ECLI:NL:RBOBR:2024:3341

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
24/2288
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom voor commercieel parkeren in Eindhoven

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, een B.V. uit Eindhoven, heeft bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven is opgelegd. Deze last betreft het gebruik van gronden achter het bedrijfsverzamelgebouw aan de Luchthavenweg 81 in Eindhoven voor commercieel parkeren. De voorzieningenrechter heeft op 15 juli 2024 uitspraak gedaan. De last onder dwangsom is opgelegd omdat verzoekster een parkeerbedrijf exploiteert zonder de benodigde vergunningen, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter wijst het verzoek gedeeltelijk toe, schorst de last voor zover deze betrekking heeft op andere commerciële activiteiten dan het gebruik van het terrein voor een parkeerbedrijf, maar wijst het verzoek tot schorsing van de last voor het gebruik van het parkeerterrein af. De voorzieningenrechter verlengt de begunstigingstermijn voor het verwijderen van de illegaal geplaatste kassa-unit en digitale reclameborden tot twee weken na de uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2288

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. T.I.P. Jeltema),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, het college
(gemachtigden: mr. S.T.G. van Lierop en M.L.M. Lammerschop).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom vanwege het gebruiken van gronden achter het bedrijfsverzamelgebouw aan de Luchthavenweg 81 in Eindhoven voor commercieel parkeren.
1.1.
Met het besluit van 3 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft het college de last onder dwangsom opgelegd. Verzoekster heeft op 22 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen de oplegging van de last en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekster [naam] , de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek gedeeltelijk toe. Zij schorst de last onder dwangsom voor zover deze betrekking heeft op andere commerciële activiteiten dan die samenhangen met het gebruik van het betrokken terrein ten behoeve van een parkeerbedrijf. Voor het overige is er geen aanleiding om de last te schorsen. Verzoekster krijgt nog wel twee weken de tijd om aan bepaalde onderdelen van de last te voldoen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als het bestuursorgaan ter voorbereiding van het bestuurlijk sanctiebesluit vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet toepassing heeft gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dan is op grond van artikel 4.5 van de Invoeringswet Omgevingswet op het bestuurlijk sanctiebesluit het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing. [1]
Het college heeft verzoekster op 31 augustus 2023 overeenkomstig artikel 4:8 van de Awb het voornemen gestuurd om een bestuurlijke sanctie op te leggen indien de overtredingen niet worden beëindigd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Vooraf
4. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
 Verzoekster huurt een gedeelte van het parkeerterrein dat ligt achter het bedrijfsverzamelgebouw aan de Luchthavenweg 81. Deze gronden zijn kadastraal bekend als Strijp F1908. Verzoekster stelt het door haar gehuurde parkeerterrein beschikbaar voor het tegen betaling parkeren van auto’s door derden. Op de locatie is een kassa-unit aanwezig en wordt door middel van bebording de locatie van het parkeren geduid. Verzoekster heeft ook de website https:// [verzoekster] .nl/ ingericht waarmee zij haar diensten aanbiedt en waarmee klanten onder meer een parkeerplaats kunnen reserveren.
 Op grond van het Omgevingsplan gemeente Eindhoven geldt voor de locatie het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Eindhoven Airport”. Aan de locatie waar geparkeerd wordt is de bestemming ‘Bedrijf - 1’ toegekend. Ingevolge artikel 3.5.1, onder i, van de planregels wordt onder een gebruik in strijd met die bestemming in ieder geval verstaan het gebruik, in gebruik geven of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken en/of gebouwen ten behoeve van een parkeerbedrijf. Op grond van artikel 1.55 van de planregels is een parkeerbedrijf gedefinieerd als “het bedrijfsmatig aanbieden van parkeerplaatsen in een bebouwde voorziening of op een onbebouwde voorziening, anders dan voor werknemers en bezoekers van het eigen bedrijf. Het betreft in ieder geval autoparkeerterreinen en/of parkeergarages met SBI-code 5221 (SBI-2008).”
