ECLI:NL:RBOBR:2024:3332

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
01/104372-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling, vernieling en bedreiging met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, vernieling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 maart 2024 in Eindhoven meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder het mishandelen van een teamleider van een stichting en het bedreigen van zowel deze teamleider als een politieagent. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uiten van ernstige bedreigingen, waaronder de woorden 'Ik maak je dood' en 'Ik bijt je neus van je hoofd en eet die op'. De rechtbank heeft de psychiatrische problematiek van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelt dat deze geen belemmering vormt voor de oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). De rechtbank legt de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren, waarbij rekening is gehouden met het hoge recidiverisico van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar concludeert dat de veiligheid van de maatschappij en de ernst van de feiten de oplegging van de maatregel rechtvaardigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.104372.24
Datum uitspraak: 15 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1971] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: penitentiaire inrichting Haaglanden, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juni 2024
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 26 maart 2024 te Eindhoven
[slachtoffer 1] (teamleider [stichting] ) heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] met kracht tegen haar borst te duwen;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 26 maart 2024 te Eindhoven
opzettelijk en wederrechtelijk een (koffie)kopje, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [stichting] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
t.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 26 maart 2024 te Eindhoven
[slachtoffer 1] (teamleider bij [stichting] ) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en/of "Ik ga jullie dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
t.a.v. feit 4:
hij op of omstreeks 26 maart 2024 te Eindhoven
[slachtoffer 2] (hoofdagent politie Oost-Brabant) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen
- "Ik pak jullie pistool af, schiet de mensen die gebeld hebben in hun reet en schiet mijzelf en jullie dood” en/of
- “Ik maak je dood” en/of
- “Ik wil je doodschieten” en/of
- “Als ik de kans heb, eet ik politie op” en/of
- “Ik bijt je oor van je hoofd en eet die op” en/of
- “Ik wil jou doodschieten” en/of
- “Ik vermoord je kinderen” en/of
- “Ik eet je kinderen op” en/of
- “Ik bijt je neus van je hoofd en eet die op” en/of
- “Ik steek je oog eruit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om ten aanzien van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten tot een bewezenverklaring te komen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van de tenlastegelegde bedreigingen aangevoerd dat de door verdachte geuite teksten in een context geplaatst moeten worden en op dat moment niet als bedreigend werden ervaren door de getuigen. Het kan niet zo zijn dat de bedreiging achteraf wordt ingelezen. Bovendien heeft verdachte de bewoordingen gebruikt toen hij in verwarde toestand verkeerde.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3 en feit 4.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Uit het dossier volgt dat verdachte boos was dat zijn bewindvoerder telefonisch niet bereikbaar was. Dat was de aanleiding voor verdachte om zich verbaal tot de slachtoffers te richten. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gedane uitlatingen op zichzelf en objectief bezien dreigend van aard zijn en geschikt zijn om in de gegeven omstandigheden bij de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] redelijke vrees te doen ontstaan. Voorts blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 1] respectievelijk [slachtoffer 2] dat zij bang waren dat verdachte de bedreigingen daadwerkelijk zou uitvoeren.
