ECLI:NL:RBOBR:2024:3221

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
01.172996.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een minderjarige verdachte voor betrokkenheid bij beroving, met een niet-onaannemelijk alibi

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een beroving op 27 juni 2023 in Veghel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks belastende verklaringen van het slachtoffer en camerabeelden, niet overtuigend kon worden geïdentificeerd als de dader. De verdachte ontkende elke betrokkenheid en voerde een alibi aan, dat in de ogen van de rechtbank niet onaannemelijk was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de beroving, en sprak hem vrij van feit 1.

Voor feit 2, het voorhanden hebben van een nepvuurwapen, werd de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 28 juni 2023 een wapen van categorie I, dat een ernstige bedreiging kon vormen, voorhanden had. De rechtbank legde een werkstraf van 6 uren op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om minderjarigen, en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de rechten van de verdediging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.172996.23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.172996.23
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2008]
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de minderjarige verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 mei 2024. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 juni 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 27 juni 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van (in totaal) circa 50,- euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer] te tonen en/of
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de rug van die [slachtoffer] te duwen en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: "ik heb een pistool, dus ik zou maar meewerken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- achter die [slachtoffer] aan te rennen en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat, als hij niet mee zou lopen, hij geslagen zou worden;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 28 juni 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad, althans in Nederland
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, die voor wat betreft de vorm en afmetingen een sterke gelijkenis vertoont met een pistool van het merk Beretta (model 96 compact, kaliber .40 S&W) heeft overgedragen, voorhanden gehad en/of gedragen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Verder zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding (feit 1)

Op 27 juni 2023 om 11:53 uur kwam er een melding bij de politie binnen over een overval
waarbij het slachtoffer door twee jongens onder bedreiging van een revolver van geld was beroofd. Het slachtoffer, [slachtoffer] , (hierna telkens: aangever) heeft verklaard dat hij op 27 juni 2024 te Veghel over de Parallelweg Zuid ter hoogte van de kruising met de Spoorlaan werd opgewacht door de hem bekende [medeverdachte] en [verdachte] . Aangever kon het gezicht van [medeverdachte] zien omdat deze geen gezichtsbedekking droeg. [verdachte] droeg weliswaar iets geels over zijn gezicht, maar aangever weet zeker dat het [verdachte] was vanwege diens lengte (ca. 1.80 meter lang) en stem en omdat hij de enige was die aangever altijd bij [medeverdachte] zag. Volgens aangever kwamen zij op hem af en toonde [verdachte] aan hem een revolver. Op enig moment duwde [verdachte] dit vuurwapen tegen zijn rug. Ook zei [verdachte] : ‘Ik
heb een pistool, dus ik zou maar meewerken’. Aangever rende weg en werd door hen achtervolgd. Aangever vluchtte naar de Populierlaan te Veghel. Ter hoogte van [adres 2] werd hij beroofd door [medeverdachte] . Deze pakte het schoudertasje van hem en haalde er circa 50 euro uit.
Uit de zich in het dossier bevindende camerabeelden van de hiervoor genoemde achtervolging volgt dat de beroving rond 11:00 uur heeft plaatsgevonden.
Verdachte ( [verdachte] ) wordt ervan beschuldigd samen met [medeverdachte] (hierna [medeverdachte] ) de beroving te hebben gepleegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting iedere betrokkenheid bij de beroving ontkend en heeft
zijn eerdere verklaring herhaald, die inhoudt dat hij op 27 juni 2023 tot circa 11:00-11:30 uur thuis in bed lag te slapen. Verdachte heeft ter terechtzitting tevens voor het eerst verklaard dat [medeverdachte] , de ‘ [alias 1] ’ uit zijn eerdere verklaring betreft en dat deze de beroving samen met iemand anders heeft gepleegd. De verdediging heeft in dit verband een aantal screenshots van snapchatgesprekken van de avond voor de beroving overhandigd en gesteld dat deze afkomstig zijn uit de telefoon van verdachte. Hierin is het volgende te lezen, en zo heeft verdachte ook overeenkomstig ter terechtzitting verklaard: Verdachte is in de late avonduren van 26 juni 2023 door [medeverdachte] onder de contactnaam ‘ [alias 1] ’ benaderd om zijn telefoon tegen een bedrag van 150 euro aan hem uit te lenen, omdat [alias 2] uit Eindhoven de volgende dag kwam en diens telefoon in beslag was genomen. Maar [medeverdachte] ging de volgende dag samen met [alias 2] ‘ [alias 2] ’ (bijnaam van aangever) ‘racen’ van geld (beroven) en [medeverdachte] moest [alias 2] dan kunnen bellen als dat nodig is. [medeverdachte] zou de telefoon die volgende ochtend om 11:15 uur terug brengen. Verdachte is hiermee akkoord gegaan en heeft zijn telefoon die avond uitgeleend.
De rechtbank heeft gevraagd waarom verdachte niet eerder met deze verklaring naar buiten is getreden. Daarop heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] destijds zijn beste vriend was en dat hij bang was om hem bij de politie te verraden, omdat dit dan in het dossier terecht zou komen. De raadsman heeft hieraan toegevoegd dat verdachte zich eerst in de huidige besloten setting, met een afzonderlijke behandeling van zijn zaak achter gesloten deuren
en dus buiten de aanwezigheid van [medeverdachte] , vrij voelt om in alle openheid te verklaren.
De raadsman heeft verder ter terechtzitting aangegeven dat het ingebrachte setje met screenshots van chatgesprekken het resultaat is van een eigen zoektocht van verdachte naar de identiteit van de tweede dader en dat hij, de raadsman, dit setje al op 22 januari 2024 aan de zaaksofficier van justitie heeft ter beschikking heeft gesteld met het uitdrukkelijke verzoek om aanvullend onderzoek te verrichten naar de identiteit van de in de chats genoemde ‘ [alias 2] ’ uit Eindhoven. Hieraan is echter geen enkel gevolg gegeven. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij het setje inderdaad in een eerder stadium heeft ontvangen, maar dat dit niet tot nader onderzoek heeft geleid. De officier van justitie vond het verder niet op haar weg liggen om deze stukken in te brengen.

