Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende][derde belanghebbende] uit [vestigingsplaats] (de derde-partij).
Inleiding
derde-partij zijn verschenen [naam] , [naam] en [naam] .
Totstandkoming van het besluit
25 zoogkoeien en 1.192 vleeskalveren in overige huisvestingssystemen.
De ammoniakemissie die hiermee gepaard gaat bedraagt 4.274,5 kg NH3 per jaar.
Met het bestreden besluit heeft het college de gevraagde vergunning geweigerd, omdat er volgens het college geen vergunningplicht bestaat vanwege intern salderen. Ten opzichte van de referentiesituatie is er geen toename van ammoniakemissie en/of stikstofdepositie op de in geding zijnde Natura 2000-gebieden. Ook zijn er geen andere negatieve effecten te verwachten die de natuurlijke kenmerken van de diverse beschermde gebieden kunnen aantasten.
Beoordeling door de rechtbank
Vooraf
19 augustus 2003 milieuvergunningen verleend. Om de aangevraagde veebestanden van de milieuvergunningen van 4 november 1998 en 15 augustus 2001 te kunnen realiseren, heeft derde-partij tussen 4 november 1998 en 15 augustus 2001 ammoniakrechten van vijf andere locaties waar vee werd gehouden verplaatst naar de [adres] . Dit zijn de locaties [adres] te [plaats] , [adres] te [plaats] , [adres] te [plaats] ,
[adres] te [plaats] en [adres] te [plaats] .
Overgangsrecht
Dat betekent dat in dit geval de Wet natuurbescherming, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Eiseres voert verder aan dat niet intern kan worden gesaldeerd met milieuvergunningen die niet zijn getoetst aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
Ten slotte stelt eiseres dat niet kan worden uitgesloten dat de activiteiten van de veehouderij van derde-partij significante effecten met zich brengen voor de Natura 2000-gebieden, temeer omdat ten minste één piekbelasting is berekend op enkele Belgische Natura 2000-gebieden.
18 december 1990, 26 juni 1974, 21 juni 1989, 17 september 1975 en 15 juli 1992. Volgens het college zijn de salderingen bij de milieutoestemmingen van 4 november 1998 en 1 augustus 2001 betrokken in het kader van het Ammoniakreductieplan [plaats] (ARP). Voor de totstandkoming van de milieutoestemmingen moest er conform de voorwaarden gesteld in het ARP, na intrekking van de saldogevers, sprake zijn van een afname van ammoniakemissie- en depositie op de in het deelgebied gelegen voor verzuring gevoelige gebieden. Het college heeft twee Aerius-berekeningen gemaakt om inzichtelijk te krijgen of, als deze waren berekend ten tijde van de vergunningverlening van de milieutoestemmingen in 1998 en 2001, er ook een afname van stikstofdepositie was op de Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen op 10 juni 1994. De verschilberekeningen maken volgens het college inzichtelijk dat er ten tijde van de vergunningverlening van de milieutoestemmingen uit 1998 en 2001 geen toename van stikstofdepositie op de relevante Natura 2000-gebieden is. Daarom acht het college het in deze zaak juist om deze verplaatsing van ammoniakrechten mee te nemen in de bepaling van de referentiesituatie voor de referentiedatum 10 juni 1994. Daarbij benadrukt het college dat slechts het saldo is meegenomen tot de hoogte waarvan de saldogevers zelf een milieutoestemming hadden op 10 juni 1994. Ook zijn de projectlocaties van de saldogevers ingevoerd, aldus het college.
Voor zover in de Aerius-verschilberekening die is gemaakt voor de milieutoestemming uit 2001 een berekende toename is aangegeven van 0,01 mol N/ha/jr op het Natura 2000-gebied ‘Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout’ is dit het resultaat van een fout in Aerius Calculator, omdat het desbetreffende rekenpunt is gelegen in een ander Natura 2000-gebied die is aangewezen op 7 december 2004, aldus het college.
Uit deze rechtspraak volgt dat het college voor de hier aan de orde zijnde Habitatrichtlijngebieden terecht is uitgegaan van 7 december 2004 als referentiedatum, gelet op het feit dat artikel 6 van de Habitatrichtlijn op dat moment van toepassing werd voor deze gebieden. Verder staat vast dat na de verleende milieuvergunning op 19 augustus 2003 geen milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder gevolgen. Dat bij de verlening van deze vergunning geen toets heeft plaatsgevonden aan de Habitatrichtlijn leidt niet tot een ander oordeel.
0,14 mol N/ha/jr op dit gebied. Deze berekening ziet echter, zoals het college ook heeft aangegeven, op de Natura 2000-gebieden die op 10 juni 1994 zijn aangewezen.
Het Natura 2000-gebied ‘Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop’ is echter pas op 7 december 2004 aangewezen. Uit de Aerius-verschilberekening van 28 maart 2023, waarbij is uitgegaan van de referentiesituatie op 19 augustus 2003, volgt dat bij dit Natura 2000-gebied de stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie niet toeneemt.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
De aankoop van de ammoniakrechten in de periode tussen 4 november 1998 en 15 augustus 2018 maakt namelijk niet dat daarmee met terugwerkende kracht de vergunde situatie op de [adres] werd gewijzigd op 10 juni 1994. [2] Volgens de hiervoor weergegeven rechtspraak van de Afdeling is voor het bepalen van de referentiesituatie alleen de milieuvergunning van belang die op 1 mei 1991 aan de derde-partij is verleend. Dat is de milieutoestemming waarover de derde-partij beschikte ten tijde van de referentiedatum
(10 juni 1994). De productieruimte die is ontstaan met de aankoop van de rechten van de saldogevers telt niet mee voor het bepalen van de referentiesituatie omdat die rechten na de referentiedatum zijn aangekocht. De rechtbank wijst voor deze laatste overweging in het bijzonder op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2023. Milieuvergunningen van na de referentiedatum kunnen van belang zijn, maar alleen als die minder gevolgen hebben. Daarvoor verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022. Dat slechts het saldo is meegenomen tot de hoogte waarvan de saldogevers zelf een milieutoestemming hadden op 10 juni 1994 en de projectlocaties van de saldogevers bij de berekening zijn ingevoerd, maakt dit niet anders. Het project op de referentiedatum betrof immers alleen de vergunde situatie op de locatie [adres] in 1991. In de salderingsberekening voor de Natura 2000-gebieden met referentiedatum
10 juni 1994 is dan ook ten onrechte het saldo van de aangekochte productieruimte betrokken.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 juli 2023;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 11,00 aan proceskosten aan eiseres.
mr. J.J.H. van Kempen, leden, in aanwezigheid van mr.N. Duin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.