In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiseres op 26 juni 2024 een incidentele vordering ingesteld. Deze vordering was gericht op de onbevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van een primaire vordering van gedaagden, die betrekking had op ontslag van een executeur en testamentair bewindvoerder. Eiseres heeft in haar voorwaardelijke incidentele conclusie tevens een antwoordakte ingediend, waarin zij verzocht om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren en gedaagden te veroordelen in de proceskosten.
Tijdens de procedure hebben gedaagden, vertegenwoordigd door hun advocaat, gereageerd op de incidentele vordering. Op 8 mei 2024 heeft eiseres echter besloten om haar incidentele vordering in te trekken, waardoor de rechtbank niet meer hoefde te beslissen over deze vordering. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de hoofdzaak naar de rol wordt verwezen voor beraad over een mondelinge behandeling. Eiseres heeft de mogelijkheid om in de verdere procedure te reageren op de intrekking van de incidentele vordering door gedaagden.
De rechtbank heeft in haar beslissing op 10 juli 2024 de zaak naar de rol verwezen voor beraad over de mondelinge behandeling en heeft verdere beslissingen aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken door mr. C. Schollen-den Besten en is openbaar gemaakt op 26 juni 2024.