderneming die onderdeel uitmaakt van genoemde partijen.(…)’
2.4.
Op 10 januari 2024 heeft [verweerster] (onder meer) aan [verzoeker] meegedeeld de overeenkomst per 29 januari 2024 te beëindigen.
2.5.
Op 11 januari 2024 heeft [verweerster] aan [verzoeker] (onder meer) meegedeeld dat zij de overeenkomst per direct opzegt.

3.Het verzoek

3.1.
Nadat [verzoeker] het verzoek op 21 juni 2024 en 3 juli 2024 (zie 1.1. onder b en d) heeft gewijzigd, verzoekt hij [verweerster] te veroordelen (voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad):
I. tot betaling van de transitievergoeding ter hoogte van € 1.521,60;
II. tot betaling van het achterstallig loon ter hoogte van € 22.331,34, bestaande uit vergoeding voor niet genoten vakantiedagen, vakantietoeslag, toeslagen op grond van de CAO en betaling van het loon van januari 2024;
III. tot betaling van de wettelijke verhoging van 50%, waardoor [verweerster] gehouden is tot betaling van een bedrag ter hoogte van € 11.165,67;
IV. in de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde en vergoeding van het griffierecht daaronder begrepen.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek – samengevat – het volgende ten grondslag.
Vanaf 19 juli 2023 is hij werkzaam voor [verweerster] . Op 11 januari 2024 heeft [verzoeker] een e-mail van [verweerster] ontvangen waarin hem werd meegedeeld dat hij op staande voet wordt ontslagen. De overeenkomst tussen partijen dient te worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Hij moest immers structureel en bedrijfseigen werkzaamheden uitvoeren. Hij werd door [verweerster] ingeroosterd zonder dat hij invloed had op het rooster en/of op de bepalingen uit de overeenkomst die hij van [verweerster] ontving (waaronder de beloning). Ook moest hij een jas en een shirt van [verweerster] dragen, werd hij verplicht om de arbeid persoonlijk te verrichten en moest hij de werkzaamheden conform de regels en uitgangspunten van [verweerster] uitvoeren. Omdat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen, heeft hij recht op een transitievergoeding. Ook heeft hij recht op ontvangst van achterstallig loon, omdat hij niet conform de toepasselijke CAO (de CAO Particuliere Beveiliging, hierna: de CAO) is beloond. Tot slot is [verweerster] de maximale wettelijke verhoging verschuldigd, omdat zij het loon te laat heeft betaald.

4.Het verweer

4.1.
[verweerster] concludeert tot afwijzing van het verzoek en veroordeling van [verzoeker] in de kosten van deze procedure. Ter onderbouwing voert zij, samengevat, het volgende aan.
Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Hierdoor is [verzoeker] – zoals hij stelt – niet op staande voet ontslagen en is de CAO niet van toepassing. [verzoeker] was immers werkzaam als zzp-er, hetgeen een bewuste keuze van hemzelf is geweest. Bij aanvang van de overeenkomst is met [verzoeker] besproken dat – als hij als zzp-er wil komen werken – hij ook de verplichting heeft om voor andere opdrachtgevers te werken. Hier heeft [verzoeker] mee ingestemd. Verder is sprake van een overeenkomst van opdracht, omdat [verzoeker] facturen verstuurde onder de naam van zijn eenmansbedrijf op grond waarvan hij bij de Belastingdienst de nodige kosten van zijn bedrijf kon aftrekken. Verder had [verzoeker] een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering afgesloten. Betwist wordt dat het dienstrooster werd opgelegd. [verzoeker] was vrij om zelf aan te geven op welke dagen hij bereid was te werken. Tot slot kon [verzoeker] zichzelf laten vervangen nadat hiervoor toestemming was gegeven. Een eventuele vervanger dient te voldoen aan de door haar (en door derden) gestelde kwaliteitseisen.

5.De beoordeling

5.1.
De kern van het geschil betreft de beantwoording van de vraag of de overeenkomst tussen partijen moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Als sprake is van een overeenkomst van opdracht zijn de onder I tot en met III (zie 3.1.) ingestelde verzoeken niet toewijsbaar.
Het juridisch kader
5.2.
