ECLI:NL:RBOBR:2024:3338

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
C/01/388175 / HA ZA 23-4
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Renvooiprocedure inzake rangregeling en hypotheekrecht bij verkoopopbrengst woning

In deze renvooiprocedure, die voortvloeit uit een rangregeling, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 10 juli 2024 uitspraak gedaan over de vorderingen van eiser 1 en eiser 2 tegen gedaagde 1 en gedaagde 2. De zaak betreft de verkoopopbrengst van een woning, waar meerdere partijen aanspraak op maken. Eiser 1 stelt dat hij een hypotheekrecht heeft op de woning en zich met voorrang mag verhalen op de opbrengst. Gedaagde 1 betwist dit en voert aan dat de lening en het hypotheekrecht in strijd zijn met de openbare orde en goede zeden. De rechtbank oordeelt dat de lening en het hypotheekrecht rechtsgeldig zijn gevestigd en dat eiser 1 zich met voorrang kan verhalen op de opbrengst. De vordering van eiser 2 wordt afgewezen omdat hij niet tijdig een advocaat heeft gesteld, waardoor zijn vordering als ingetrokken wordt beschouwd. De proceskosten worden toegewezen aan de grotendeels in het ongelijk gestelde gedaagde 1. De rechtbank benadrukt dat de rechter-commissaris verantwoordelijk is voor de verdere afhandeling van de rangregeling.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/388175 / HA ZA 23-4
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.J.G. Mengelberg,

2.[eiser 2] ,

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefaillieerde] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
niet verschenen,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] en [gefaillieerde] ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.W.H. Stassen,

2.2. [gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.J.M. Philipsen,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Dit is een renvooiprocedure in verband met een rangregelingprocedure (bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/01/381267 BP RK 22-269). De procedure is als volgt verlopen:
- [eiser 1] heeft een conclusie van eis tot verificatie ingediend met bijlagen,
- [gedaagde 1] heeft een conclusie van tegenspraak ingediend met bijlagen,
- [gedaagde 2] heeft een conclusie van tegenspraak ingediend met bijlagen,
- de rechtbank heeft een mondelinge behandeling bepaald,
- de mondelinge behandeling heeft op 12 april 2024 plaatsgevonden en door de griffier zijn daarvan aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er vandaag vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat deze procedure over?

2.1.
Het gaat in deze procedure om de vraag wie zich mag verhalen op de verkoopopbrengst van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). In dit vonnis zal worden bepaald wie welke vordering heeft en of die vordering met voorrang uit de opbrengst moet worden voldaan. In het bijzonder zal de vraag worden beantwoord of [eiser 1] zich met voorrang mag verhalen op de opbrengst omdat hij een beroep kan doen op een hypotheekrecht.
2.2.
De rechtbank zal hierna motiveren waarom zij tot het oordeel komt dat [eiser 1] inderdaad een beroep toekomt op een hypotheekrecht en zich met voorrang mag verhalen op de verkoopopbrengst. De rechtbank zal ook motiveren waarom [eiser 2] geen recht heeft op een deel van de opbrengst.

3.Wat is er gebeurd?

3.1.
De woning is op 17 mei 2021 executoriaal verkocht.
3.2.
Een aantal partijen maakt aanspraak op de verkoopopbrengst van de woning. Dat zijn [eiser 1] , [gedaagde 1] , [eiser 2] en [gedaagde 2] . Als er discussie bestaat over de verdeling van de verkoopopbrengst (na executie), kan er om een zogenoemde rangregeling worden verzocht. In die procedure wordt dan bepaald op welke wijze de verkoopopbrengst moet worden verdeeld. Dit is hier ook gebeurd. [gedaagde 1] heeft verzocht om een rangregeling. [gedaagde 1] , [eiser 1] , [gedaagde 2] en [eiser 2] zijn partij bij die procedure. In die rangregelingsprocedure is een rechter-commissaris benoemd die een staat moet opmaken (een staat van verdeling) waarin is vastgelegd wie welk bedrag uit de opbrengst moet krijgen.
3.3.
In die procedure is het niet gelukt om de positie van partijen ten aanzien van de opbrengst vast te stellen. Concreet gezegd en zakelijk weergegeven: [gedaagde 1] is het niet eens met de vordering van [eiser 1] , zijn beroep op het hypotheekrecht en dus de stelling van [eiser 1] dat hij zich met voorrang mag verhalen op de opbrengst van de woning. [eiser 2] heeft in de rangregelingprocedure betoogd dat hij aanspraak heeft op het restant van de verkoopopbrengst nadat [eiser 1] zich uit de opbrengst heeft voldaan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het daar niet mee eens. Zij menen dat zij aanspraak hebben op de opbrengst.
Partijen konden hierover bij de rechter-commissaris niet tot onderlinge afspraken komen.
3.4.
Gevolg was dat er een zogenoemde renvooiprocedure is gestart en het nu aan de rechtbank is om, kort gezegd, vast te stellen wat ieders positie is.