 Op 23 april 2023 heeft een toezichthouder van de gemeente Eindhoven een controle uitgevoerd. Tijdens deze controle is geconstateerd dat verzoekster in strijd met het bestemmingsplan op de locatie een parkeerbedrijf exploiteert, en dat de kassa-unit en verschillende (reclame)borden zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning. Het college heeft verzoekster daarom op 31 augustus 2023 het voornemen gestuurd om een bestuurlijke sanctie op te leggen indien de overtredingen niet worden beëindigd.
 Op 22 maart 2024 heeft opnieuw een controle plaatsgevonden. Tijdens de controle is geconstateerd dat het gebruik als commercieel parkeerterrein niet is beëindigd en dat de kassa-unit en bebording ook nog aanwezig zijn.
 Met het bestreden besluit heeft het college aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd. Verzoekster moet uiterlijk 31 mei 2024 het gebruik van het parkeerterrein voor commerciële doelen blijvend beëindigen en de illegaal geplaatste kassa-unit en het digitale (reclame)bord blijvend verwijderen. Voor zover er nog andere reclame-uitingen op of rondom het parkeerterrein aanwezig zijn die zonder omgevingsvergunning zijn geplaatst en/of betrekking hebben op de door verzoekster aangeboden commerciële activiteiten dienen ook deze blijvend verwijderd te worden. Hetzelfde geldt voor het beëindigen van de mogelijkheid om bij of in de omgeving van Eindhoven Airport een parkeerplaats te reserveren. In dat kader vindt het college het noodzakelijk om de website https:// [verzoekster] .nl/ te verwijderden c.q. aan te passen. Doet verzoekster dat niet, dan verbeurt zij een dwangsom van € 10.000,00 per constatering met een maximum van € 120.000,00.
 Op 28 mei 2024 heeft het college de rechtbank laten weten dat het de begunstigingstermijn opschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Tot wie is de last gericht?
5. Verzoekster voert aan dat het onduidelijk is tot wie de last is gericht. De last is verzonden aan het kantoor van de gemachtigde van verzoekster, en niet slechts in afschrift aan de gemachtigde van verzoekster. Het kantoor van de gemachtigde van verzoekster is echter geen overtreder.
5.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de last is gericht aan verzoekster. Dat blijkt onder meer uit de aanhef waarin de naam van de bestuurder van verzoekster is genoemd. Ook uit de voorgaande correspondentie met verzoekster blijkt dat de last is opgelegd aan haar. Het college heeft het bestreden besluit aan de gemachtigde van verzoekster gestuurd, omdat hij in zijn hoedanigheid van advocaat van verzoekster optreedt en verzoekster er daarmee voor heeft gekozen dat zijn kantoor als correspondentieadres wordt gebruikt.
5.2.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van het college dat uit de aanhef zoals opgenomen in het bestreden besluit en de correspondentie die verzoekster voorafgaand aan het opleggen van de last met de gemeente heeft gevoerd blijkt dat de last is gericht aan verzoekster. Het college merkt terecht op dat het bestreden besluit blijkens de aanhef is gericht aan de bestuurder van verzoekster. Het voornemen van het college om een bestuurlijke sanctie op te leggen indien de overtredingen niet worden beëindigd is ook onmiskenbaar gericht aan verzoekster. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onder die omstandigheden voldoende duidelijk dat de last onder dwangsom enkel is gericht aan verzoekster, en niet aan het kantoor van de gemachtigde van verzoekster.
Is sprake van een overtreding?
6. Verzoekster voert aan dat de kassa-unit een bijbehorend bouwwerk is wat op grond van artikel 2 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) vergunningvrij is. Daarom kan niet handhavend tegen de kassa-unit worden opgetreden. De kassa-unit is een bijbehorend bouwwerk, omdat deze ten dienste staat aan het hoofdgebouw, te weten het bedrijfsverzamelgebouw (het Bond-gebouw) aan de Luchthavenweg 81. De digitale reclameborden staan uit. Dat is ook te zien in het controlerapport van 22 maart 2024.
6.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de kassa-unit niet vergunningvrij is. Het perceel waarop de kassa-unit staat heeft namelijk geen hoofdgebouw. Als het Bond-gebouw als hoofdgebouw moet worden aangemerkt, dan geldt dat de kassa-unit niet functioneel verbonden is met dit hoofdgebouw.
