ECLI:NL:RBOBR:2024:3238

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
01.206519.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot brandstichting en mishandeling door gebrekkig bewijs en inconsistenties in verklaringen

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot brandstichting en twee gevallen van mishandeling. De tenlastelegging betrof incidenten die plaatsvonden op 15 augustus 2022 te Oss, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een woning in brand te steken en twee personen zou hebben mishandeld. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen, waarbij de verdediging aanvoerde dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen en schendingen van het recht op een eerlijk proces. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie jaar, maar de rechtbank oordeelde dat de belastende verklaringen van de slachtoffers inconsistent en onbetrouwbaar waren. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.206519.22]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.206519.22
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1980] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 november 2022, 30 januari 2023 en 27 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 oktober 2022. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 juni 2024 is aangepast ex artikel 314a
van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 augustus 2022 te Oss, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning op of aan de [adres 2] , met dat opzet
-delen van voornoemde woning heeft overgoten met benzine, en/of
-benzine over [slachtoffer 1] heeft gegooid, en/of
-dreigend de woorden heeft toegevoegd (in de indirecte rede weergegeven): ''dat hij haar in
de brand zou zetten'' en/of ''dat hij haar gaat vermoorden'', althans woorden van gelijke
aard of strekking, en/of
-dreigend de woorden heeft toegevoegd: ''ik ga je vermoorden'' en/of ''ik ga [slachtoffer 2] ook
vermoorden vannacht'', althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
-met een fles benzine en een aansteker voor [slachtoffer 2] heeft gestaan, en/of
-benzine in de kamer van die [slachtoffer 2] heeft gegooid, en/of
-benzine over die [slachtoffer 2] heeft gegooid, en/of
- dreigend de woorden heeft toegevoegd (in de indirecte rede weergegeven): ''dat hij in de fik gestoken zou worden'' en/of ''dat hij niet meer in Roemenië aan zou komen'' en/of ''dat hij zou zorgen dat mensen hem vermoorden'', althans woorden van gelijke aard of strekking,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de inboedel van voornoemde woning en/of naastgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere bewoners van voornoemde woning en/of aanwezigen in de woning en/of naastgelegen woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of andere bewoners van voornoemde woning en/of aanwezigen in de woning en/of naastgelegen woningen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 augustus 2022 te Oss, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door
-benzine over [slachtoffer 1] te gooien, en/of
-dreigend de woorden toe te voegen (in de indirecte rede weergegeven): ''dat hij haar in de
brand zou zetten'' en/of ''dat hij haar gaat vermoorden'', althans woorden van gelijke aard
of strekking, en/of
-dreigend de woorden toe te voegen: ''ik ga je vermoorden'' en/of ''ik ga [slachtoffer 2] ook
vermoorden vannacht'', althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
-met een fles benzine en een aansteker voor [slachtoffer 2] te staan, en/of
-benzine in de kamer van die [slachtoffer 2] te gooien, en/of
-benzine over die [slachtoffer 2] te gooien, en/of
-dreigend de woorden toe te voegen (in de indirecte rede weergegeven): ''dat hij in de fik gestoken zou worden'' en/of ''dat hij niet meer in Roemenië aan zou komen'' en/of ''dat hij zou zorgen dat mensen hem vermoorden'', althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 15 augustus 2022 te Oss, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in haar gezicht te slaan;
3.
hij op of omstreeks 15 augustus 2022 te Oss, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in zijn gezicht te slaan.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De raadsvrouw van verdachte heeft een preliminair verweer aangevoerd dat in de kern op het volgende neerkomt. De raadsvrouw stelt dat sprake is van meerdere onherstelbare vormverzuimen en grove schendingen van strafvorderlijke beginselen waardoor verdachte in zijn verdedigingsbelang is geschaad en zijn recht op een eerlijk proces is geschonden. De raadsvrouw heeft hierbij gewezen op een gebrekkig en onvolledig opsporingsonderzoek, waarbij op meerdere momenten in strijd met de verbaliseringsplicht niet dan wel onvolledig is geverbaliseerd. Zo is geen nader onderzoek gedaan naar de staat waarin verdachte ter plaatse werd aangetroffen, te weten zittend tegen een boom, besmeurd met bloed en benzine, en zijn letsel, onder andere een fractuur van de neus en de kaak. Ook zijn andere personen aanwezig in of rondom de woning ten tijde van het incident – in het bijzonder de twee personen die met getuige [getuige] zouden zijn meegereisd en met hem de woning zijn ingegaan – niet door de politie gehoord. Ten slotte zouden er onherstelbare fouten zijn gemaakt bij de verhoren van verschillende getuigen, waaronder het niet of niet volledig auditief opnemen van verhoren in strijd met de aanwijzing AVR alsmede bij het verbaliseren van die verhoren. Volgens de raadsvrouw blijven hierdoor essentiële bewijstechnische vragen onbeantwoord die duidelijkheid zouden kunnen verschaffen over de juistheid van de met elkaar strijdende verklaringen van verdachte en de drie belastende getuigen. Volgens de raadvrouw moet dit alles op grond van artikel 359a Sv worden gesanctioneerd met (primair) de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en (subsidiair) bewijsuitsluiting van de drie belastende getuigenverklaringen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de verdediging gevoerde verweer moet worden verworpen. De onvolkomenheden in het onderzoek, afzonderlijk maar ook als geheel beschouwd, zijn niet dusdanig dat dit de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie aantast. Met name niet nu een deel van de onvolkomenheden is hersteld door (1) het bij de rechter-commissaris horen van twee belastende getuigen waarbij ook de verdediging de mogelijkheid heeft gekregen om hen te bevragen en (2) de verdediging in staat te stellen om alle (wél) opgenomen verhoren uit te luisteren.