Vooropgesteld wordt dat een overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst als de inhoud van die overeenkomst voldoet aan de in artikel 7:610 BW (te weten: de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten) opgenomen omschrijving. Om te kunnen beoordelen of een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst moet worden gekwalificeerd, moet eerst worden vastgesteld wat de overeengekomen wederzijdse rechten en verplichtingen zijn (zie het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746). Deze vaststelling zal zo nodig moeten plaatsvinden aan de hand van de zogenoemde
Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf houdt in dat bij de beantwoording van de vraag hoe de verhouding van partijen is geregeld niet alleen de taalkundige uitleg van de bepalingen van een contract van belang zijn, maar ook de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Na vaststelling van de overeengekomen rechten en verplichtingen zal moeten worden getoetst of de inhoud van de overeenkomst voldoet aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, opgenomen in artikel 7:610 BW. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. De Hoge Raad heeft met betrekking tot de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst in het
Deliveroo-arrest van 24 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:443) overwogen dat de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt afhangt van alle omstandigheden in onderling verband bezien, waarbij onder meer de volgende (niet-limitatieve) gezichtspunten van belang kunnen zijn:
de aard en duur van de werkzaamheden;
de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;
het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand is gekomen;
de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
de hoogte van deze beloningen;
de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt;
de vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.
Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, mede afhangt van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.
Toepassing van het juridisch kader
5.3.
Uit de hiervoor onder 2.3. weergegeven feitenvaststelling blijkt wat partijen zijn overeengekomen. Dit betekent dat getoetst moet worden of de inhoud van de overeenkomst voldoet aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Puntsgewijze toepassing van de gezichtspunten uit het hiervoor genoemde arrest van 24 maart 2023 (zie 5.2) op onderhavige zaak leidt tot het volgende:
a.
De aard en duur van de werkzaamheden
5.3.1.
Vaststaat dat [verzoeker] in de periode van 29 juli 2023 tot en met 11 januari 2024 – in opdracht van [verweerster] – werkzaamheden heeft verricht op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd. De werkzaamheden van [verzoeker] bestonden uit het beveiligen van objecten die hij bij derden (die daarvoor aan [verweerster] opdracht hebben gegeven) moest uitvoeren. De korte duur (5,5 maanden) van de overeenkomst levert (eerder) een aanwijzing op voor het bestaan van een overeenkomst van opdracht, maar sluit een arbeidsovereenkomst (zeker) niet uit.
b.
De wijze waarop de werkzaamheden en de tijden werden bepaald
5.3.2.
Van belang is verder dat er geen verplichting voor [verzoeker] bestond om zich voor een minimum aantal uren voor [verweerster] beschikbaar te stellen. Wel volgt uit de overgelegde e-mailcorrespondentie (zie onder meer het e-mailbericht van 10 januari 2024) dat hijzelf de wens had om voor minimaal 180 uren per maand bij [verweerster] te werk te worden gesteld. Ook is van belang dat het hem vrijstond om zelf te bepalen op welke dagen en tijden hij bereid was om voor [verweerster] werkzaamheden uit te voeren, was hij niet gebonden aan een maximum aantal vakantiedagen en werd hij niet verplicht zich ter beschikking te stellen in het opvangen van drukte bij piekmomenten in het werk (bijvoorbeeld in vakantieperiodes). Door de toelichting die partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben gegeven, is duidelijk geworden dat [verzoeker] – op basis van de door hemzelf doorgegeven beschikbaarheid – door de planning werd ingedeeld, waarna (zoals aan de zijde van [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling onweersproken is aangevoerd) voor de zzp-ers alsnog de mogelijkheid bestond om – zonder dat hiertegen werd opgetreden – de diensten te weigeren. Dit gezichtspunt bevat een duidelijke aanwijzing voor het bestaan van een overeenkomst van opdracht.
c.
De inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht
5.3.3.