6.2.
Het is tussen partijen niet in geschil dat het gebruik van het terrein van verzoekster ten behoeve van een parkeerbedrijf op grond van het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de digitale reclameborden niet vergunningvrij geplaatst kunnen worden. De omstandigheid dat de digitale reclameborden zijn uitgezet, acht de voorzieningenrechter niet relevant. Het college treedt immers handhavend op vanwege de omstandigheid dat de reclameborden zijn geplaatst zonder omgevingsvergunning, en niet omdat de reclameborden worden gebruikt zonder omgevingsvergunning. In zoverre is dus sprake van een overtreding.
6.3.
Tussen partijen is wel in geschil of de kassa-unit een vergunningvrij bijbehorend bouwwerk is. Ter zitting is vast komen te staan dat de kassa-unit omstreeks het jaar 2016 is geplaatst. Omdat op dat moment de Wabo het geldende recht was, dient op grond van de Wabo en het Bor te worden bepaald of de kassa-unit toentertijd vergunningvrij is geplaatst. Daarover overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6.4.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van de aanwezigheid van een hoofdgebouw. Hiervan dient immer sprake te zijn, omdat een gebouw, gelet op de definitiebepaling in artikel 1 van bijlage II van het Bor, alleen kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk als het zich op hetzelfde perceel bevindt als het hoofdgebouw. Het begrip ‘perceel’ is niet gedefinieerd in het Bor. Het Bond-gebouw aan de Luchthavenweg 81 staat op het kadastrale perceel F1909. De kassa-unit staat op het kadastrale perceel F1908. Beide kadastrale percelen grenzen aan elkaar.
6.5.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen, [2] is, voor beantwoording van de vraag of kadastrale percelen als één perceel in de zin van het Bor moeten worden aangemerkt, de feitelijke actuele situatie van belang, waaronder de inrichting en wijze van gebruik van de gronden. Dat de kadastrale percelen niet eenzelfde bestemming hebben is daarbij niet bepalend.
6.6.
De kadastrale percelen F1908 en F1909 worden tezamen als bedrijventerrein gebruikt. Perceel F1908 wordt gebruikt als parkeerterrein ten behoeve van het Bond-gebouw op perceel F1909, en een (achter)ingang van het Bond-gebouw komt direct uit op het parkeerterrein. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat de kassa-unit daarom op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw, zodat in zoverre sprake kan zijn van een bijbehorend bouwwerk.
6.7.
Op grond van de definitiebepaling in artikel 1 van bijlage II van het Bor, dient de kassa-unit ook functioneel verbonden te zijn met het Bond-gebouw. Van functionele verbondenheid is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter geen sprake. Verzoekster stelt dat vanuit de kassa-unit postpakketten voor bedrijven gevestigd in het Bond-gebouw worden aangenomen en opgehaald, maar zij heeft dat niet aannemelijk gemaakt. De hoofdingang naar het Bond-gebouw bevindt zich juist aan de zijde van het Bond-gebouw die niet direct aansluit op het achterliggende parkeerterrein, zodat aannemelijker is dat pakketpost via die zijde direct in het Bond-gebouw wordt afgegeven. Verzoekster stelt verder dat de kassa-unit ook een portierfunctie heeft voor de circa 25 vrachtwagens per dag die bij de achterzijde van het Bond-gebouw moeten zijn, maar ook dat heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dit zou betekenen dat de vrachtwagens slalommend het Bond-gebouw moeten bereiken, omdat het deel van het parkeerterrein van verzoekster via wegversperringen is afgezet. De kassa-unit staat op het gedeelte van het terrein dat verzoekster huurt, direct langs de toegangspoort naar het deel van het parkeerterrein van verzoekster. Op de kassa-unit is geen bebording geplaatst dat leveranciers van het Bond-gebouw zich daar moeten melden. Op de kassa-unit is alleen bebording met de naam van het parkeerbedrijf van verzoekster aangebracht, alsmede een bord met de parkeertarieven die verzoekster hanteert. De voorzieningenrechter acht daarom aannemelijk dat de kassa-unit alleen een functie heeft ten behoeve van het parkeerbedrijf van verzoekster. Dat betekent dat de kassa-unit niet functioneel verbonden is met het Bond-gebouw, en dus niet kan worden aangemerkt als vergunningvrij bijbehorend bouwwerk.