4.De beoordeling

In de zaak [eiser 2] tegen [gedaagde 2] en tegen [gedaagde 1]
4.1.
Zoals uit het voorgaande volgt, heeft de rechter-commissaris [eiser 2] - die zijn vordering opgenomen wenst te zien in de rangregeling - als eiser en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] als gedaagden in de procedure tegen [eiser 2] verwezen naar de rolzitting van 4 januari 2023 voor het stellen van advocaat door zowel [eiser 2] als [gedaagde 2] en [gedaagde 1] . De rechtbank stelt vast dat er namens [eiser 2] geen advocaat is gesteld op die roldatum.
4.2.
Uit de wet (artikel 486 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv) volgt dat daarmee [eiser 2] wordt geacht de aanmelding van zijn vordering bij de rechter-commissaris te hebben ingetrokken. Het gevolg daarvan is dat in de rangregeling geen rekening meer wordt gehouden met de door [eiser 2] gestelde vordering en de door hem gestelde aanspraken op de opbrengst. Uit de voorlopige staat van verdeling (zie proces-verbaal van 10 november 2022 in de zaak met zaaknummer 381267) volgt dat [gedaagde 2] aanspraken heeft op de verkoopopbrengst.
4.3.
[eiser 2] zal de proceskosten van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] moeten betalen, omdat hij die kosten kennelijk onnodig heeft veroorzaakt. De door [gedaagde 2] gevorderde veroordeling in de kosten van de rangregeling wordt afgewezen. Die kosten vallen buiten deze procedure. Er bestaat geen wettelijke grondslag om die kosten in deze procedure vast te stellen en daarvoor een veroordeling uit te spreken.
4.4.
De proceskosten van [gedaagde 2] in deze procedure worden begroot op:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.064,00
4.5.
De proceskosten van [gedaagde 1] worden begroot op nihil. Het enige dat [gedaagde 1] in het geschil tussen hem en [eiser 2] heeft gesteld, is dat hij zich aansluit bij het betoog van [gedaagde 2] . Voor het overige heeft hij niks naar voren gebracht. Verder geldt dat [gedaagde 1] in zijn geschil met [eiser 2] geen griffierecht heeft hoeven betalen, gelet op het griffierecht dat [gedaagde 1] in zijn geschil met [eiser 1] heeft betaald.
In de zaak [eiser 1] tegen [gedaagde 1]
Samenvatting
4.6.
[eiser 1] stelt zich op het standpunt dat hij een vordering heeft op [gefaillieerde] en [B] van € 735.000,- aan hoofdsom en dat hij als zekerheid voor de terugbetaling van dat bedrag een eerste hypotheekrecht heeft verkregen op de woning. De woning is verkocht en [eiser 1] meent dat hij zich, gezien zijn hypotheekrecht, met voorrang mag verhalen op de verkoopopbrengst. [gedaagde 1] is het daar niet mee eens en geeft daarvoor diverse argumenten. De rechtbank zal hierna per argument motiveren waarom zij [gedaagde 1] niet in zijn betoog volgt. De rechtbank zal dan ook [eiser 1] in het gelijk stellen.
De vorderingen van [eiser 1]
4.7.
[eiser 1] vordert in deze renvooiprocedure:
[gedaagde 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn tegenspraak, althans de betwisting van [gedaagde 1] ongegrond te verklaren;
de vordering van [eiser 1] van € 735.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2020 tot de dag van betaling, voor het volledige bedrag met inachtneming van zijn voorrang op grond van artikel 3:277 juncto 3: 278 BW te erkennen;
te bepalen dat de staat van verdeling opgemaakt kan worden conform de in het proces-verbaal van 14 november 2022 opgestelde voorgestelde staat van verdeling met bepaling dat het proces-verbaal daarna gesloten kan worden en de bevelschriften tot betaling uitgegeven kunnen worden;
met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure, die van de rangregeling daaronder begrepen.
Welke feiten zijn van belang?
4.8.
Uit het debat tussen partijen volgt het volgende. Mevrouw [A] heeft de woning verkocht aan [gefaillieerde] voor een bedrag van € 850.000,-. De woning zou op 27 oktober 2020 worden geleverd. De levering is niet doorgegaan, omdat [gefaillieerde] de financiering niet tijdig rond had, en op 3 november 2020 heeft [A] de koopovereenkomst ontbonden. Zij heeft toen ook aanspraak gemaakt op betaling door [gefaillieerde] van een boete van € 85.000,-.
4.9.
[gefaillieerde] wilde toch graag de woning kopen en is op zoek gegaan naar financiering. Via makelaarskantoor Taverne (hierna: Taverne) is de vraag van [gefaillieerde] om geld te lenen voor de aankoop van de woning bij [eiser 1] terechtgekomen. Tijdens de zitting heeft [eiser 1] verklaard dat Taverne aan hem had gevraagd of hij de woning wilde financieren, dat hij de verkoopbrochure had bekeken en dat hij daarna akkoord ging om een lening te verstrekken van € 735.000,-, omdat [gefaillieerde] met eigen geld ook zelf nog een deel (tot het bedrag van € 125.000,-) van het aankoopbedrag zou betalen. [eiser 1] heeft met Taverne afgestemd welk bedrag hij wilde uitlenen en onder welke voorwaarden. Hij heeft rond het verstrekken van deze geldlening [gefaillieerde] en [B] niet gesproken en hij kende hen ook niet, aldus de verklaring van [eiser 1] ter zitting.
