ECLI:NL:RBOBR:2024:3277

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
01-049508-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude door opzettelijke aanrijdingen en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte en haar medeverdachte, die beschuldigd werden van verzekeringsfraude. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte en haar echtgenoot opzettelijk aanrijdingen hebben veroorzaakt op parkeerplaatsen om zich als benadeelde partij voor te doen en schadevergoeding van verzekeringsmaatschappijen te verkrijgen. Dit werd hen ten laste gelegd als oplichting. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan vernieling van een auto en valsheid in geschrifte door een valse verklaring af te leggen over eerder geclaimde verzekeringspenningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een lange periode geraffineerd te werk was gegaan, wat het vertrouwen in het verzekeringsstelsel ernstig ondermijnde. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een gematigde straf. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.049508.21
Datum uitspraak: 15 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juni 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
zij in of omstreeks de periode van 30 december 2017 tot en met 11 januari 2018 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 4.288,34,
door met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds
dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en/of zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en/of met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en/of daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en/of haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en/of dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [slachtoffer 1] ;
t.a.v. feit 2:
zij in of omstreeks de periode van 29 november 2014 tot en met 31 december 2018 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen van € 2.662,79 en/of € 2.685,19 en/of € 4.389,48, door telkens met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en/of zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en/of met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en/of daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en/of haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en/of dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [slachtoffer 2] ;
t.a.v. feit 3:
zij in of omstreeks de periode van 12 februari 2016 tot en met 31 december 2016 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 5.687,-, door met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk
onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en/of zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en/of met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en/of daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en/of haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en/of dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [slachtoffer 4] ;
t.a.v. feit 4:
zij in of omstreeks de periode van 21 juni 2014 tot en met 31 december 2017 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen van € 1.675,- en/of € 850,35 en/of € 1.500,82 en/of € 3.822,92 en/of € 2.067,25 en/of € 433,89, door telkens met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en/of zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en/of met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en/of daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en/of haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en/of dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [slachtoffer 5] ;
T.a.v. feit 5:
zij op of omstreeks 29 maart 2018 te 's-Hertogenbosch een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een op schrift gestelde verklaring die zij tegenover [bedrijf] had afgelegd over aanrijdingen op 4 november 2017 en/of 30 december 2017 en/of 23 februari 2018 valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door die verklaring, waarin was vermeld - zakelijk weergegeven - dat zij en haar vriend de laatste jaren geen andere schades geclaimd hebben en/of dat zij naar beste weten, juist en overeenkomstig de waarheid heeft verklaard, heeft ondertekend, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
T.a.v. feit 6:
zij op of omstreeks 13 juni 2020 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft vernield en/of beschadigd door met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter de achteruitrijdende personenauto van die [slachtoffer 6] langs te rijden en/of zich door die achteruitrijdende personenauto aan te laten rijden en/of tegen de personenauto van die [slachtoffer 6] aan te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Verdachten [verdachte] en [medeverdachte] worden ervan verdacht dat zij samen in de jaren 2014 - 2018 verzekeringsfraude hebben gepleegd door met hun auto opzettelijk aanrijdingen te veroorzaken op parkeerplaatsen en zich vervolgens als benadeelde partij te presenteren, om op die manier verzekeringsmaatschappijen te bewegen tot uitkering van schadepenningen aan hen. Deze verdenking is tot stand gekomen nadat [slachtoffer 1] in 2018 in een korte periode bekend werd met drie schademeldingen die werden geclaimd door verdachten. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] een onderzoek ingesteld, waaruit is gebleken dat verdachten bij tientallen
73aanrijdingen betrokken waren in de periode 2013 - 2018. Aan hen is in totaal een schadebedrag uitgekeerd van € 179.427,09 als gevolg van hun claims. Hierop heeft [slachtoffer 1] begin 2019 aangifte gedaan van oplichting. Vervolgens is eveneens aangifte gedaan door [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] .
