ECLI:NL:RBOBR:2024:3239

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
01.172990.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor betrokkenheid bij een beroving en bezit van een boksbeugel, met een alibi dat als onaannemelijk wordt beschouwd

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die betrokken was bij een beroving op 27 juni 2023 in Veghel. De verdachte werd beschuldigd van het samen met een ander stelen van een geldbedrag van circa 50 euro van een slachtoffer, waarbij geweld en bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp werd gebruikt. De rechtbank oordeelde dat het alibi van de verdachte, dat hij op het moment van de beroving op school was, niet aannemelijk was. Dit werd onderbouwd door verklaringen van docenten en zendmastgegevens die zijn aanwezigheid op de plaats delict bevestigden. De rechtbank achtte de identificatie van de verdachte door het slachtoffer betrouwbaar, ondersteund door camerabeelden en getuigenverklaringen.

Daarnaast werd de verdachte ook vervolgd voor het voorhanden hebben van een boksbeugel op 4 augustus 2023 in Heesch. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan beide feiten en legde een deels voorwaardelijke werkstraf op van 160 uren, met een behandelverplichting en toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en eerdere contacten met de politie, en benadrukte de ernst van de gepleegde feiten, vooral gezien de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummers: [01.172990.23 en 01.248024.23 (ter terechtzitting gevoegd)]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.172990.23 en 01.248024.23 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [2008] ,
verblijvende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 juni 2024.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de minderjarige verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaarding van telkens 29 mei 2024. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. 01-172990-23:
hij op of omstreeks 27 juni 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van (in totaal) circa 50,- euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
-een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer] te tonen en/of
-een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de rug van die [slachtoffer] te duwen en/of
-tegen die [slachtoffer] te zeggen: "ik heb een pistool, dus ik zou maar meewerken", althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- achter die [slachtoffer] aan te rennen en/of
-tegen die [slachtoffer] te zeggen dat, als hij niet mee zou lopen, hij geslagen zou worden;
t.a.v. 01-248024-23:
hij op of omstreeks 4 augustus 2023 te Heesch, gemeente Bernheze
een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten
een boksbeugel voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Inleiding(feit parketnummer 01.172990.23)
Op 27 juni 2023 om 11:53 uur kwam er een melding bij de politie binnen over een overval
waarbij het slachtoffer door twee jongens onder bedreiging van een revolver van geld was beroofd. Het geld (50 euro) zou na een achtervolging over de Parallelweg Zuid te Veghel op de Populierlaan van hem zijn afgepakt.
Het slachtoffer belast uitdrukkelijk verdachte als zijnde een van de daders. Hij heeft zijn gezicht gezien en herkend.
Uit de zich in het dossier bevindende camerabeelden van de hiervoor genoemde achtervolging volgt dat de beroving rond 11:00 uur heeft plaatsgevonden.
Verdachte wordt ervan beschuldigd samen met een ander de beroving te hebben gepleegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting iedere betrokkenheid bij de beroving ontkend en heeft
zijn eerdere verklaring herhaald, die inhoudt dat hij op 27 juni 2023 omstreeks 10:12 uur naar het [naam school] is gelopen om aldaar een opdracht in te leveren. Echter, de docent bij wie hij de opdracht moest inleveren was er niet. Hij is circa anderhalf uur op school gebleven en is daarna huiswaarts gekeerd.
De bewijsvraag(feit parketnummer 01.172990.23)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een diefstal van 50 euro onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. In de kern komt het betoog van de officier van justitie er op neer dat aangever verdachte uitdrukkelijk belast (hij heeft zijn gezicht gezien en herkend) en dat deze verklaring meer dan voldoende en overtuigend wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het door verdachte opgevoerde alibi, inhoudende dat hij zich op 27 juni 2023 tussen circa 10:15 uur en 11:45 uur, op het [naam school] bevond, wordt onderuit gehaald door de van het [naam school] afkomstige informatie en de onderzoeksresultaten van verkeers- en zendmastgegevens van zijn telefoonnummer op 27 juni 2023 waaruit veeleer het tegendeel volgt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit en zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangever onbetrouwbaar is. Volgens de raadsman wordt verdachte ten onrechte beschuldigd.