6.8.
Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de kassa-unit vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet inmiddels wel vergunningvrij aanwezig mag zijn, zodat in zoverre ten tijde van het bestreden besluit ook nog sprake was van een overtreding. Deze grond slaagt dus niet.
Is de overtreding beëindigd?
7. Verzoekster voert aan dat de last ten onrechte is opgelegd, omdat zij het gebruik van het terrein ten behoeve van een parkeerbedrijf voorafgaand aan het opleggen van de last heeft beëindigd. Uit het controlerapport van 22 maart 2024 blijkt niet dat nog sprake was van een overtreding. De foto in dat rapport en de verklaring van twee personen dat zij naar het vliegveld onderweg waren om een reis te maken en zij hun auto hebben geparkeerd gaat over een ander parkeerbedrijf, namelijk Park4you. Dat parkeerbedrijf is gelegen op grote afstand van de locatie van verzoekster. Ook ontbreekt een verslag van het interview met de twee personen. Foto 2 uit het controlerapport betreft een foto van auto’s die niet op perceel F1908 staan. Uit foto 3 en 4 kan niet worden afgeleid dat de auto’s op die foto’s op het terreingedeelte van verzoekster staan. Het kan ook gaan om geparkeerde auto’s van werknemers van het bedrijventerrein.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat de kassa-unit en de digitale reclameborden nog steeds aanwezig zijn, zodat de overtreding ten aanzien van deze bouwwerken niet is beëindigd. Over het gebruik van het parkeerterrein door verzoekster ten behoeve van een parkeerbedrijf overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
7.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat verzoekster het gebruik van het terrein ten behoeve van een parkeerbedrijf niet heeft beëindigd. Redengevend daarvoor is dat het college mocht uitgaan van de uitkomsten van de controle door zijn toezichthouder van 22 maart 2024. Uit de rapportage daarvan volgt dat de toezichthouder heeft waargenomen dat op het terrein van verzoekster auto’s staan geparkeerd, en dat op dat moment ook een auto het terrein van verzoekster oprijdt en daar parkeert. De toezichthouder heeft daarvan foto’s gemaakt en die foto’s gevoegd in het controlerapport. De toezichthouder heeft verder twee personen geïnterviewd die hun auto op het terrein van verzoekster hadden geparkeerd en naar het vliegveld liepen. Zij verklaarden dat zij hun auto hadden geparkeerd op het terrein, dat zij hadden geboekt via de site https://www. [verzoekster] .nl, dat zij geen gebruik maakten van andere services die werden aangeboden en dat zij alleen betaald hadden voor het parkeren. Tot slot zijn in het controlerapport pagina-afdrukken gevoegd van de website van verzoekster. Daaruit volgt dat verzoekster op het moment van de controle nog steeds parkeerplaatsen op haar locatie aanbood tegen betaling.
7.3.
Gelet op het vorenstaande heeft het college in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat verzoekster haar terrein nog steeds in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van een parkeerbedrijf gebruikt, zodat hij ook op die grond bevoegd was om tot handhaving over te gaan. Deze grond slaagt dus niet.
Is de last te verstrekkend?
8. Verzoekster voert aan dat de last te verstrekkend is. De last ziet op het gehele perceel F1908, maar verzoekster gebruikt dit perceel slechts gedeeltelijk voor commercieel parkeren. Verzoekster is geen eigenaar van perceel F1908, en heeft het dus ook niet in haar macht dat op het resterende gedeelte dat zij niet gebruikt geen overtreding zal plaatsvinden. Volgens verzoekster kan de last dus uitsluitend zien op het gedeelte van perceel F1908 dat op de plattegronden van de controlerapporten is aangeduid. De opdracht om de website https:// [verzoekster] .nl zodanig aan te passen dat het niet meer mogelijk is om bij of in de omgeving van Eindhoven Airport een parkeerplaats te reserveren is dus ook te ruim geformuleerd. Volgens verzoekster hoeft de website ook niet verwijderd te worden, omdat op de website ook content staat dat niet gaat over het commercieel parkeren. Verzoekster ontplooit op meerdere plaatsen op en in de omgeving van het bedrijventerrein diverse activiteiten, en ook anders dan uitsluitend parkeren. Die content hoeft zij niet te wijzigen of te verwijderen. Verder stelt de last dat, voor zover er nog andere reclame-uitingen op of rondom het parkeerterrein aanwezig zijn die zonder omgevingsvergunning zijn geplaatst en of betrekking hebben op de door verzoekster aangeboden commerciële activiteiten, deze ook blijvend verwijderd dienen te worden. Dit is ook te verstrekkend, omdat het alleen kan gaan om bebouwing op het gedeelte van het perceel F1908 dat verzoekster gebruikt.