4.10.
De rechtbank begrijpt het zo, dat vervolgens Taverne het contact verder heeft opgepakt met [gefaillieerde] en de notaris. Op 4 november 2020 wordt namens [eiser 1] notaris [C] geïnformeerd over het feit dat [eiser 1] voornemens is de woning te financieren op eerste hypotheekbasis (bijlage 12 [eiser 1] ). Vervolgens stelt de notaris een concept akte op, die op 9 november 2020 aan [eiser 1] wordt voorgelegd (bijlage 13 [eiser 1] ).
4.11.
In die concept akte staat onder meer het volgende:
“1. ***
hierbij handelend als schriftelijk gevolmachtigde van:
(….)
[eiser 1](…) hierna ook te noemen “de Schuldeiser” of “de Hypotheekhouder”;
2. a. (….)
[gefaillieerde] (..)b. (…)
[B](…)
hierna, zowel tezamen als ieder van hen afzonderlijk, ook te noemen “de Schuldenaar” en de verschenen persoon sub 2.a. hierna ook te noemen “de Hypotheekgever”.
(…)
OVEREENKOMST TOT VESTIGING VAN HYPOTHEEK EN PANDDe Schuldenaar en de Schuldeiser zijn overeengekomen dat ten behoeve van de Schuldeiser het recht van eerste hypotheek (…) zal worden verleend op de in deze akte vermelde goederen, tot zekerheid als in deze akte omschreven.
GELDLENINGDe Schuldenaar erkent hoofdelijk schuldig aan de Schuldeiser, die deze schuldbekentenis aanneemt, een bedrag groot zevenhonderd vijfendertigduizend euro (€ 735.000,00), hierna te noemen “de Hoofdsom” (…)
VESTIGING HYPOTHEEK- (…)
Ter uitvoering van de overeenkomst als hiervoor vermeld, verleent de Schuldenaar aan de Schuldeiser, die zulks aanneemt, recht van
eerstehypotheek respectievelijk - voorzoveel nodig nu voor alsdan - recht van
eerstepand op het hierna te omschrijven Onderpand, tot meerdere zekerheid voor:
I. de terugbetaling van voormelde Hoofdsom;
(…)
REGISTERGOEDHet recht van eerste hypotheek wordt gevestigd op:
het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren, staande en gelegen te [postcode] [plaats] ,/[adres] , kadastraal bekend gemeente [plaats] [kadasternummer] , ter grootte van dertien are (13 a);
in deze akte ook te noemen: "het Onderpand”,
welk onderpand door de verschenen persoon onder 2.a. genoemd in eigendom zal worden verkregen (…)”
4.12.
Ter zitting is uit e-mailcorrespondentie geciteerd waaruit blijkt dat [eiser 1] akkoord was met de inhoud van de concept akte, zoals hiervoor is weergegeven.
Wat hebben partijen afgesproken?
4.13.
De eerste vraag die beantwoord moet worden, is wat partijen - in dit geval [gefaillieerde] , [B] en [eiser 1] - hebben afgesproken. Daarbij is onder meer de uitleg van de afspraken met betrekking tot de geldlening in de concept akte van belang. Hoe die afspraken moeten worden uitgelegd, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de concept akte. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de akte mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechtbank heeft een aantal aanknopingspunten als het gaat om de vaststelling van de bedoeling van partijen. De tekst van de concept akte, de verklaring van [eiser 1] en de verklaring van de notaris. Uit de concept akte en de verklaring van [eiser 1] volgt dat het de bedoeling van partijen was dat [eiser 1] aan [gefaillieerde] en [B] € 735.000,- zou lenen, [gefaillieerde] en [B] dus beiden schuldenaar waren van de lening en tot zekerheid voor de terugbetalingsverplichtingen zou [eiser 1] een recht van eerste hypotheek krijgen op de woning. Omdat de woning door [gefaillieerde] zou worden aangekocht, zou hij hypotheekgever zijn. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de notaris (bijlage 19 [eiser 1] ):
“De lening zou volgens de namens uw cliënt (rechtbank: [eiser 1] ) verstrekte gegevens worden verstrekt door uw cliënt aan de heer [gefaillieerde] en mevrouw [B]
beiden, onder beding van eerste hypotheekrecht op het pand in [plaats] (rechtbank: de woning).
Op de dag voor de beoogde levering vernam ik dat mevrouw [B] niet bereid zou zijn als geldnemer mee te tekenen voor de lening die de heer [gefaillieerde] had geregeld met uw cliënt, tenzij het pand aan haar zou worden geleverd. (…)
Over deze mutatie tussen de twee echtgenoten/schuldenaren voor wat betreft de eigendom van het pand heeft geen communicatie plaatsgevonden van ons kantoor met uw cliënt en zijn contactpersoon voordat de akte werd gepasseerd, aangezien aan de gestelde kernvoorwaarden (leningsovereenkomst en hypotheekrecht op het pand in [plaats] ) voldaan bleef zijn (…).”