Het oordeel van de rechtbank.
bewijsbijlage
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bewijsbijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
redengevende feiten en omstandigheden
Uit de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen maakt de rechtbank het volgende op.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 27 juni 2023 kort na 10:50 uur op de Parallelweg Zuid te Veghel werd opgewacht door de hem bekende verdachte en nog een bekende die op dat moment iets geels over zijn gezicht droeg en die circa 1.80 meter lang was. Aangever kon het gezicht van verdachte gewoon zien en herkende hem. Hij kende hem van buiten (de rechtbank begrijpt: van de straat). Vervolgens werd aangever door die andere persoon met een vuurwapen bedreigd waarbij hem werd medegedeeld ‘Ik heb een pistool dus ik zou maar meewerken’. Aangever rende weg en werd door hen achtervolgd met verdachte als dichtstbijzijnde achtervolger. Aangever vluchtte naar de Populierlaan alwaar hij ter hoogte van [adres 2] de vlucht staakte en op de grond ging zitten. Verdachte pakte hier het schoudertasje van aangever en haalde er circa 50 euro uit. Verdachte wilde ook nog dat aangever met hem meeging en zei tegen hem dat als hij niet met hem meeging dat hij aangever zou gaan slaan.
In de woning gelegen aan de [adres 3] waren [getuige 1] en [getuige 2] werkzaam. Zij zagen aangever op de grond zitten met twee jongens in zijn nabijheid. Uit het samenstel
van de verklaring van [getuige 1] en het gespreksverslag met [getuige 2] volgt dat er sprake
was van een (lange) jongen met over zijn gezicht iets geels (een soort van skimasker) die zich enigszins van de anderen verwijderde en een kleine jongen (circa 1.60-1.65 meter) met zwart haar en een beugel die bleef rondhangen. [getuige 1] en [getuige 2] hoorden aangever zeggen dat hij door die twee jongens was beroofd en dat hem daarbij een vuurwapen was getoond. Volgens [getuige 2] had aangever een schoudertasje bij zich.
Verdachte omschrijft zichzelf onder meer met een lengte van circa 1.62 meter en met zwart haar. Verder heeft hij ter terechtzitting aangegeven dat hij destijds een beugel droeg en dat hij aangever ooit had ontmoet.
Op camerabeelden van de achtervolging over de Parallelweg Zuid te Veghel zijn om 10:59:27 uur drie rennende personen te zien, waarvan de achterste zich op enkele meters
afstand van de andere twee bevindt en de middelste persoon vlak achter de voorste persoon rent. Deze middelste persoon draagt donkerkleurige schoenen en een donkerkleurige broek met een witte streep aan de zijkant van boven naar onder.
Op 28 juni 2023 wordt in de slaapkamer van [verdachte] een zwarte trainingsbroek met een witte streep op elke broekspijp aangetroffen.
Op beelden afkomstig van de deurbel van de woning van [verdachte] is te zien dat hij op 27 juni
(2023)om 10:12:43 uur de woning uitloopt en dat hij op dat moment zwarte sportschoenen en een zwarte (trainings)broek met een witte bies op de zijkant van boven tot onder draagt.
Verdachte heeft ter terechtzitting beaamd dat de jongen op de beelden van de achtervolging eenzelfde broek draagt als de broek die verdachte op de beelden van de deurbel draagt.
De telefoon van verdachte straalde tijdens telefonische contacten met zijn telefoonnummer
op 27 juni 2023 om 10:14 uur, 10:52:13 uur, 10:52:53 uur, 10:54:52 uur en 11:13 uur
aan op Cell ID’s van de mast aan de Reigerdonk 1-20 te Veghel waarbij de telefoon zich lijkt te verplaatsen naar de Populierlaan. Bij de telefonische contacten om 10:52:13 uur, 10:52:53 uur en 10:54:52 uur wordt gebeld naar het telefoonnummer dat in gebruik is bij aangever.
Uit een zoekslag op Google volgt dat de woning van verdachte ( [adres 4] te Veghel)
op circa 1,5 kilometer van de Parallelweg Zuid en Populierlaan te Veghel is gelegen en dat
deze twee straten in de onmiddellijke nabijheid van Reigerdonk zijn gelegen.
identificatie verdachte
Aangever heeft verdachte aan zijn gezicht herkend als een van de daders van de beroving
die omstreeks 11:00 uur heeft plaatsgevonden. Hieraan was een korte achtervolging voorafgegaan waarbij verdachte het dichtst achter hem aan rende. Aangever kende verdachte van de straat.
Deze identificatie wordt bevestigd door camerabeelden van 10:59 uur waarop is te zien dat aangever door twee personen wordt achtervolgd waarvan de dichtstbijzijnde achtervolger een broek met witte biezen draagt identiek aan de broek waarmee verdachte diezelfde dag om 10:12 uur zijn woning verliet en die de volgende dag in zijn slaapkamer is aangetroffen.