De rechtbank heeft het preliminair verweer ter terechtzitting op grond van artikel 283,
vijfde lid Sv als ontijdig aangemerkt, omdat naar het oordeel van de rechtbank voor een deugdelijke beoordeling van het verweer de inhoudelijke behandeling moest worden afgewacht.
De raadsvrouw heeft het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie bij pleidooi herhaald.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats in het geval dat sprake is van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat “
the proceedings as a whole were not fair”.
De rechtbank overweegt dat een gebrekkig c.q. summier onderzoek in zijn algemeenheid geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert, maar een rol speelt bij de inhoudelijke waardering van het feitencomplex, in die zin dat er bewijstechnische conclusies aan kunnen worden verbonden. Hoewel de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat het wenselijk was geweest dat de twee personen waren gehoord waarmee [getuige] blijkens zijn verklaring naar de betreffende woning was afgereisd, kan hiermee dus niet gezegd worden dat het onderzoek zodanig gemankeerd is dat geen effectieve verdediging gevoerd kan worden.
Wat betreft de aan de orde gestelde onvolkomenheden in de verbaliseringplicht, zijn deze naar het oordeel van de rechtbank afdoende gecompenseerd doordat (1) de verdediging bij de rechter-commissaris in staat is gesteld om twee van de drie belastende getuigen te bevragen, (2) de verdediging de gelegenheid heeft gekregen om alle (wél) opgenomen verhoren te beluisteren en (3) er een aanvullend proces-verbaal is opgesteld met een uitleg over de onvolkomenheden in de afgenomen verklaringen. Verder is het dossier, weliswaar op een later tijdstip, aangevuld met medische informatie over het door verdachte opgelopen lichamelijk letsel. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdediging hiermee voldoende gecompenseerd voor het kunnen voeren van een behoorlijke en effectieve verdediging op met name het vraagstuk van de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat “
the proceedings as a whole were not fair”.
De rechtbank verwerpt daarom het niet-ontvankelijkheidverweer. Dit brengt mee dat de officier van justitie kan worden ontvangen in de vervolging. Op dezelfde gronden faalt ook
het beroep op bewijsuitsluiting van de belastende verklaringen.
Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op maandag 15 augustus 2022 rond 1.15 uur kreeg de politie een melding dat een man de woning aan de [adres 2] te Oss zou hebben geprobeerd in brand te steken. Ook zou hij een vrouw hebben mishandeld. De melder was [getuige] . Hij gaf aan dat hij leidinggevende was bij een uitzendbureau en dat zij problemen ervaarden met een Roemeense man. Deze Roemeense man was ontslagen en mocht niet meer in de woning komen, maar de Roemeense man zou de woning zijn binnengedrongen en door de hele woning benzine rond hebben gestrooid. Ook zou deze man benzine hebben gegooid over een vrouw genaamd [slachtoffer 1] (zijn vriendin) en een man genaamd [slachtoffer 2] (een collega) en hen in het gezicht hebben geslagen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben aangifte gedaan tegen verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 gerekwireerd. De officier van justitie gaat uit van de juistheid van de drie belastende verklaringen, omdat die verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen. De enkele bewijstechnische gebreken zijn slordigheden van ondergeschikt belang. Het dossier biedt geen aanknopingspunten ter ondersteuning van de verklaring van verdachte dat juist hij het slachtoffer is en daarvoor is ook geen motief te bedenken. Het scenario van verdachte is onaannemelijk.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 3 jaar gevorderd (
bijlage) en voorgesteld dat de onder verdachte in beslag genomen schone biljetten van in totaal 200 euro worden teruggegeven. De besmeurde biljetten van in totaal 200 euro zijn al vernietigd. Mocht de rechtbank hier nog een beslissing over nemen, dan moeten deze worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft op de gronden als verwoord in haar schriftelijke pleitnota een integrale vrijspraak van alle feiten bepleit. De kern van haar betoog is dat de belastende verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige] moeten worden uitgesloten van het bewijs en niet betrouwbaar zijn. Daarnaast stelt de raadsvrouw dat op basis van deze verklaringen niet kan worden gekomen tot een overtuigende bewezenverklaring, omdat deze verklaringen innerlijk tegenstrijdig zijn en onderling op wezenlijke onderdelen van elkaar afwijken. De in beslag genomen biljetten moeten aan verdachte worden teruggegeven.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsregel
Voor een bewezenverklaring is vereist dat de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting
door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte
het ten laste gelegde heeft begaan. Dat is bepaald in artikel 338 Sv. Oftewel, er moet sprake zijn van wettig én overtuigend bewijs.
