In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een beroving op 27 juni 2023 in Veghel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks belastende verklaringen van het slachtoffer en camerabeelden, niet overtuigend kon worden geïdentificeerd als de dader. De verdachte ontkende elke betrokkenheid en voerde een alibi aan, dat in de ogen van de rechtbank niet onaannemelijk was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de beroving, en sprak hem vrij van feit 1.
Voor feit 2, het voorhanden hebben van een nepvuurwapen, werd de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 28 juni 2023 een wapen van categorie I, dat een ernstige bedreiging kon vormen, voorhanden had. De rechtbank legde een werkstraf van 6 uren op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om minderjarigen, en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de rechten van de verdediging.