Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen
RWE Generation NL B.V., uit Geertruidenberg, eiseres
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, het college
Inleiding
[naam] en [naam] , en namens het college de gemachtigden.
Overgangsrecht
1 januari 2024, van toepassing blijft.
Totstandkoming van het besluit
“Ieder half jaar rapporteert vergunninghouder aan het bevoegd gezag over de uitgevoerde continue en periodieke emissiemetingen aan eenheid Amer 9 (AC-9). De rapportage bevat een overzicht van de resultaten van de metingen, de gehanteerde meetmethoden en de meetonzekerheid. Alle monitoringresultaten worden in de rapportage op zodanige wijze gepresenteerd dat het bevoegd gezag kan controleren of de in de vergunning en/of bij Algemene maatregel van bestuur opgenomen emissiegrenswaarden worden nageleefd.”
Beoordeling door de rechtbank
PRTR-verslag dat ten behoeve van een bestuursorgaan moet worden opgesteld, of daardoor anderszins strijd ontstaat met het gestelde bij of krachtens die titel.Op grond van
artikel 12.20a van de Wm en artikel 1a van de Uitvoeringsregeling EG-verordening PRTR en PRTR protocol [1] is eiseres al verplicht om voor een groot aantal stoffen jaarlijks een PRTR-verslag in te dienen. Deze verplichting geldt onder meer voor de stoffen kwik, HCI, NOx, SO2 en totaal stof. Eiseres wijst erop dat in de toelichting bij het Bor over het bereik van artikel 5.5, vijfde lid, is gesteld dat het vijfde lid het bevoegd gezag verbiedt om in de vergunning voorschriften op te nemen ten aanzien van de in dit lid genoemde onderwerpen. De ‘in dit lid genoemde onderwerpen’ zijn ‘het ter beschikking stellen van gegevens, voor zover die gegevens krachtens titel 12.3 van de Wet milieubeheer moeten worden opgenomen in een PRTR-verslag’. De enige juiste uitleg van deze bepaling is dan ook, aldus eiseres, dat er ten aanzien van de stoffen die in de PRTR-verordening worden genoemd geen aanvullende eisen mogen worden opgenomen in de voorschriften van een vergunning. Ook al zouden het ‘andere en meer gegevens’ zijn dan de gegevens die moeten worden overgelegd in het PRTR-verslag, dan nog heeft het voorschrift betrekking op dezelfde stoffen en dus op dezelfde onderwerpen.
artikel 2.31, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo. De rechtbank is van oordeel dat het college heeft mogen stellen dat zonder voorschrift 1.1.1 niet op een effectieve wijze kan worden gecontroleerd of de inrichting de toepasselijke emissiegrenswaarden en andere voorschriften naleeft. Zo is aannemelijk dat het inefficiënt is dat de toezichthouder voorheen uitsluitend ter plaatse van de inrichting kon controleren of de vereiste meettechnieken en correcte meetnauwkeurigheid waren toegepast, terwijl een ander deel van de controle van de emissievrachten van naar de lucht geëmitteerde stoffen op de locatie van het college moest plaatsvinden wegens de noodzaak om intern specialistisch advies in te winnen. Dat de controle 30 jaar op een andere wijze is gedaan en eiseres zelf ook toeziet op de naleving van de emissieverplichtingen, wat daarvan ook zij, maakt niet dat het college niet heeft mogen vergen dat de controle efficiënter en daarmee effectiever kan plaatsvinden. Dit kan immers worden gezien als een (verdere) professionalisering van het toezicht. De rechtbank acht voorschrift 1.1.1 daarom in het belang van de bescherming van het milieu als bedoeld in artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wabo.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Over de wettelijk verplichte kwaliteitsborging van de meetsystemen van eiseres overeenkomstig NEN-EN 14181 stelt het college dat de resultaten van het kalibreren van de continue meetsystemen, dat minstens om de vijf jaar moet plaatsvinden, en de verplichte jaarlijkse tussencontrole aan het college kunnen worden overgelegd. Dit is volgens het college ook gebruikelijk binnen de branche van energiecentrales en heeft eiseres tot op heden ook altijd gedaan.
Met betrekking tot de gestelde administratieve lasten en werkdruk vanwege de halfjaarlijkse rapportageverplichting stelt het college dat het dit voorschrift noodzakelijk heeft geacht wegens de bescherming van het milieu.
20 grootste uitstoters van stikstofoxide in Nederland is. De rechtbank begrijpt daarom het standpunt van het college dat het beoordelen van emissierapporten een complexe taak is. Dat in de afgelopen 30 jaar niet een halfjaarlijkse rapportageverplichting als bedoeld in
voorschrift 1.1.1 aan de inrichting is opgelegd, maakt niet dat het college hierin geen verandering heeft mogen brengen, gelet op wat in overweging 9.2 is gesteld. Afgezien daarvan is de uitstoot van stikstofoxide de afgelopen jaren ook veel meer in de belangstelling komen te staan en heeft het daarom ook bij bevoegde gezagen meer aandacht dan voorheen. Hoewel de rechtbank voorstelbaar vindt dat het rapporteren meer werk met zich brengt dan de voorheen gehanteerde wijze van controleren, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de in voorschrift 1.1.1 voorgeschreven rapportageverplichting niet uitvoerbaar of onevenredig bezwarend is. Het feit dat via een beroep op de Wet open overheid de aan het college overgelegde rapportage over de uitgevoerde continue en periodieke emissiemetingen aan eenheid Amer 9 openbaar kan worden, waarop eiseres ter zitting heeft gewezen, leidt niet tot een ander oordeel.
12.3 Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat alleen haar centrale in Moerdijk in de provincie Noord-Brabant ligt, zodat het college ten aanzien van de andere centrales van eiseres niet het bevoegde gezag is. Reeds hierom is wat deze centrales betreft geen sprake van gelijke gevallen.
Het college heeft ter zitting genoegzaam gemotiveerd waarom er op dit moment aan de voor de centrale in Moerdijk geldende vergunning nog geen voorschrift als hier aan de orde is verbonden. Bij deze centrale is volgens het college namelijk een revisietraject gaande. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de twee centrales daarmee niet uitdrukkelijk anders behandeld, maar heeft het uit proceseconomisch oogpunt gewacht met het opleggen van het voorschrift voor de centrale in Moerdijk. Het bestreden besluit is dan ook niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr.N. Duin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024.
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
1. Het bevoegd gezag wijzigt voorschriften van de omgevingsvergunning:
(…)
(…);
b. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, voor zover dit in het belang van de bescherming van het milieu is;
(…).
4. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden, en voor zover die vergunning betrekking heeft op een IPPC-installatie worden daaraan in ieder geval voorschriften verbonden, inhoudende dat:
a. door monitoring of op een andere wijze wordt bepaald of aan de vergunningvoorschriften, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt voldaan, waarbij:
1. Metingen ter bepaling van de emissies zijn representatief.
2. Alle monitoringresultaten worden op zodanige wijze geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd, dat het bevoegd gezag kan controleren of wordt voldaan aan de toepasselijke emissiegrenswaarden en andere voorschriften.