8.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat duidelijk is dat de last ziet op het gedeelte van perceel F1908 dat door verzoekster wordt gebruikt voor commercieel parkeren. Dit perceelsgedeelte is namelijk in de controlerapporten aangeduid met een rode pijl en een rode contour. Ook in de correspondentie die sindsdien met verzoekster is gevoerd stond niet ter discussie om welk gedeelte van het perceel het gaat. Het college wijst verder op de uitspraak van de rechtbank van 29 november 2022 [3] waarin een last van gelijke bewoordingen aan de orde was. Die last was volgens de rechtbank niet te verstrekkend. Het college mocht daarom voor wat betreft de reclame-uitingen en het parkeren bij of in de omgeving van Eindhoven Airport de last op deze wijze formuleren. Daarbij is niet gebleken dat verzoekster nog ergens anders bij of in de omgeving van Eindhoven Airport grond heeft waar reservering van een parkeerplaats (voor commerciële doelen) is toegestaan. Dat de internetpagina van verzoekster daarom dient te worden aangepast is om die reden niet te verstrekkend.
8.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college niet gehouden was de last zodanig naar locatie te concretiseren dat exact duidelijk is op welk gedeelte van perceel F1908 de last ziet. Immers staat vast dat binnen heel perceel F1908 gebruik ten behoeve van een parkeerbedrijf niet is toegestaan. Als de last zou worden beperkt tot een gedeelte van perceel F1908, zou verzoekster relatief eenvoudig elders binnen perceel F1908 haar parkeerbedrijf kunnen voortzetten. De situatie dat het college dan opnieuw een handhavingstraject dient op te starten, acht de voorzieningenrechter ongewenst. Voor zover verzoekster de vrees heeft dat zij dwangsommen verbeurt indien een andere (rechts)persoon het gedeelte van perceel F1908 dat verzoekster nu niet huurt gebruikt ten behoeve van commercieel parkeren, is die vrees onterecht. Het is in die situatie immers niet verzoekster die de overtreding begaat of laat begaan, en dus kan zij ook geen dwangsommen verbeuren. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het college het aanbrengen van de (reclame)aanduidingen en borden voor parkeren terecht heeft aangemerkt als onderdeel van het verboden gebruik als parkeerbedrijf. Het aanbrengen van de uitingen maakt namelijk onderdeel uit van het gebruik van het perceel ten behoeve van een parkeerbedrijf.
8.3.
Ook het inrichten van een website waarmee verzoekster haar diensten aanbiedt en waarmee klanten onder meer een parkeerplaats kunnen reserveren maakt onderdeel uit van het gebruik van het perceel ten behoeve van een parkeerbedrijf. Het college mag daarom gelasten dat de website op dat punt wordt aangepast, maar alleen voor zover daarmee het verboden gebruik mogelijk wordt gemaakt. Het geconstateerde verboden gebruik heeft betrekking op perceel F1908. Dat verzoekster de website ook moet aanpassen voor wat betreft de mogelijkheid om bij of in de omgeving van Eindhoven Airport een parkeerplaats te reserveren, acht de voorzieningenrechter daarom te verstrekkend. Het is namelijk onduidelijk wat nog tot de omgeving van Eindhoven Airport moet worden gerekend, en het is niet uitgesloten dat verzoekster in die omgeving wel legaal een parkeerbedrijf kan exploiteren. Een last van deze strekking houdt onvoldoende verband met de geconstateerde overtreding, namelijk het gebruik van perceel F1908 als commercieel parkeerterrein, en is dus te verstrekkend. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de rechtbank in de uitspraak van 29 november 2022 waar het college naar verwijst zich niet expliciet heeft uitgelaten over de bewoording van dit onderdeel van een gelijkluidende last.