4.14.
Uit een beschikking van 30 juni 2021 (in een procedure van [eiser 1] tegen [gefaillieerde] en [B] op grond van artikel 3:270 lid 3 BW; bijlage 17 [eiser 1] ) volgt dat [gefaillieerde] kennelijk in die procedure heeft verklaard dat hij de intentie had om verhaalsmogelijkheden voor zijn schuldeisers te beperken en daarom de woning aan [B] heeft doorgeleverd. Daaruit leidt de rechtbank af dat het dus wel initieel de bedoeling was dat alleen [gefaillieerde] de woning zou verwerven en dus hij de enige hypotheekgever zou zijn. [gedaagde 1] gaat daar ook van uit gezien zijn betoog.
Zijn de lening en het hypotheekrecht in strijd met de openbare orde of goede zeden?
4.15.
Het eerste verweer van [gedaagde 1] komt erop neer komt dat de lening en het daaraan verbonden hypotheekrecht nietig zijn op grond van artikel 3:40 lid 1 BW. Volgens [gedaagde 1] zijn de lening en het hypotheekrecht in strijd met de goede zeden en openbare orde. De rechtbank gaat daarin niet mee.
Om te oordelen dat de overeenkomst en het hypotheekrecht nietig zijn op de grond dat de inhoud of strekking ervan in strijd is met de openbare orde, moet sprake zijn van strijd met fundamentele beginselen van de rechtsorde of met algemene belangen van fundamentele aard (vgl. Hoge Raad 11 december 2015, ecli:nl:hr:2015:3568).
Bepalend is de situatie waarop de betreffende rechtshandeling wordt verricht.
De door [gedaagde 1] gestelde feiten, die zijn betwist, kunnen zijn beroep op nietigheid niet dragen. De rechtbank licht deze beslissing toe. [gedaagde 1] stelt dat de lening tegen extreem ongunstige condities is verstrekt. Daarbij verwijst hij naar het hoge rentepercentage, de afgesproken afsluitprovisie en de exit fee, een en ander ook afgezet tegen de koopsom van de woning. De rechtbank gaat hierin niet mee. In Nederland bestaat er contractsvrijheid. Partijen kunnen dus in beginsel alles met elkaar afspreken. De gestelde condities zijn niet dusdanig van aard dat sprake is van strijd met de goede zeden of openbare orde. Dat heeft [gedaagde 1] onvoldoende toegelicht.
Voor zover hij betoogt dat sprake is van kwade opzet van [eiser 1] , namelijk het zo snel mogelijk aansturen op een veiling van de woning om zo de overwaarde te kunnen incasseren, hetgeen uitdrukkelijk wordt betwist door [eiser 1] , bestaat daar geen enkel aanknopingspunt voor. [gedaagde 1] stelt onvoldoende feiten die de gestelde opzet kunnen ondersteunen, ook als vooronderstellende wijs wordt uitgegaan van de juistheid van die feiten. Dat deze transactie voor [gefaillieerde] en [B] niet gunstig was en het feit dat [B] en [gefaillieerde] na de executie in de woning konden blijven wonen, zijn onvoldoende relevant om de gestelde opzet aan te nemen. Het zegt namelijk niks over de intenties van [eiser 1] over de veiling en de overwaarde. Overigens valt dit standpunt van [gedaagde 1] niet te rijmen met zijn stelling dat [gefaillieerde] en [B] met hun onderlinge transactie [eiser 1] juist te slim af wilden zijn.
4.16.
Afsluitend op het punt van de nietigheid nog het volgende. [eiser 1] was wel akkoord met de concept akte hetgeen volgt uit de op zitting geciteerde e-mail. Met [eiser 1] is de rechtbank van oordeel dat het voor [eiser 1] essentieel was dat hij op de woning een eerste recht van hypotheek zou krijgen tot zekerheid van de terugbetaling van de geldlening. Niet doorslaggevend is dus dat [eiser 1] geen expliciet akkoord heeft gegeven voor de verkoop en levering van de woning aan [B] , mits hij maar een recht van hypotheek kreeg. Maar belangrijker nog, de rechtbank ziet niet in waarom dit alles relevant is in het kader van de vraag of sprake is van strijd met openbare orde of goede zeden. Dat maakt [gedaagde 1] niet duidelijk. De andere gestelde feiten van [gedaagde 1] in het kader van dit verweer kunnen het betoog dat sprake is van strijd met goede zeden of openbare orde ook niet dragen. Het gevolg hiervan is dat niet kan worden vastgesteld dat de lening en het hypotheekrecht nietig zijn.
4.17.