Vanwege de media-aandacht die deze zaak heeft gekregen, herkende [slachtoffer 6] de werkwijze van verdachten en vermoedde zij dat ook zij betrokken is geweest bij een opzettelijke aanrijding met verdachten. [slachtoffer 6] heeft vervolgens aangifte gedaan van vernieling.
Tijdens het eerdergenoemde onderzoek van [slachtoffer 1] , heeft onderzoeksbureau [bedrijf] op 29 maart 2018 een gesprek gehad met [verdachte] over door haar geclaimde schades. Daarin heeft verdachte [verdachte] verklaard dat zij en medeverdachte [medeverdachte] in de voorgaande jaren geen andere schades hebben geclaimd. Omdat verdachten in de voorgaande jaren juist wel schades hebben geclaimd, is hieruit jegens [verdachte] een verdenking van het plegen van valsheid in geschrifte voortgekomen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden geconcludeerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten, te weten het medeplegen van oplichting (feiten 1 t/m 4), het medeplegen van vernieling (feit 6) en het plegen van valsheid in geschrift (feit 5).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Volgens de verdediging is het niet vast te stellen dat de aanrijdingen opzettelijk hebben plaatsgevonden, daar is geen onderzoek naar gedaan. Dit geldt ook voor de ten laste gelegde vernieling. Ten aanzien van de verdenking van valsheid in geschrifte heeft [verdachte] de vraag van [bedrijf] zo opgevat dat die erop zag of [verdachte] de afgelopen jaren zelf schade had veroorzaakt en daarvoor een claim had ingediend. Nu dat niet zo was, heeft ze de vraag ontkennend beantwoord en dient zij ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 tot en met 4.
De rechtbank stelt vast dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte] in de jaren 2013 – 2018 bij meer dan 60 aanrijdingen betrokken zijn geweest. In alle gevallen waren zij de benadeelde partij. In de jaren 2014 tot en met 2018 heeft [verdachte] vanwege 61 aanrijdingen schadepenningen uitgekeerd gekregen voor een totaalbedrag van € 164.922,97. Dit alles wordt door de verdediging ook niet weersproken.
Kijkend naar de aanrijdingen die staan vermeld op de tenlastelegging, in combinatie met de getuigenverklaringen die zijn afgelegd over aanrijdingen waar verdachten bij betrokken waren, moet de rechtbank vaststellen dat de toedracht van al deze aanrijdingen steeds dezelfde was. De aanrijdingen vonden elke keer plaats op een druk parkeerterrein van bijvoorbeeld een winkelcentrum of industrieterrein in ’s-Hertogenbosch, zoals parkeerterrein bij winkelcentrum De Rompert. En verdachten reden aldaar steeds langs uitparkerende auto’s, waarna die auto’s met hen in botsing kwamen.
Over de wijze waarop de aanrijdingen plaatsvonden verklaren verschillende getuigen ook overeenkomstig. Zo verklaren meerdere getuigen dat verdachten op het moment van de aanrijding met hogere snelheid reden en/of opvallend dicht langs hun auto. Voor het merendeel van de getuigen gebeurde de aanrijding onverhoeds. Zij zagen verdachten in hun auto in het geheel niet aankomen, terwijl ze zelf telkens stapvoets achteruit reden.
Uit de getuigenverklaringen volgt verder dat [medeverdachte] in de meeste gevallen de bestuurder was en dat [verdachte] vaak aanwezig was als bijrijder. Meerdere getuigen verklaren dat [verdachte] de eigen auto direct na de aanrijding wegreed, nog voordat de getuigen de gelegenheid hadden de schade aan die auto op te nemen.
