ECLI:NL:RBOBR:2024:3275

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
10404313 \ CV EXPL 23-1640
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een energiecontract en de vraag naar de contractuele wederpartij

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft de kantonrechter op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Hoist Finance AB en een B.V. die als gedaagde is aangeduid. Hoist, de eiser, vorderde betaling van een onbetaald voorschotbedrag van € 566,24 voor energielevering aan een woning, die volgens hen was geleverd aan de gedaagde partij. Hoist stelde dat de overeenkomst voor energielevering was aangegaan met de gedaagde, maar de gedaagde betwistte dit en voerde aan dat de overeenkomst in privé was afgesloten door de eigenaar van de gedaagde B.V.

De procedure begon met een dagvaarding op 15 maart 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 mei 2024. Tijdens deze zitting werd duidelijk dat er geen schriftelijke overeenkomst bestond tussen Hoist en de gedaagde B.V. De kantonrechter concludeerde dat Hoist niet had aangetoond dat de gedaagde de contractuele wederpartij was van de energieleverancier Essent, en dat de betalingen voor de energielevering aan de woning in kwestie door de eigenaar van de gedaagde B.V. in privé waren verricht.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van Hoist afgewezen, omdat niet vaststond dat de gedaagde B.V. de contractuele wederpartij was. Hoist werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, terwijl de gedaagde B.V. geen kosten had gemaakt, aangezien zij geen griffierecht verschuldigd was en zich niet had laten bijstaan door een professioneel gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaak- en rolnummer: 10404313 \ CV EXPL 23-1640
Vonnis van 4 juli 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
HOIST FINANCE AB,
te Stockholm (Zweden),
eiser,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon en vertegenwoordigd door dhr. [A] .
Partijen worden hierna Hoist en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 maart 2023 met producties;
- de aantekeningen van het mondelinge antwoord van 23 maart 2023;
- de ingebrachte akte van Hoist (uittreksel uit het Handelsregister van 23 mei 2024), ingebracht tijdens de mondelinge behandeling op 24 mei 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 mei 2024;
- de brief (akte) van [gedaagde] B.V. met producties van 6 juni 2024.
1.2.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat uiterlijk op 11 juli 2024 een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
Essent Retail Energie B.V. (hierna: Essent), de rechtsvoorganger van Hoist, een overeenkomst aangegaan voor energielevering op het leveringsadres “ [adres A] te [plaats] ”. Dit leveringsadres wordt hierna aangeduid met “ [adres A] ”. Essent heeft onder meer in augustus 2019 energie geleverd aan [adres A] . Volgens Essent is het voorschot € 566,42 voor die maand onbetaald gebleven. De vordering van Essent ten aanzien van het voorschot over augustus 2019 is gecedeerd aan Hoist, zodat Hoist in deze zaak de schuldeiser is. Hoist vordert - samengevat - veroordeling van de B.V. [gedaagde] tot betaling van € 566,24, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering. Volgens [gedaagde] is zij niet de partij met wie Essent het energiecontract voor [adres A] is aangegaan. [gedaagde] vindt dat zij daarom het gevorderde bedrag niet hoeft te betalen. [gedaagde] krijgt gelijk. De vorderingen van Hoist worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Energiecontract met eigenaar van [gedaagde] in privé
2.3.
Hoist heeft gesteld dat Essent het energiecontract voor [adres A] is aangegaan met [gedaagde] . Volgens Hoist heeft de heer [A] , als eigenaar van [gedaagde] , bij de aanvraag voor de levering van energie door Essent de gegevens van [gedaagde] doorgegeven. Daarmee is volgens Hoist tussen Essent en [gedaagde] een energiecontract tot stand gekomen voor [adres A] .
2.4.
[gedaagde] heeft dat standpunt gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij is gevestigd op [adres B] (hierna: [adres B] ), dat de heer [A] privé een overeenkomst is aangegaan voor [adres A] en dat [adres A] de privé-woning van de heer [A] is.
2.5.
Op de zitting is gebleken dat er geen schriftelijke overeenkomst is. Ook zijn er geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat ten aanzien van [adres A] de gegevens van [gedaagde] zijn doorgegeven. De kantonrechter stelt vast dat de correspondentie namens Hoist is gevoerd met [gedaagde] op [adres B] en dus niet naar [adres A] is gestuurd. Hoist heeft op de zitting aangevoerd dat [gedaagde] op [adres A] stond ingeschreven en dat [gedaagde] op enig moment, althans na augustus 2019 (zo begrijpt de kantonrechter het betoog) is uitgeschreven van [adres A] naar [adres B] . Onbekend is wanneer, omdat dit niet staat vermeld in het uittreksel uit het handelsregister Hoist heeft verder, voor zover hier relevant, verklaard dat de betalingen voor de energielevering aan [adres A] zijn verricht door [gedaagde] . Hoist heeft deze stelling niet onderbouwd met stukken.
2.6.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de onderneming sinds 2002 niet meer staat ingeschreven op [adres A] . Volgens [gedaagde] heeft de heer [A] de facturen voor [adres A] privé voldaan.
2.7.
De kantonrechter zal de vorderingen van Hoist afwijzen. Hoist heeft namelijk gesteld dat de overeenkomst is gesloten met [gedaagde] en dat is gemotiveerd weersproken door [gedaagde] . Hoist heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat Essent met [gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten voor [adres A] en dat [gedaagde] de gevorderde facturen moet betalen.
2.8.
Uit de bijlagen bij de dagvaarding volgt dat de ingangsdatum van de overeenkomst 25 juni 2018 is. Dat [gedaagde] toen op [adres A] stond ingeschreven is niet onderbouwd en kan niet worden vastgesteld. Evenmin kan dat uit het uittreksel uit het handelsregister worden afgeleid. De kantonrechter constateert ook dat daaruit volgt dat [gedaagde] per 1 september 2003 op [adres C] staat ingeschreven. Dat [gedaagde] altijd de facturen voor [adres A] heeft voldaan, hetgeen een aanwijzing kan zijn voor het bestaan van een contractuele relatie, kan bij een gebrek aan onderbouwing evenmin worden vastgesteld. Het voorgaande betekent dat niet vaststaat dat [gedaagde] de contractuele wederpartij is van Hoist, als rechtsopvolger van Essent, voor de energielevering op [adres A] . [gedaagde] kan dus niet worden veroordeeld tot betaling van de door Hoist in deze procedure gevorderde bedragen. Uit de rest van het betoog van [gedaagde] leidt de kantonrechter af dat de eigenaar van [gedaagde] voor de woning op [adres A] in privé in 2018 een energiecontract heeft afgesloten bij Essent en daarvoor in privé kan worden aangesproken.
2.9.
Hoist wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten). Omdat [gedaagde] als gedaagde partij in een zaak voor de kantonrechter geen griffierecht is verschuldigd en zich niet heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde worden de proceskosten van [gedaagde] vastgesteld op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen van Hoist af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.