8.4.
Verzoeker heeft tot slot aangevoerd dat de last om de website https:// [verzoekster] .nl/ te verwijderen ook te verstrekkend is, omdat via die website ook nog andere diensten worden aangeboden die niet zien op activiteiten die samenhangen met een parkeerbedrijf. Uit de last volgt echter niet dat de enige optie voor verzoekster is om de website te verwijderen, nu verzoekster de website ook mag aanpassen. Zoals de voorzieningenrechter al heeft overwogen is dat niet te verstrekkend. De voorzieningenrechter begrijpt echter de verwarring bij verzoekster op dit punt. Verzoekster ontplooit naar eigen zeggen naast het commercieel parkeren ook nog andere commerciële activiteiten op perceel F1908. Het college treedt handhavend op tegen het parkeerbedrijf van verzoekster, maar gelast het gebruik van het perceel van verzoekster voor commerciële doelen te beëindigen. Gebruik voor commerciële doelen omvat meer dan gebruik ten behoeve van een parkeerbedrijf. De last om het gebruik van het parkeerterrein voor commerciële doelen te beëindigen acht de voorzieningenrechter dus ook te verstrekkend. Het college kan in dit geval alleen gelasten om het gebruik van het terrein ten behoeve van een parkeerbedrijf te beëindigen.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op wat in rechtsoverweging 8.3 en 8.4 is overwogen, is de last op onderdelen te verstrekkend geformuleerd. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom gedeeltelijk toe. De voorzieningenrechter wijst er ook op dat de bezwaarfase de mogelijkheid biedt om deze fouten te herstellen, en de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het college dit ook zal doen. Het college mag wel handhavend optreden tegen het gebruik van het parkeerterrein ten behoeve van een parkeerbedrijf, de website voor zover deze betrekking heeft op het gebruik van het parkeerterrein ten behoeve van een parkeerbedrijf, de illegaal geplaatste kassa-unit, de digitale (reclame)borden en de andere reclame-uitingen op of rondom het parkeerterrein. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot schorsing in zoverre af. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding het bestreden besluit te schorsen voor zover de last betrekking heeft op andere dan de hiervoor genoemde commerciële activiteiten.
9.1.
Het college heeft de begunstigingstermijn opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Om te voorkomen dat verzoekster direct na deze uitspraak dwangsommen verbeurt, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de begunstigingstermijn te verlengen voor zover verzoekster is gelast de website te wijzigen of te verwijderen en de illegaal geplaatste kassa-unit, de digitale (reclame)borden en de andere reclame-uitingen op of rondom het parkeerterrein te verwijderen. De termijn om te voldoen aan deze onderdelen van de last wordt verlengd tot en met twee weken na verzending van deze uitspraak. Dit geeft verzoekster de mogelijkheid om binnen twee weken de website aan te passen of te verwijderen en de bouwwerken te verwijderen, zonder dat zij direct na deze uitspraak van rechtswege dwangsommen verbeurt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de begunstigingstermijn ten behoeve van het gebruik van het parkeerterrein ten behoeve van een parkeerbedrijf te verlengen, omdat verzoekster ter zitting heeft aangegeven dat dit gebruik al is beëindigd en omdat dit gebruik ook direct kan worden beëindigd.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit van 3 mei 2024 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, voor zover de last uit het bestreden besluit betrekking heeft op andere commerciële activiteiten dan die samenhangen met het gebruik van het betrokken terrein ten behoeve van een parkeerbedrijf;
- treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn om de website te verwijderen of aan te passen, de illegaal geplaatste kassa-unit te verwijderen, de digitale (reclame)borden en de andere reclame-uitingen op of rondom het parkeerterrein te verwijderen wordt verlengd tot en met twee weken na verzending van deze uitspraak;
- wijst het verzoek voor het overige af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.A.B. Elsman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2645, r.o. 20.
2.Bijvoorbeeld in de uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1039.