Naar aanleiding van het aantal aanrijdingen waarbij verdachten betrokken zijn geweest heeft het NFI onderzoek gedaan naar de grootte van de kans dat een serie verkeersongevallen het gevolg is van een systematische oorzaak ten opzichte van de kans dat het op toeval berust. Daarvoor heeft het NFI de volgende hypothesen gedefinieerd:
  • Hypothese 1: het verdachte huishouden heeft een normaal risico op toevalsaanrijdingen; een groot deel van aanrijdingen waar het bij betrokken is heeft een
  • Hypothese 2: het verdachte huishouden heeft een extreem hoog risico op toevalsaanrijdingen; alle aanrijdingen waar het bij betrokken is berusten op toeval.
Het NFI heeft in haar statistische model als vaststaand betrokken dat verdachten binnen 74 maanden minstens 56 keer als tegenpartij betrokken zijn geweest bij een schadeclaim van een tweezijdige aanrijding. Volgens het NFI is deze waarneming minstens één miljoen keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 (systematische oorzaak) waar is dan wanneer hypothese 2 (toeval) waar is.
Het Verbond van Verzekeraars heeft eveneens onderzoek gedaan naar de kans dat een autobestuurder regelmatig betrokken raakt bij een aanrijding. Het Verbond ging in haar onderzoek uit van de situatie dat verdachten slachtoffer zijn geworden van 15 aanrijdingen in 9 opeenvolgende jaren. Het Verbond concludeert dat de kans dat een specifieke bestuurder in 9 opeenvolgende kalenderjaren 9 keer of meer slachtoffer is geworden van een aanrijding door toeval verwaarloosbaar klein is. De kans dat er door toeval sprake is van 15 aanrijdingen in 9 opeenvolgende kalenderjaren is nog vele malen kleiner. Volgens het Verbond moet de situatie dus ontstaan zijn door andere oorzaken dan toeval.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde rapporteurs over. De verklaring van verdachten dat het ‘pure pech is’ dat zij bij zoveel aanrijdingen betrokken zijn geweest, acht de rechtbank gelet hierop niet aannemelijk.
Dit brengt de rechtbank tot de volgende slotsom.
De hoeveelheid aanrijdingen waarbij verdachten benadeelden waren, in combinatie met de overeenkomsten in de toedracht van de aanrijdingen die ten laste zijn gelegd en waarover getuigen hebben verklaard, in samenhang met de conclusies van het NFI en het Verbond van Verzekeraars, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan dan dat verdachten de aanrijdingen opzettelijk hebben veroorzaakt en dat ze dit deden met het oogmerk de verkeringsmaatschappijen ertoe te bewegen schadepenningen aan hen uit te keren. Verdachten hebben zich met hun handelwijze schuldig gemaakt aan oplichting. Dat hebben zij in nauwe en bewuste samenwerking gedaan, zodat sprake is van medeplegen.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat er geen sprake is geweest van oplichting nu verdachten geen winst hebben behaald uit de uitgekeerde schadepenningen. Het verzekeringsgeld is altijd gebruikt voor het herstellen van de schades of voor de aanschaf van nieuwe auto’s. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Voor een bewezenverklaring van oplichting is niet vereist dat er winst is behaald, het gaat om de vraag of er sprake is van wederrechtelijke bevoordeling. Daarvan is sprake. Verdachten hebben ten onrechte schadepenningen uitgekeerd gekregen, omdat zij bij het claimen van die penningen hun eigen aandeel bij de aanrijdingen onvermeld lieten. Wat verdachten vervolgens met dit geldbedrag hebben gedaan is niet relevant.
De rechtbank komt gelet op dit alles tot een bewezenverklaring van feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5.
De rechtbank stelt vast dat verdachte [verdachte] op 29 maart 2018 een gesprek heeft gehad met een rapporteur van [bedrijf] over een drietal schadeclaims. Die schadeclaims hadden betrekking op aanrijdingen die op 4 november 2017, 30 december 2018 en 23 februari 2018 hadden plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek werd aan verdachte de vraag gesteld of zij en [medeverdachte] in de jaren daarvoor andere schades hadden geclaimd. Verdachte verklaarde dat daarvan geen sprake was. Van dit gesprek is een schriftelijk verslag opgemaakt dat door verdachte is ondertekend. Daarop is aangekruist dat de verklaring juist en in overeenstemming is met de waarheid.