De beveiligingswerkzaamheden die door [verzoeker] werden uitgevoerd zijn een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering en behoren tot de kernactiviteit van [verweerster] . In die zin zijn de werkzaamheden van [verzoeker] ingebed in de bedrijfsorganisatie van [verweerster] en vormt dat een aanwijzing voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
Aan de andere kant is niet gebleken dat [verzoeker] gebonden was aan (verlof)regelingen van [verweerster] of bedrijfsgoederen (behoudens een shirt en een jas van [verweerster] ), er een verplichting bestond voor [verzoeker] om deel te nemen aan bedrijfstrainingen of bijscholingscursussen of dat er functioneringsgesprekken met [verzoeker] werden gevoerd, zodat [verzoeker] in zoverre niet was ingebed in de organisatie. De enkele stelling van [verzoeker] dat hij het werk diende uit te voeren conform de instructies en opdrachten van [verweerster] leidt niet tot een ander oordeel. Niet is uitgesloten dat een opdrachtgever een opdrachtnemer voor het werk basisregels voorschrijft. Daarbij is van belang dat door [verweerster] onweersproken is aangevoerd dat deze instructies en/of opdrachten grotendeels waren gebaseerd op de instructies die zij weer ontving van haar opdrachtgevers. Wat betreft het inbeddingsaspect zijn er dus niet veel aanwijzingen voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst.
d.
Het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren
5.3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is door [verweerster] aangegeven dat zij geen bezwaar had tegen een vervanger, mits de vervanger voldeed aan de door haar gestelde kwaliteitseisen. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij in de periode dat hij werkzaam was voor [verweerster] weinig ziek was of vrij nam. Als dit toch voorkwam, moest hij – nadat hij was ingeroosterd – binnen de groep van mensen die werkzaam waren bij [verweerster] – vervanging regelen. Het gegeven dat de vervanging bij afwezigheid uit deze groep moest komen, impliceert nog niet dat [verzoeker] een persoonlijke verplichting had het werk te verrichten. [verzoeker] had immers de mogelijkheid (zoals hijzelf tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht) om zich door iemand uit een groep van zestien mensen te laten vervangen.
e.
De wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding tussen partijen tot stand is gekomen
5.3.5.
Partijen verschillen verder van mening wiens wens het was een overeenkomst van opdracht aan te gaan en wijzen daarbij over en weer naar elkaar. [verzoeker] heeft zich op het standpunt gesteld dat de samenwerkingsovereenkomst hem werd opgedrongen en dat hij geen andere keuze had. [verweerster] heeft dit betwist en aangevoerd dat aan [verzoeker] de keuze is voorgelegd om werkzaamheden te verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht, waarna door [verzoeker] de keuze is gemaakt voor het laatste.
De vraag wie de overeenkomst van opdracht heeft geïnitieerd, kan in het midden blijven. Van belang is dat uit niets blijkt dat [verzoeker] tegen zijn wil door [verweerster] een overeenkomst van opdracht is opgedrongen en (door de erkenning door [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling) in ieder geval vaststaat dat hijzelf niet heeft verzocht om een arbeidsovereenkomst en/of heeft geprotesteerd tegen het soort overeenkomst dat hem werd aangeboden. Verder vindt de kantonrechter in deze zaak van belang dat [verzoeker] niet door [verweerster] (voor het eerst) het ondernemerschap in is ‘geduwd’. Door de toelichting die [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven is immers gebleken dat hij, voorafgaand aan de periode dat hij werkzaam was voor [verweerster] , al via zijn eenmanszaak werkzaam was als zzp-er en dat hij de wens had om voor [verweerster] te werken, omdat het aantal opdrachten dat hij ontving in die andere branche tegenviel. Vaststaat dat [verweerster] de overeenkomst heeft opgesteld (en daardoor de inhoud van de overeenkomst heeft bepaald) en heeft voorgelegd aan [verzoeker] . Dit gezichtspunt bevat zowel elementen die wijzen op de aanwezigheid als op de afwezigheid van een arbeidsovereenkomst.
f.
De wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd
5.3.6.
Uit de overgelegde facturen volgt dat [verzoeker] zijn beloning via zijn eenmanszaak [bedrijfsnaam verweerster] factureerde en daarbij 21% BTW in rekening bracht, waarna de facturen door [verweerster] werden betaald. Die manier van betaling wijkt af van de gebruikelijke loonbetaling in een arbeidsrelatie, waarbij de werkgever op het loon premies en/of belastingen inhoudt en afdraagt aan de Belastingdienst en daarvan loonstroken verstrekt. [verzoeker] was dus zelf verantwoordelijk voor de facturering, de afdrachten (hetgeen hij grotendeels uitbesteedde aan een financieel adviseur) en (eventueel) de pensioenopbouw. Verder staat vast dat [verzoeker] niet werd doorbetaald tijdens ziekte en/of vakantieverlof. Dit gezichtspunt wijst duidelijk in de richting van een overeenkomst van opdracht.
g.