De identificatie wordt verder ondersteund door de werklui op [adres 3] in die zin
dat als zij het hebben over de kleine jongen met zwart haar hierbij wordt aangegeven dat deze een beugel droeg. Zoals hiervoor al vermeld droeg verdachte destijds een beugel.
Het samenstel van de uitdrukkelijke herkenning van verdachte door aangever en de gezamenlijkheid van de twee onderscheidenlijke uiterlijke kenmerken passend bij
verdachte op dat moment (de zwarte broek met witte biezen en de beugel) plaatsen verdachte naar het oordeel van de rechtbank op overtuigende wijze op de plaats van
het delict. Zijn aanwezigheid aldaar wordt bovendien verder ondersteund door
zendmastgegevens van zijn telefoon op relevante tijdstippen rond de beroving. Anders gezegd: de identificatie van verdachte als betrokkene bij de beroving staat voor de rechtbank genoegzaam vast. Daarmee is tevens de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever een gegeven.
alibi verdachte
Verdachte heeft zijn identificatie en aanwezigheid op de plaats delict ontkend. Hij zou
op 27 juni 2023 om 10:12 uur de woning hebben verlaten om een schoolopdracht op het [naam school] ( [adres 5] te Veghel) te gaan inleveren. Hij moest die opdracht die ochtend inleveren. De betrokken docent maatschappijleer ( [naam 1] ) was echter
niet aanwezig. Hij is daar naar eigen zeggen circa 1,5 uur gebleven om daarna huiswaarts
te keren.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte hierover nadrukkelijk is bevraagd door de politie
en dat verdachte bij die gelegenheid in opvallende vaagheden is verzand. Zo kon hij niet zeggen waarover de opdracht ging en evenmin of er sprake was van een papieren of
digitale uitwerking.
De politie heeft het alibi van verdachte onderzocht en daartoe het [naam school] benaderd.
De rechtbank leidt uit de verklaring van docent [naam 1] af dat hijzelf op (dinsdag) 27 juni 2023 gewoon op school was. Verder volgt uit de verklaring van de mentor van verdachte, [naam 2] , dat verdachte op 27 juni 2023 geen opdracht hoefde in te leveren, hij in die herkansingsweek vrij was en hij die bewuste dag niet op school is geweest. [naam 2] heeft nog navraag bij collega’s gedaan en daaruit volgt dat verdachte die hele week nooit op school is geweest.
Gezien de vaagheden waarmee de gestelde opdracht is omgeven en de bekomen informatie vanuit het [naam school] acht de rechtbank het door verdachte opgevoerde alibi, mede in het licht van de bewijsmiddelen waaruit zijn aanwezigheid op de plaats delict volgt, niet aannemelijk geworden. Te minder nu uit de onderzochte zendmastgegevens betreffende
het telefoongebruik van verdachte in de ochtend van 27 juni 2023 blijkt dat de richting van de Cell-Id’s niet overeen komen met de richting waarin het [naam school] ten opzichte van de woning van verdachte is gelegen. Anders gezegd: de telefoon van verdachte bevond zich elders. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven.
de beroving
De rechtbank heeft zich onder het kopje ‘identificatie verdachte’ reeds in positieve zin uitgelaten over de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. Dat oordeel strekt zich evenzeer uit over de feitelijke beroving van circa 50 euro en de bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben aangever nagenoeg direct horen zeggen dat de jongens 50 euro van hem hadden gepakt en dat hem een vuurwapen was getoond.
De rechtbank ziet in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting ook geen enkel aanknopingspunt om hieraan te twijfelen. Dat verdachte aan genoemde getuigen lege zakken heeft getoond maakt dit niet anders. Dit enkele gegeven legt tegen de achtergrond van de inhoud van alle bewijsmiddelen, bijeengenomen, onvoldoende gewicht in de schaal voor een ander oordeel.
In dit verband acht de rechtbank de verklaring van de toenmalige beste vriend van verdachte, [medeverdachte] , over [naam 3] die destijds in een groepssnap had gezegd dat hij ( [naam 3] ) die kankersukkel [slachtoffer] had overvallen ook van belang. Zowel uit de verklaring van [medeverdachte] en verdachte volgt dat met [slachtoffer] aangever wordt bedoeld.