Zoals hiervoor is overwogen en zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, heeft verdachte in de jaren voorafgaand aan het gesprek met [bedrijf] wel andere schades geclaimd, tientallen keren zelfs. Haar antwoord op de vraag is dan ook in strijd met de waarheid. De rechtbank passeert het verweer dat verdachte de vraag verkeerd zou hebben begrepen. Zij heeft verklaard dat ze dacht dat de vraag zag op schadeclaims van aanrijdingen die ze zelf veroorzaakt had. Gelet op de context waarin het gesprek is gevoerd acht de rechtbank dat niet geloofwaardig. De aanleiding van het gesprek was immers een drietal schadeclaims wegens aanrijdingen waarvan zij slachtoffer was en niet de veroorzaker. Er was dan ook geen enkele reden om de vraag op een andere manier te interpreteren.
Door te antwoorden dat zij en [medeverdachte] in voorgaande jaren geen schades hebben geclaimd, heeft Verdachte in strijd met de waarheid verklaard. Zij deed deze valse verklaring tegenover een onderzoeksbureau dat in opdracht van [slachtoffer 1] onderzoek deed naar de juistheid van de door haar gedane schadeclaims. Dat wist verdachte en zij wist dus ook dat haar verklaring voor de conclusies van dit onderzoek gebruikt zou gaan worden. Daarmee is het oogmerk om die verklaring als echt te laten gebruiken gegeven. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 6.
[slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan van vernieling van haar auto, nadat zij met haar auto in botsing is gekomen met de auto van [verdachte] en [medeverdachte] . De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de toedracht van deze aanrijding dezelfde is als hiervoor onder de feiten 1 tot en met 4 is besproken: de aanrijding vond plaats op een drukke parkeerplaats, waarbij [slachtoffer 6] achteruit een parkeervak uitreed en daarbij de auto van verdachten raakte. [medeverdachte] was bestuurder, [verdachte] bijrijder. [verdachte] reed de auto na de aanrijding weg zonder dat [slachtoffer 6] de schade heeft kunnen vaststellen.
Gelet hierop en op hetgeen de rechtbank hiervoor omtrent de bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 4 heeft overwogen, is de rechtbank ook ten aanzien van deze aanrijding van oordeel dat die opzettelijk door [verdachte] en [medeverdachte] is veroorzaakt. Om die reden komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 6 aan verdachte ten laste gelegde.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1
in de periode van 30 december 2017 tot en met 11 januari 2018 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 4.288,34, door met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [slachtoffer 1]
t.a.v. feit 2
in de periode van 29 november 2014 tot en met 31 december 2018 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen van € 2.662,79 en € 2.685,19 en € 4.389,48, door telkens met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [slachtoffer 2] ;
t.a.v. feit 3
in de periode van 12 februari 2016 tot en met 31 december 2016 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van € 5.687,-, door met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk
onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [slachtoffer 4]
t.a.v. feit 4
in de periode van 21 juni 2014 tot en met 31 december 2017 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geldbedragen van € 1.675,- en € 850,35 en € 1.500,82 en € 3.822,92 en € 2.067,25 en € 433,89, door telkens met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds dicht achter een achteruitrijdende auto langs te rijden en zich door die achteruitrijdende auto aan te laten rijden en met de bestuurder van die achteruitrijdende auto een schadeaangifteformulier in te vullen en daarop niet te vermelden dat de aanrijding opzettelijk was veroorzaakt, althans niet te vermelden wat het aandeel van verdachte en/of haar mededader in het ontstaan van de aanrijding was geweest, en dat schadeaangifteformulier in te dienen bij [slachtoffer 5] ;
t.a.v. feit 5