De hoogte van de beloning
5.3.7.
Door [verweerster] is onweersproken aangevoerd dat het afgesproken honorarium substantieel hoger is dan de beloning die werknemers ontvangen die soortgelijke werkzaamheden in loondienst verrichten. Dat [verzoeker] geen invloed had op het overeengekomen honorarium is niet onderbouwd en volgt nergens uit. Een en ander wijst dus niet op het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
h.
De vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt
5.3.8.
[verzoeker] liep een commercieel risico. Hij was immers voor meer aansprakelijk dan een werknemer in loondienst. Op basis van de overeenkomst werd hij verplicht om een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten, waaraan hij (blijkens productie 4 bij verweerschrift) heeft voldaan. Tot slot liep hij een commercieel risico, omdat de hoogte van de beloning afhankelijk was van de door hem daadwerkelijk gemaakte uren. Hierdoor was [verzoeker] afhankelijk van het werkaanbod. Dit wijst in de richting van een overeenkomst van opdracht en niet van een arbeidsovereenkomst.
i.
De vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen
5.3.9.
Door de toelichting die [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven – en door [verweerster] niet is betwist – is komen vast te staan dat hij in de periode dat hij werkzaam was voor [verweerster] geen andere opdrachtgevers had, terwijl hij – gelet op de overeenkomst – niet werd beperkt in het aantal opdrachtgevers. Het concurrentiebeding (zoals dit is opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst) bepaalt immers dat het niet is toegestaan om acties te ondernemen om bij elkaar ondergebrachte opdrachten zelf te verwerven. Dit betekent dat het was toegestaan om voor andere opdrachtgevers werkzaam te zijn. Verder is door [verweerster] onweersproken aangevoerd dat zij [verzoeker] bij de contractonderhandeling erop heeft gewezen dat het ondernemerschap ertoe leidt dat hij ook voor andere opdrachtgevers werkzaamheden moet verrichten. Dat [verzoeker] geen andere opdrachtgevers had, kan – gelet op de korte duur van de overeenkomst (nog geen zes maanden) – aan [verweerster] niet worden tegengeworpen. Daarnaast komt het de kantonrechter niet vreemd voor dat [verzoeker] (nog) geen andere opdrachtgevers had binnen de beveiligingsbranche omdat hij voor het eerst werkzaam was in die branche. Toepassing van dit gezichtspunt geeft geen uitsluitsel over de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.
Conclusie
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat, alle omstandigheden in onderling verband bezien, de overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Partijen hebben zich bij de inrichting van de overeenkomst (de overeengekomen rechten en verplichtingen) en de wijze waarop zij daaraan uitvoering hebben gegeven meer gedragen als opdrachtgever en opdrachtnemer dan als werkgever en werknemer. Omdat wordt geconcludeerd dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht, kan er geen sprake zijn geweest van een arbeidsrechtelijk ontslag op staande voet.
Overige verzoeken
5.5.
Omdat is geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst van opdracht zijn de verzoeken onder I tot en met III (zie 3.1.) – voor zover hieraan ten grondslag is gelegd dat sprake is van een arbeidsovereenkomst – niet toewijsbaar. Dit betekent dat de transitievergoeding, het loon en de wettelijke verhoging worden afgewezen.
Proceskosten
5.6.
Omdat [verzoeker] in deze procedure in het ongelijk is gesteld, wordt hij veroordeeld in de kosten van deze procedure. Hieronder vallen ook de nakosten. De proceskosten van [verweerster] worden begroot op € 135,00 ter zake nakosten (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten (inclusief nakosten) en stelt deze proceskosten aan de kant van [verweerster] tot vandaag vast op € 135,00, te vermeerderen met de eventuele kosten van betekening van deze beschikking;
verklaart deze beschikking, voor zover deze ziet op de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 8 augustus 2024.