Beoordeling bewijs
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige] hebben afgelegd op meerdere belangrijke punten zowel innerlijk als onderling inconsistent en tegenstrijdig zijn. Bijvoorbeeld voor wat betreft de volgorde van de gebeurtenissen. [slachtoffer 1] verklaart dat verdachte benzine over haar heen heeft gegooid in de douche en dat verdachte daarna naar [slachtoffer 2] is gegaan, terwijl [slachtoffer 2] verklaart dat verdachte benzine over hem heeft gegooid in zijn kamer en dat verdachte daarna naar [slachtoffer 1] is gegaan. Deze verklaringen verhouden zich niet met elkaar, want verdachte kan niet naar beide aangevers als eerst zijn gegaan. Ook valt op dat beide aangevers verklaren dat het flesje met benzine is achtergebleven in de ruimte waar zij waren voordat verdachte naar de ander is gegaan. Dit werpt de vraag op hoe die ander dan met benzine kan zijn overgoten. Er is door de politie namelijk slechts één flesje van 500 ml aangetroffen waarin benzine had gezeten. Ook de verklaring van [getuige] werpt in dit verband vragen op. [getuige] is pas gekomen na de gebeurtenissen waarover [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren, maar hij verklaart verdachte daarna nog bovenaan de trap te hebben zien staan met in zijn hand een fles benzine van 1,5 of 2 liter. Uit het politieonderzoek is niet gebleken dat die fles is gevonden, laat staan verder is onderzocht. Verder verklaart [slachtoffer 1] enerzijds dat zij na de gebeurtenissen in paniek rechtstreeks naar buiten is gerend de straat op en anderzijds stelt zij de lege plastic fles (waarin benzine zou hebben gezeten waarmee verdachte haar zou hebben overgoten) buiten in een afvalzak te hebben gegooid. Ook dat roept de nodige vragen op. Daarnaast zijn op de betreffende fles geen dactyloscopische sporen aangetroffen, hetgeen onverenigbaar is met de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij de fles in handen heeft gehad en heeft weggegooid. Het voorgaande maakt dat de rechtbank ernstig twijfelt aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze verklaringen.
Tegenover de belastende verklaringen in het dossier, staat de verklaring van verdachte die kort gezegd inhoudt dat hij door [slachtoffer 2] is mishandeld, daardoor meerdere keren buiten bewustzijn is geraakt en uiteindelijk buiten bij een boom wakker is geworden. Hij heeft van aanvang af consistent verklaard over de gebeurtenissen. Ook was er blijkens de medische gegevens van verdachte sprake van aanmerkelijk letsel bij hem en zijn er bloedsporen aangetroffen op de plek waar verdachte zegt in elkaar te zijn geslagen.
De rechtbank ziet zich verder gesteld voor een gebrekkig dossier met vele tekortkomingen in het uitgevoerde onderzoek. Zo ontbreekt een forensisch onderzoek naar de in de woning aangetroffen bloedsporen en is er geen onderzoek gedaan naar eventuele andere flesjes met benzine in de woning, de herkomst van het letsel bij verdachte, hoe verdachte onder de benzine is gekomen en de twee personen waarmee [getuige] blijkens zijn verklaring naar de betreffende woning was afgereisd. Hierdoor blijven een aantal wezenlijke vragen die van belang zijn voor de vaststelling van de feitelijke toedracht onbeantwoord.
Gelet op het voorgaande, verschaffen de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting de rechtbank geen eenduidig beeld van wat zich in de woning heeft afgespeeld. De rechtbank kan daardoor niet met een voor een bewezenverklaring vereiste zekerheid vaststellen wat er daadwerkelijk is voorgevallen en wat de rol van verdachte daarin is geweest. Anders gezegd: de gestelde feitelijke toedracht is met teveel onzekerheden omgeven.
Alles overziend kan de rechtbank op basis van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Dat betekent dat de rechtbank verdachte integraal zal vrijspreken van de tenlastegelegde feiten.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het in het dictum nader genoemde inbeslaggenomen geldbedragen, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave deze geldbedragen.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 (primair en subsidiair), feit 2 en feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- heft op het tegen verdachte verleende (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
De rechtbank beveelt de teruggave aan verdachte van de volgende inbeslaggenomen geldbedragen:
  • € 200,00 (Omschrijving: PL2100-2022176871-G1966620 / 200 Euro / ibg 17-08-2022);
  • € 200,00 (Omschrijving: PL2100-2022176871-G1966620 / biljetten zijn besmeurd aan de rand, mogelijk inkt, 4x50 euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.H. Schepers, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 11 juli 2024.