Vervolgens is van belang om vast te stellen wat er na het sluiten van de overeenkomst tussen [eiser 1] , [gefaillieerde] en [B] feitelijk is gebeurd. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [A] de woning op 11 november 2020 verkocht en geleverd aan [gefaillieerde] (bijlage 3 [gedaagde 1] ). [gefaillieerde] had kennelijk de intentie om verhaal voor zijn schuldeisers te frustreren. Daaruit volgt dat [gefaillieerde] de bedoeling had om de volle eigendom van de woning aan [B] te verstrekken. Op dezelfde dag als dat [gefaillieerde] de woning in eigendom verwierf, is de woning doorverkocht én geleverd aan [B] en heeft [B] een hypotheekrecht verstrekt aan [eiser 1] (bijlagen 14 en 15 [eiser 1] ).
4.18.
In de akte waarbij [gefaillieerde] de woning aan [B] levert is het volgende opgenomen (bijlage 15 [eiser 1] , hierna: de akte):

LEVERING EIGENDOM
(…)
1. de heer (…)
[gefaillieerde](…) onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd met (…) [B] ,
hierna tezamen te noemen “verkoper”; en
2. mevrouw (…)
[B](…), onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd met (…) [gefaillieerde] ,
hierna tezamen te noemen “koper”.
De verschenen personen verklaarden het volgende:
KOOPVerkoper en koper hebben gisteren een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het hierna te vermelden registergoed.
De koopovereenkomst is niet eerder schriftelijk vastgelegd.
LEVERING
Ter uitvoering van de koopovereenkomst levert verkoper bij deze aan koper, die bij dezen aanvaardt:
OMSCHRIJVING REGISTERGOEDhet woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren, staande en gelegen te [postcode] [plaats] , [adres] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , [kadasternummer] , ter grootte van dertien are (13 a),
hierna aangeduid met “
het verkochte”.
KOOPPRIJSDe koopprijs van het verkochte is:
(…) € 850.000,00 (…)
BEPALINGEN KOOPOVEREENKOMSTVoor zover daarvan in deze akte niet uitdrukkelijk is afgeweken, zijn op de koop en levering van toepassing de bepalingen vermeld in de koopovereenkomst waaronder:
Artikel 1
(…)”
Is [B] eigenaar geworden van de woning?
4.19.
Tussen partijen is in geschil in hoeverre [B] eigenaar is geworden van de woning. Volgens [gedaagde 1] is [B] geen eigenaar geworden van de woning omdat er geen geldige titel is. [gedaagde 1] beargumenteert dat als volgt. Er is geen sprake van een schriftelijke koopovereenkomst tussen [gefaillieerde] en [B] . Dat is op grond van artikel 7:2 BW wel vereist, wil er sprake zijn van een geldige koopovereenkomst voor een woning. Aldus is in strijd met artikel 7:2 BW gehandeld en daarom is sprake van een titelgebrek en is [B] geen eigenaar geworden, aldus [gedaagde 1] . Omdat [B] geen eigenaar is geworden, kan er ook geen sprake zijn van een hypotheekrecht ten behoeve van [eiser 1] . [B] kon immers geen hypotheekrecht aan [eiser 1] verlenen. [eiser 1] is niet te goeder trouw want het titelgebrek volgt uit de openbare registers, aldus nog steeds [gedaagde 1] .
4.20.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het is juist dat uit artikel 7:2 BW volgt dat de koopovereenkomst van de woning schriftelijk moet worden aangegaan. Maar volgens de rechtbank is daaraan voldaan door hetgeen is opgenomen in de akte. In de akte zijn de bepalingen van de koopovereenkomst alsnog opgenomen. Aldus is aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan. [gedaagde 1] heeft in dit verband nog het volgende aangevoerd. Omdat een dag eerder mondeling overeenstemming was en omdat een mondelinge overeenkomst niet geldig is, kan een niet geldige overeenkomst ook niet meer worden “omgezet” naar een geldige overeenkomst, aldus het betoog van [gedaagde 1] .
De rechtbank kan [gedaagde 1] niet in dat standpunt volgen. De gedachte achter het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 BW is namelijk de rechtszekerheid en om vast te stellen wanneer de bedenktijd bij de aankoop van de woning begint te lopen. Bovendien volgt uit de memorie van toelichting op dit artikel dat zolang er nog geen schriftelijke vastlegging is van de overeenkomst, partijen in beginsel van elkaar kunnen afdwingen dat er wordt meegewerkt aan de schriftelijke vastlegging van hun overeenkomst. In dit geval is dat gebeurd in de akte. Dat het de bedoeling was dat [B] de woning in eigendom zou verwerven, volgt uit het voorgaande. Kortom, er is sprake van geldige koopovereenkomst (en daarmee in juridische zin van een geldige titel voor de levering van de woning). Waarom [eiser 1] toestemming moest geven aan [gefaillieerde] en [B] voor deze verkoop en levering, volgt nergens uit en is ook niet gebaseerd op de wet. De rechtbank gaat dus voorbij aan dit argument van [gedaagde 1] . De overige argumenten die door [gedaagde 1] zijn aangevoerd in het kader van dit verweer (zie 4.19), gaan uit van het ontbreken van een geldige titel dan wel de noodzaak dat [eiser 1] toestemming had moeten geven aan deze transactie. Nu die stellingen niet opgaan, behoeven die argumenten geen verdere bespreking meer.