Dat verdachte de uitlatingen in een verwarde toestand zou hebben gedaan maakt dit niet anders. Dat maakt de uitlatingen niet minder bedreigend. De bewoordingen zijn bovendien geen uitingen van frustratie of emotionele ontlading. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de bewoordingen kwalificeren als een strafbare bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte,
t.a.v. feit 1:
op 26 maart 2024 te Eindhoven [slachtoffer 1] (teamleider [stichting] ) heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] met kracht tegen haar borst te duwen;
t.a.v. feit 2:
op 26 maart 2024 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een (koffie)kopje, dat aan [stichting] , toebehoorde heeft vernield;
t.a.v. feit 3:
op 26 maart 2024 te Eindhoven [slachtoffer 1] (teamleider bij [stichting] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en "Ik ga jullie dood maken;
t.a.v. feit 4:
op 26 maart 2024 te Eindhoven [slachtoffer 2] (hoofdagent politie Oost-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling,
door voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen
- "Ik pak jullie pistool af, schiet de mensen die gebeld hebben in hun reet en schiet mijzelf en jullie dood” en
- “Ik maak je dood” en
- “Ik wil je doodschieten” en
- “Ik bijt je oor van je hoofd en eet die op” en
- “Ik wil jou doodschieten” en
- “Ik vermoord je kinderen” en
- “Ik bijt je neus van je hoofd en eet die op” en
- “Ik steek je oog eruit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van de maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt dat aan de formele vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht is voldaan en vordert aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD maatregel) voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de verdediging bepleit dat plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders niet mogelijk is, omdat niet kan worden uitgesloten dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de ISD maatregel in elk geval niet onvoorwaardelijk op te leggen, maar te straffen op maat zodat verdachte de kans krijgt om zelf zijn leven op orde te krijgen. Daarbij geeft de verdediging de rechtbank in overweging om geen straf of maatregel op te leggen gelet op de psychische toestand van verdachte, of in elk geval geen straf die de duur van het voorarrest overstijgt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is met een doel naar
[stichting]gegaan omdat hij contact wilde met zijn bewindvoerder. Toen het aldaar niet lukte om contact te leggen met de bewindvoerder, werd verdachte boos en heeft hij een medewerkster geduwd en met een kopje gegooid. Vervolgens heeft verdachte de medewerkster bedreigd. Toen de politie ter plaatse kwam, heeft verdachte eveneens een agent bedreigd. Dit zijn ernstige feiten omdat medewerkers van de stichting en politieagenten ongestoord hun werk moeten kunnen doen. Zij zijn er juist ook om verdachte te helpen. Verdachte heeft met zijn handelen een onveilige situatie gecreëerd. Daarbij heeft verdachte minachting getoond voor andermans eigendom.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het volgende.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 3 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte zich in het verleden veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten en daarvoor onherroepelijk tot vrijheidsstraffen is veroordeeld. Kennelijk hebben deze eerder aan verdachte opgelegde sancties hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte is kennelijk niet of onvoldoende in staat om zijn criminele gedrag zelf te veranderen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het adviesrapport van Reclassering Nederland van 17 juni 2024. Uit dit rapport volgt dat de reclassering het risico op recidive bij verdachte als zeer hoog inschat. Zijn Uittreksel Justitiële Documentatie laat volgens de reclassering een duidelijk delict- en gedragspatroon zien. Voorts zijn er meerdere criminogene en risicoverhogende factoren aanwezig zoals vastgestelde psychiatrische problematiek, middelengebruik, een gebrek aan een steunend sociaal netwerk en gebrek aan ziekte-inzicht en ziektebesef. De kans op letselschade wordt door de reclassering eveneens als hoog ingeschat, gezien het delictpatroon dat hoofdzakelijk gewelds- en agressiedelicten laat zien. Bij een veroordeling adviseert de reclassering de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, gelet op de gesignaleerde multi-problematiek.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de vereisten die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan de oplegging van een ISD-maatregel stelt. De door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en verdachte is in de afgelopen vijf jaren tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen en heeft die straffen ook uitgezeten. Onderhavige feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging hiervan. Gelet op het strafrechtelijke verleden van verdachte, in combinatie met het hoge recidiverisico, moet er bovendien ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen en/of goederen eist zodoende het opleggen van de maatregel.
De rechtbank ziet in de psychiatrische problematiek van verdachte geen belemmering om over te gaan tot het opleggen van de ISD-maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat verdachte wegens die psychiatrische problematiek volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Daar is geen onderzoek naar gedaan. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten heeft gehandeld op een manier die niet de indruk wekt dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar was op dat moment. Verdachte is immers doelbewust naar
[stichting]gegaan om in contact te kunnen komen met zijn bewindvoerder. Toen dat niet lukte werd verdachte boos en heeft hij de aan hem tenlastegelegde feiten gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte baat kan hebben bij de oplegging van de ISD-maatregel, omdat hij zich gedurende de maatregel in een gestructureerde setting bevindt die hem rust kan bieden en waarin hij zorg en begeleiding kan krijgen om zijn leven op de rit te krijgen. Daarnaast dient de ISD-maatregel ter bescherming van de maatschappij, temeer omdat in het handelen van verdachte een geweldscomponent besloten ligt.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
38m, 38n, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
mishandeling;
t.a.v. feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
t.a.v. feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
t.a.v. feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
maatregel:
t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. H. Slaar en N.E.M. Keereweer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 15 juli 2024.