Nu in de telefoon van [medeverdachte] in snapchat een contact onder de naam [naam 3] staat opgeslagen dat blijkt te zijn gekoppeld aan de accountnaam ‘ [gebruikersnaam] ’ en in snapchat de accountnaam ‘ [gebruikersnaam] ’ is gekoppeld aan de gebruikersnaam ‘ [verdachte] ’, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat de persoon [naam 3] uit de verklaring van [medeverdachte] verdachte betreft.
eindconclusie
De rechtbank acht het daderschap van verdachte bij de beroving vaststaan. Dit oordeel wordt ook op overtuigende wijze versterkt door de volstrekte onaannemelijkheid van het door verdachte opgevoerde alibi. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte
samen met een ander aangever heeft beroofd zoals hierna uitgeschreven. De daartoe vereiste nauwe en bewuste samenwerking blijkt naar het oordeel van de rechtbank evident uit de verklaring van aangever zoals weergegeven in de bewijsbijlage en behoeft dan ook geen nadere bespreking.
De bewijsvraag(feit parketnummer 01.248024.23)
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van dit feit gerekwireerd en de raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
-een relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] d.d.
4 augustus 2023 (p. 10);
-een kennisgeving van inbeslagname (p. 27);
-een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 4 augustus 2023 (p. 36);
-de bekennende verklaringen van verdachte d.d. 4 augustus 2023 (p. 24) en ter terechtzitting
van 27 juni 2024.
De hiervoor opgesomde gepagineerde bewijsmiddelen zijn afkomstig uit het dossier van
de politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2023171717, afgesloten d.d.
5 augustus 2023, aantal doorgenummerde (digitale) pagina’s: 43. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader
van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt, alsmede (eventueel) andere bescheiden.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen (01.172990.23) en de hierboven opgesomde bewijsmiddelen
(01.284024.23) komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is
dat verdachte:
t.a.v. 01-172990-23:
op 27 juni 2023 te Veghel, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van
circa 50,- euro dat aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren door:
-een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer] te tonen en
-een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de rug van die [slachtoffer] te duwen en
-tegen die [slachtoffer] te zeggen: "ik heb een pistool, dus ik zou maar meewerken" en
-achter die [slachtoffer] aan te rennen en
-tegen die [slachtoffer] te zeggen dat, als hij niet mee zou lopen, hij geslagen zou worden..
t.a.v. 01-248024-23:
op 4 augustus 2023 te Heesch, gemeente Bernheze, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(
bijlage)
De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van feit 1 en 2 een werkstraf van 160 uren, met aftrek voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de door de Raad voor de Kinderbescherming (
hierna telkens aangeduid met RvdK)in haar advies van 10 juni 2024 geformuleerde bijzondere voorwaarde(n) op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft een geheel voorwaardelijke werkstraf bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
ernst feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een beroving op straat
van het 13-jarige slachtoffer. Het slachtoffer werd hierbij door de mededader van verdachte bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Na een korte achtervolging werd het slachtoffer achterhaald en werd van hem circa 50 euro afgepakt. Het behoeft geen verdere uitleg dat het slachtoffer angstige momenten heeft moeten doorstaan en dat de beroving een grote indruk op hem heeft gemaakt. Een beroving, zeker wanneer daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp wordt gebruikt, is in zijn algemeenheid voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Berovingen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen. Het moet er voor worden gehouden
dat verdachte bij het plegen van het feit heeft gehandeld uit puur financieel gewin.
Verder is bewezen verklaard dat verdachte een boksbeugel voorhanden heeft gehad,
zijnde een wapen dat bij uitstek geschikt is voor het plegen van een geweldsdelict. Het vrijelijk bezit van een dergelijk wapen is dan ook onwenselijk en daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dit soort wapens.
persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft op het nagenoeg blanco strafblad van verdachte gezien dat hij nooit eerder vanwege een vermogensdelict of geweldsdelict met politie of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van een advies van de RvdK van 10 juni 2024 en van hetgeen ter terechtzitting door de raadsonderzoeker, de deskundige van de Jeugdbescherming en de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
In voornoemd het advies van de RvdK wordt onder meer het volgende gesteld:
‘Het Algemeen Recidive Risico scoort hoog, wat betekent dat er op basis van onder andere eerdere politiecontacten gesteld kan worden dat de kans op herhaling groot is. Het Dynamisch Risico Profiel scoort laag, wat inhoudt dat er weinig criminogene factoren aanwezig zijn die aandacht behoeven om de kans op herhaling te verkleinen. [verdachte] is
een net 16-jarige jongen. Hij staat sinds augustus onder toezicht bij JBB. Zijn gedrag is zelfbepalend en hij accepteerde green grenzen van zijn moeder. Sinds oktober 2023 verblijft hij op de behandelgroep van de Catamaran. [verdachte] is sinds 2012 gediagnosticeerd met ADHD en wil hier geen medicatie voor slikken. De eerste twee maanden op de groep liet hij hetzelfde gedrag zien als thuis maar na twee maanden ging hij zich anders opstellen en was er sprake van een positieve ontwikkeling. Deze is echter niet duurzaam gebleken. [verdachte] heeft regelmatig een terugval in zijn gedrag laten zien. Ook bij de politie is hij al langere tijd in beeld, hij wordt gemonitord door gemeente en politie. [verdachte] is onlangs (31 mei 2024) weggelopen en onttrekt zich sindsdien aan het gezag. (..) Indien het aandeel van [verdachte] (bij de beroving)
groter is dan hij zelf doet voorkomen, dan is het opleggen van bijzondere voorwaarden, waaronder de jeugdreclassering noodzakelijk. De jeugdreclassering (hierna telkens aangeduid met JR) kan zich met hem richten op hulpverlening met betrekking tot het voorkomen van recidive, contacten met de gemeente
te onderhouden. Verder kan de JR aansluiten bij het 6-wekelijks overleg over [verdachte] (gemeente, politie, jeugdbescherming). Tenslotte dient er zicht te komen op de morele ontwikkeling van [verdachte] . Gezien de zwaarte van onderhavige verdenking, heeft de RvdK een (deels) (on)voorwaardelijke jeugddetentie overwogen, echter jeugddetentie zou de lopende behandeling doorkruisen, hetgeen de RvdK niet wenselijk vindt, omdat er binnen de behandeling ook aandacht is voor het delictgedrag en het voorkomen van recidive. Daarnaast is hij first offender. Naast het toezicht van de JR vindt de RvdK een deels voorwaardelijke werkstraf aan de orde, wanneer [verdachte] schuldig wordt bevonden. [verdachte] dient te beseffen dat zijn gedrag zeer grensoverschrijdend is en impact heeft op het slachtoffer en hier een consequentie tegenover staat met als doel inzicht in oorzaak-gevolg te realiseren. Een leerstraf is overwogen, maar niet passend gezien het lopende behandeltraject vanuit de Catamaran. Het daarnaast inzetten van een leerstraf kan hem overvragen. Een geldboete is eveneens niet passend, aangezien [verdachte] niet over een toereikend eigen inkomen beschikt.‘
De RvdK adviseert de oplegging van een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf met als bijzondere voorwaarden een behandelverplichting en toezicht door de reclassering.
Tijdens het verhandelde ter zitting is gebleken dat verdachte sinds kort bij [plaats] in Deurne verblijft. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij weer naar school gaat en in de examentijd zit. Bij een positief resultaat van de examens wil hij de MBO-opleiding Sport
en Recreatie volgen. Verder heeft hij aangegeven het advies van de RvdK te onderschrijven
en dat hij bereid is zich aan de gestelde voorwaarden te houden.
De raadsonderzoeker heeft gepersisteerd bij het advies van de RvdK en de deskundige
van de Jeugdbescherming en de moeder van verdachte hebben zich ook achter het advies geschaard.
strafmodaliteit
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde, veelal lagere oriëntatiepunten voor het jeugdstrafrecht. Bij het bepalen van de straf wordt veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij het strafrecht voor volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
In vorenbedoelde oriëntatiepunten wordt bij een straatroof uitgegaan van een taakstraf van 60 uren dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie. De rechtbank ziet aanleiding voor een zwaardere sanctionering vanwege de bewezenverklaarde bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en omdat er sprake is van een medepleger. Voor het bezit van een busje CS-gas wordt uitgegaan van een taakstraf van 20 uren of een geldboete van 100 euro. De rechtbank acht dit enigszins vergelijkbaar met een boksbeugel.
De rechtbank zal in doorslaggevende mate acht slaan op het door de RvdK geformuleerde strafadvies.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande een werkstraf van 160 uren met aftrek passend en geboden. De rechtbank zal deze straf voor een deel, groot 60 uren, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal de door de RvdK geadviseerde bijzondere voorwaarde worden gekoppeld.
Het strafvoorstel van de raadsman van verdachte doet naar het oordeel van de rechtbank volstrekt geen recht aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde beroving onder het
parketnummer 01.172990.23 en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht uit pedagogisch oogpunt dan ook veeleer een voelbare sanctie op zijn plaats.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde onder parketnummers 01.172990.23 en 01.248024.23 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(feit parketnummer 01.172990.23)
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
(feit parketnummer 01.248024.23)
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

t.a.v. feit parketnummer 01-172990-23 en feit parketnummer 01-248024-23:
Een werkstrafvoor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde minderjarige zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Pactum of een soortgelijke instelling, waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Brabant opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde minderjarige gedurende de proeftijd:
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa,
eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de
medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo
lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 11 juli 2024.