Is de woning volledig in eigendom overgedragen aan [B] ?
4.21.
Omdat sprake is van een geldige koopovereenkomst en akte van levering, is [B] eigenaar geworden van de woning. De vraag die partijen dan nog verdeeld houdt, is of [B] de volledige eigendom van de woning heeft verkregen of alleen een onverdeeld aandeel daarin (lees: dat [B] en [gefaillieerde] gezamenlijk eigenaar zijn geworden van de woning). Volgens [gedaagde 1] heeft [B] slechts een aandeel in de onverdeelde eigendom van de woning verkregen omdat [B] en [gefaillieerde] samen als koper staan vermeld in de akte. Hij doelt dan op de woorden “
hiernatezamen(onderstreping rechtbank)
te noemen “verkoper”” en “
hiernatezamen(onderstreping rechtbank)
te noemen “koper”” zoals gemeld in de kop van de akte. Het gevolg daarvan is dat [B] niet bevoegd was om een hypotheekrecht te vestigen op de gehele woning en dat [eiser 1] dus geen geldig hypotheekrecht heeft verkregen, aldus [gedaagde 1] .
Volgens [eiser 1] is sprake van een schrijffout in de akte. Het woord “
tezamen” staat ten onrechte opgenomen onder punt 1 en 2 in de kop van de akte. Alleen [gefaillieerde] is verkoper en alleen [B] is koper. Onder 2 staat alleen dat [B] met [gefaillieerde] is gehuwd. De akte gaat ook niet uit van overdracht van een onverdeelde helft, aldus [eiser 1] .
4.22.
De rechtbank verwijst naar punt 4.13 van dit vonnis. Het komt neer op de uitleg van de akte. Bij de uitleg van de akte is volgens de rechtbank van belang hoe partijen zijn omschreven in de akte. Wat daarbij opvalt, is dat de naam van [gefaillieerde] vet is gedrukt en is onderstreept. Hij staat als zodanig genoemd onder punt 1 in de kop van de akte. Onder punt 2 van de kop staat de naam van [B] vet gedrukt en onderstreept. In punt 1 is de verkoper omschreven en in punt 2 is de koper omschreven. De rechtbank leest de akte zo dat de vet gedrukte én onderstreepte naam de verkoper moet aanduiden respectievelijk de koper. Dat zijn dus [gefaillieerde] als koper en [B] als verkoper. Achter beide vetgedrukte en onderstreepte namen staat dan een omschrijving van hun huwelijkse regime. Dat betekent niet dat daarmee [B] naast [gefaillieerde] ook verkoper is en [gefaillieerde] naast [B] koper is. [B] is niet vetgedrukt en onderstreept in punt 1 en hetzelfde gaat op voor [gefaillieerde] in punt 2. Maar ook de verdere tekst van de akte wijst erop dat alleen [B] koper is. Bij de omschrijving van het te leveren object staat de eigendom van de volledige woning en niet een aandeel in de eigendom van de woning.
4.23.
Dat er geen twee verkopers zijn, is ook af te leiden uit de feiten. [gefaillieerde] was namelijk op dat moment enig eigenaar van de woning omdat alleen hij de woning in eigendom had verkregen van [A] . [B] kon dus ook geen verkoper zijn want ze had de woning niet in eigendom. [gedaagde 1] heeft ter zitting ook geen goede verklaring kunnen geven waarom [B] als verkoper staat vermeld. Hij geeft alleen aan dat hij kijkt wat er staat. De rechtbank volgt hem daar in niet. Volgens [eiser 1] is sprake van een verschrijving en staat - kort gezegd - het woord “
tezamen” ten onrechte vermeld en die verschrijving kan ook worden hersteld. De rechtbank volgt [eiser 1] daarin gezien het voorgaande. Het woord “
tezamen” is naar het oordeel van de rechtbank een kennelijke schrijffout in de zin van artikel 45 van de Wet op het notarisambt. Bij de uitleg van de akte gaat de rechtbank daar dan ook van uit. Alleen [gefaillieerde] is de verkopende partij in de akte.
4.24.
Dat er geen twee kopers zijn, blijkt verder uit het volgende. Indien de akte zo moet worden uitgelegd dat [B] slechts een onverdeeld aandeel in de eigendom van de woning geleverd krijgt, dan had alleen [B] als koper vermeld gestaan en was in de omschrijving van het te leveren object vermeld dat zij een onverdeeld aandeel in de eigendom van de woning verkreeg. Immers, [gefaillieerde] was voorafgaand aan de levering aan [B] volledig eigenaar van de woning. De tekst van de akte wijst er echter juist op dat alleen [B] koper is en dat zij de volledige eigendom van de woning geleverd krijgt van [gefaillieerde] . Zoals al geoordeeld, bij de omschrijving van het te leveren object staat de eigendom van de volledige woning omschreven en niet een aandeel in de woning. Dit tezamen met de wijze waarop punt 2 is geredigeerd, is ook onder punt 2 het woord “
tezamen” een kennelijke schrijffout.