op 29 maart 2018 te 's-Hertogenbosch een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een op schrift gestelde verklaring die zij tegenover [bedrijf] had afgelegd over aanrijdingen op 4 november 2017 en 30 december 2017 en 23 februari 2018 heeft vervalst, door die verklaring, waarin was vermeld - zakelijk weergegeven - dat zij en haar vriend de laatste jaren geen andere schades geclaimd hebben en dat zij naar beste weten, juist en overeenkomstig de waarheid heeft verklaard, heeft ondertekend, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken;
t.a.v. feit 6
op 13 juni 2020 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, die aan [slachtoffer 6] toebehoorde, heeft beschadigd
door met een personenauto op een parkeerplaats opzettelijk onverwacht en/of onverhoeds
dicht achter de achteruitrijdende personenauto van die [slachtoffer 6] langs te rijden en zich door die achteruitrijdende personenauto aan te laten rijden en tegen de personenauto van die [slachtoffer 6] aan te rijden.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij houdt de officier van justitie rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, af te zien van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte en gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met haar partner en medeverdachte [medeverdachte] gedurende een zeer lange periode van enkele jaren schuldig gemaakt aan oplichting van meerdere verzekeringsmaatschappijen. Verdachten hebben op geraffineerde wijze diverse verzekeringsmaatschappijen om de tuin geleid. Zij hebben samen en gebruikmakend van een groot aantal verschillende auto’s, op parkeerplaatsen in ’s Hertogenbosch gereden om aanrijdingen met uitparkerende auto’s uit te lokken. Ze kwamen telkens expres in botsing met de betreffende bestuurders, maar wisten dat door hun manier van handelen te maskeren. Omdat deze bestuurders achteruit reden tijdens de aanrijding, werden verdachten telkens als benadeelde op de aanrijdingsformulieren genoteerd. De schade aan hun eigen auto werd regelmatig aan het zicht onttrokken, door de auto direct na de aanrijding weg te rijden. Zo konden zij op sluwe wijze schade claimen bij de betreffende verzekeraars.
Door het handelen van verdachten wordt het verzekeringsstelsel ernstig ondermijnd. Niet alleen verzekeraars worden hierdoor voor grote bedragen benadeeld. De door hen geleden schade wordt uitiendelijk aan overige verzekerden doorberekend door een verhoging van de verzekeringspremies. Daarnaast heeft het handelen van verdachten financiele gevolgen voor degenen die direct betrokkene waren bij de aanrijding, bijvoorbeeld door het verlies van een no-claim korting. Dit nog los van de nare ervaring die een aanrijding toch al kan zijn.
Verdachten hebben door hun handelen geen enkel respect getoond voor anderen en hun bezittingen. Er is gehandeld uit puur winstbejag. Verdachten zijn ook niet uit eigen beweging gestopt, maar zijn alleen gestopt omdat het voor hen simpelweg niet meer mogelijk was om een autoverzekering af te sluiten vanwege de sanctie die [slachtoffer 1] aan hen had opgelegd. De rechtbank rekent dit verdachten zeer aan.
Gelet op de ernst van de feiten en het feit dat verdachten gedurende een lange periode actief zijn geweest, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan met de oplegging van een gevangenisstraf.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Artikel 6, eerste lid, EVRM beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid tegenover een verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.Hierbij spelen de aard en ernst van de delicten, de ingewikkeldheid van de zaak, de processuele houding van de verdachte, de invloed van de verdachte/verdediging op het procesverloop en de afhandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten een rol van betekenis.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 26 augustus 2020, zijnde de datum van de aanhouding en het eerste verhoor van verdachten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die grond geven af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt of dat een gedeelte van het tijdsverloop voor rekening en risico van de verdediging dient te blijven.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 15 juli 2024 de redelijke termijn met bijna twee jaren is overschreden. De rechtbank zal gelet hierop de aan verdachten op te leggen gevangenisstraf daarom matigen.
Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte [verdachte] en [medeverdachte] opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De voorwaardelijke gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als verdachten zich gedurende een proeftijd van 2 jaren niet schuldig maken aan strafbare feiten.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .

De benadeelde partij, [slachtoffer 5] , vordert een bedrag van € 17.316,42 aan materiele schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiele schade bestaat uit de volgende schadeclaims:
  • 21 juni 2014 € 1.675
  • 30 augustus 2014 € 850,35
  • 13 juni 2025 € 1.810,41
  • 10 juli 2015 € 4.257,81
  • 3 juni 2016 € 6.221,71
  • 10 september 2017 € 2.401,14
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde schade van 10 juli 2015 heeft de officier van justitie gevorderd deze post niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen omdat deze schade geen betrekking heeft op het tenlastegelegde strafbare feit. De officier van justitie heeft gevorderd de overige schadeposten wel toe te wijzen, met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd verdachte hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het voldoen van de schade.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op het verweer strekkende tot vrijspraak dient de vordering te worden afgewezen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de verjaringstermijn ten aanzien van deze vordering is verstreken en verder maakt de opgevoerde schadepost van 10 juli 2015 geen onderdeel uit van de strafzaak.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, alle gevorderde schadeclaims met uitzondering van die van 10 juli 2015. De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat de schade van 10 juli 2015 ter hoogte van € 4.257,81 niet ziet op het ten aanzien van de benadeelde bewezenverklaarde feit en daarmee geen rechtstreekse schade vormt. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Het verweer van de verdediging dat de vordering zou zijn verjaard wordt verworpen, nu op grond van artikel 3:310 lid 4 BW de rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de persoon die een strafbaar feit heeft begaan niet verjaart zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring of de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen.
De rechtbank acht de vordering daarmee toewijsbaar voor een bedrag van
€ 13.058,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de aangifte, te weten op 24 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek tot schadevergoeding voldoende onderbouwd. De benadeelde partij kan het overige deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat verdachte het strafbare feit waarop de vordering van de benadeelde partij ziet, samen met verdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Nu verdachte en [medeverdachte] samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor het vergoeden van de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] .

De benadeelde partij, [slachtoffer 6] , vordert een bedrag van € 1.298,43 aan materiele schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiele schade bestaat uit:
  • Ruitenwisser achter € 54,33
  • Gemist bedrag bij verkoop auto € 750,-
  • Reparatiekosten € 494,10
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering integraal toe te wijzen met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, en verdachte hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het voldoen van de schade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op het vrijspraakverweer. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen op de grond dat het een onevenredige belasting van het strafproces vormt.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voldoende onderbouwd en betreft het rechtstreekse schade nu de schade kan worden gerelateerd aan de aanrijding die onder feit 6 ten laste is gelegd.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met de verdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Nu verdachte en [medeverdachte] samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor het vergoeden van die totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 225, 326 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
oplichting, medeplegen;
t.a.v. feit 2:
oplichting, meermalen gepleegd, medeplegen;
t.a.v. feit 3:
oplichting, medeplegen;
t.a.v. feit 4:
oplichting, meermalen gepleegd, medeplegen
t.a.v. feit 5:
valsheid in geschrift;
t.a.v. feit 6:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, medeplegen;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 maanden,waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
legt op de volgende maatregelen:
t.a.v. feit 4:
een
maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] , van een bedrag van € 13.058,61. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 100 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
t.a.v. feit 6:
een
maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 6] , van een bedrag van
1.298,43. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 5] , van een bedrag van € 13.085,61, bestaande uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat verdachte ten aanzien van de schade hoofdelijk aansprakelijk is;
verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 6] , van een bedrag van
1.298,43, bestaande uit materiële schade. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat verdachte ten aanzien van de schade hoofdelijk aansprakelijk is;
verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Slaar, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en N.E.M. Keereweer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 15 juli 2024.