4.25.
Dit alles betekent dat bij de akte [gefaillieerde] als verkoper de woning in eigendom heeft geleverd aan [B] als koper, met als gevolg dat [B] de volledige eigendom van de woning heeft verkregen. Het betoog van [gedaagde 1] dat [B] dus slechts een aandeel in de onverdeelde eigendom van de woning heeft verkregen, gaat niet op. Het derde verweer van [gedaagde 1] (zie punt 4.21) wordt dus niet gevolgd.
Is de notaris binnen zijn volmacht/opdracht gebleven?
4.26.
[gedaagde 1] heeft nog aangevoerd dat de notaris geen opdracht en geen volmacht van [eiser 1] had om tot vestiging van een hypotheekrecht over te gaan waarbij [B] als hypotheekgever zou optreden. Omdat er geen geldige opdracht/volmacht was, is er dus geen geldig hypotheekrecht, aldus [gedaagde 1] .
[eiser 1] heeft dit betwist. [eiser 1] stelt dat het juist de bedoeling was dat hij een hypotheekrecht kreeg op de woning en dat het niet relevant was wie de hypotheekgever was. De rechtbank begrijpt dit standpunt van [eiser 1] zo, dat de opdracht aan de notaris inhield een hypotheekrecht te vestiging op de woning, dat de notaris die volmacht had en dus niet buiten zijn volmacht is getreden. De rechtbank is het daarmee eens en verwijst daarbij ook naar de verklaring van de notaris (bijlage 19 [eiser 1] ):
“De lening zou volgens de namens uw client (rechtbank: [eiser 1] ) verstrekte gegevens worden verstrekt door uw client aan de heer [gefaillieerde] en mevrouw [B]
beiden, onder beding van eerste hypotheekrecht op het pand in [plaats] (rechtbank: de woning).
Op de dag voor de beoogde levering vernam ik dat mevrouw [B] niet bereid zou zijn als geldnemer mee te tekenen voor de lening die de heer [gefaillieerde] had geregeld met uw client, tenzij het pand aan haar zou worden geleverd. (….) Over deze mutatie (…) heeft geen communicatie plaatsgevonden van ons kantoor met uw client en zijn contactpersoon voordat de akte werd gepasseerd, aangezien aan de gestelde kernvoorwaarden (leningsovereenkomst en hypotheekrecht op het pand in [plaats] ) voldaan bleef zijn (…).”
4.27.
De rechtbank neemt daarbij ook de bedoeling van partijen in aanmerking (zie hiervoor onder punt 4.13 van dit vonnis). Nergens uit blijkt dat het voor [eiser 1] wezenlijk was dat [gefaillieerde] de hypotheekgever zou zijn. De kern was: [eiser 1] verstrekt een lening aan [gefaillieerde] en [B] tezamen en hij verkrijgt een recht van hypotheek op de woning. Dat is ook gebeurd. Verder is niet relevant dat er wellicht geen expliciet akkoord van [eiser 1] was voor de precieze inhoud van de uiteindelijke hypotheekakte. Alleen [eiser 1] kan daar juridisch een punt van maken en een eventuele overschrijding van de opdracht regardeert alleen hem en de notaris. Los daarvan: [eiser 1] verklaart zich juist akkoord met de inhoud van de hypotheekakte (bijlage 14 [eiser 1] ).
4.28.
De rechtbank komt dus tot het oordeel dat de notaris niet in strijd heeft gehandeld met zijn volmacht c.q. opdracht van [eiser 1] . Het betoog van [gedaagde 1] (zie punt 4.26) gaat dus niet op.
Was [B] wel bevoegd om het recht van hypotheek te verstrekken?
4.29.
Als laatste voert [gedaagde 1] aan dat [B] niet bevoegd was om als hypotheekgever het recht van hypotheek ten gunste van [eiser 1] te vestigen, omdat de overdacht van de woning van [gefaillieerde] aan [B] door de rechtbank als paulianeus is aangemerkt.
Ook hier heeft [gedaagde 1] het niet bij het juiste eind. De rechtbank stelt vast dat de rechtbank in een andere procedure, namelijk tussen [gedaagde 1] en [gefaillieerde] , bij vonnis van 4 augustus 2021 heeft geoordeeld dat – kort gezegd – de koopovereenkomst tussen [gefaillieerde] en [B] een paulianeuze handeling is in de zin van artikel 3:45 BW. De koopovereenkomst is op die grond (artikel 3:45 BW) vernietigd. Artikel 3:45 BW heeft relatieve werking. Dit betekent dat de vernietiging van de koopovereenkomst tussen [gefaillieerde] en [B] alleen ten opzichte van [gedaagde 1] geldt. Anders gezegd: de koopovereenkomst tussen [gefaillieerde] en [B] bestaat alleen in de relatie met [gedaagde 1] niet meer. Ten opzichte van andere partijen geldt de koopovereenkomst tussen [gefaillieerde] en [B] nog wel, dus ook ten opzichte van [eiser 1] . Daarom moet in het kader van dit geschil tussen [gedaagde 1] en [eiser 1] worden uitgegaan van het bestaan van de koopovereenkomst tussen [gefaillieerde] en [B] .
Wat is de conclusie ten aanzien van de vorderingen van [eiser 1] ?
4.30.
De rechtbank komt tot een afronding. Alle argumenten van [gedaagde 1] om aan te tonen dat [eiser 1] geen geldig hypotheekrecht op de woning heeft verkregen en zich aldus niet met voorrang mag verhalen op de verkoopopbrengst van de woning gaan niet op. De rechtbank stelt [eiser 1] op die punten in het gelijk. Omdat de rechtbank tot dit oordeel komt, hoeft de rechtbank geen oordeel te vellen over de vraag of de verwijzing naar de renvooiprocedure op juiste wijze heeft plaatsgevonden en wie als eisende partij in de renvooiprocedure moet worden beschouwd. Hetzelfde geldt voor het betoog van [eiser 1] over de bewijslast. Ook daarover hoeft de rechtbank geen oordeel meer te geven gezien het voorgaande.
4.31.
De vordering van [eiser 1] om te oordelen dat zijn vordering € 735.000,- bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2020 met inachtneming van zijn voorrang van artikel 3:277 jo 3:278 BW wordt toegewezen op de hierna te vermelden wijze. De gevorderde wettelijke rente zal daar niet volledig in worden meegenomen. De vordering van [eiser 1] houdt in dat hij aanspraak kan maken op de wettelijke rente vanaf 11 november 2020 tot de dag van betaling. De rechtbank is van oordeel het aan de rechter-commissaris is om te bepalen tot welk moment de rente kan worden berekend. Wel is de rechtbank van oordeel dat de wettelijke rente vanaf 11 november 2020 is gaan lopen.
4.32.
De vorderingen van [eiser 1] onder a en c moeten worden afgewezen.
Bij de vordering onder a heeft [eiser 1] geen afzonderlijk belang naast de erkenning van zijn vordering en de daaraan verbonden voorrang.
Met betrekking tot de vordering onder c geldt het volgende. De rechtbank heeft in deze renvooiprocedure slechts beperkte beslissingsruimte. De rechtbank kan alleen beslissen over het al dan niet erkennen van een vordering en/of een recht van voorrang van een vordering. Nadat op dat geschil bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist, moet de meest gerede partij de uitspraak overleggen aan de rechter-commissaris. Deze sluit het proces-verbaal van de rangregeling. Een en ander mondt uit in een bevelschrift of bevelschriften van de rechter-commissaris, waarin de houder van de netto-opbrengst wordt gelast de daaruit nog niet eerder voldane kosten te voldoen en aan de schuldeisers en de geëxecuteerde uit te betalen hetgeen hun volgens de staat van verdeling toekomt (vgl. artikel 485 en 489 Rv).
Het is dus niet aan de rechtbank om - zoals [eiser 1] wel vordert - te beslissen over de manier waarop de staat van verdeling moet worden opgemaakt, te bepalen dat het proces-verbaal daarna kan worden gesloten en dat er bevelschriften kunnen worden afgegeven. Dat is allemaal aan de rechter-commissaris. [eiser 1] heeft bij die vorderingen, gelet op de wettelijke regeling, overigens ook geen afzonderlijk belang.
4.33.
[gedaagde 1] geldt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser 1] in deze procedure. Hierna zal de rechtbank die kosten begroten. De gevorderde veroordeling in de kosten van de rangregeling wordt afgewezen. Die kosten vallen buiten deze procedure. Er bestaat geen wettelijke grondslag om die kosten in deze procedure vast te stellen en daarvoor een veroordeling uit te spreken.
4.34.
De proceskosten van [eiser 1] worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2,00 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.459,00
4.35.
De rechtbank wijst partijen er nogmaals op dat het - met inachtneming van het bepaalde in artikel 489 Rv - aan de meest gerede partij is om dit vonnis in de rangregelingprocedure aan de rechter-commissaris te overleggen.

5.De beslissing

De rechtbank,
In de zaak [eiser 2] tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] :
5.1.
bepaalt dat [eiser 2] wordt geacht de aanmelding van zijn vordering in de rangregeling, aanhangig bij deze rechtbank onder zaaknummer C/01/381267 BP RK 22-269, te hebben ingetrokken,
5.2.
veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten van [gedaagde 2] , begroot op € 2.064,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten van [gedaagde 1] , begroot op nihil,
5.4.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
In de zaak [eiser 1] tegen [gedaagde 1] :
5.5.
erkent de in de rangregeling ingediende vordering van [eiser 1] van € 735.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2020, voor het volledige bedrag met inachtneming van aan [eiser 1] toekomend recht van voorrang uit hypotheek ex artikel 3:277 juncto artikel 3:278 BW,
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van [eiser 1] , begroot op € 9.459,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart de veroordeling in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders door [eiser 1] gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.