De bewijsvraag (feit 1)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van een diefstal van 50 euro onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, met als mededader [medeverdachte] . In de kern komt het betoog van de officier van justitie er op neer dat aangever uitdrukkelijk verdachte en [medeverdachte] belast, het dossier voldoende bewijs voor het daderschap van [medeverdachte] bevat en uit het algehele samenstel van bewijsmiddelen volgt dat verdachte de tweede achtervolger van aangever op de camerabeelden betreft en dus bij de beroving betrokken was. Zijn aanwezigheid op die locatie wordt ook bevestigd door zendmastgegevens. Tegen deze achtergrond legt zijn opgevoerde alibi inhoudende dat hij ten tijde van de beroving thuis in bed lag, ter terechtzitting aangevuld met oncontroleerbare screenshots van chats waaruit zou moeten volgen dat zijn telefoon ten tijde van de beroving door een derde werd gebruikt, onvoldoende gewicht in de schaal.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit nu verdachte iedere betrokkenheid ontkent en het dossier geen rechtstreeks bewijsmiddel bevat waaruit zijn daderschap volgt. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat hij ten tijde van de beroving thuis in bed lag te slapen kan kloppen gezien de inhoud van de ter terechtzitting overgelegde screenshots van de chatgesprekken met [medeverdachte] onder de naam ‘ [alias 1] ’ van de avond voor de beroving. Hieruit volgt namelijk dat verdachte die avond zijn telefoon aan [medeverdachte] heeft uitgeleend, [medeverdachte] samen met ‘ [alias 2] ’ uit Eindhoven de volgende dag aangever van geld zou beroven en verdachte zijn telefoon die volgende dag om 11:15 uur terug zou krijgen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank in de strafzaak tegen [medeverdachte] tot een bewezenverklaring van zijn daderschap bij de onderhavige beroving komt. Maar dat geldt niet voor verdachte. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het dossier geen bewijsmiddel bevat waaruit verdachtes rechtstreekse betrokkenheid bij de beroving blijkt. Zo heeft aangever verdachte, anders dan bij [medeverdachte] die op dat moment geen gezichtsbedekking droeg, niet aan zijn gezicht herkend. Aangever denkt dat verdachte de persoon met de gele gezichtsbedekking en het vuurwapen is gezien zijn lengte (circa 1.80 meter), stem en omdat hij altijd samen met [medeverdachte] optrok.
Uit het dossier volgt inderdaad dat [medeverdachte] en verdachte elkaars beste vrienden waren, dat zij elkaar nagenoeg dagelijks zagen en dat verdachte een voor zijn leeftijd flinke lengte heeft. Zo heeft zijn raadsman ter terechtzitting de huidige lengte van verdachte op
1.9
meter geschat.
Het dossier bevat ook redengevende aanwijzingen die in de richting van verdachtes betrokkenheid bij de beroving wijzen. Zo is er daags na de beroving een sterk op een vuurwapen gelijkend nepvuurwapen in zijn slaapkamer aangetroffen. Verder heeft de rechtbank op de camerabeelden van de achtervolging waargenomen dat de tweede achtervolger, volgens aangever verdachte, beduidend langer is dan de eerste achtervolger en aangever. Ook is er in een van de telefoons van verdachte een chatgesprek via Snapchat van 27 juni 2023 (in de namiddag) tussen ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ met een bedenkelijke inhoud aangetroffen. [naam 2] vraagt in deze chat ‘Hvl hebben jullie nu gepakt van hem’, waarop verdachte reageert met ‘meer al 500’. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich deze chat niet te kunnen herinneren en niet te weten waarover het gaat.
Tot slot volgt uit het onderzoek van historische verkeersgegevens en daarbij gebruikte telefoonmasten van het bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer, dat verdachtes telefoon zich op relevante tijdstippen rond de beroving op 27 juni 2023 in de directe nabijheid van de locatie van de beroving bevond waarbij hij in contact stond met het door [medeverdachte] gebruikte telefoonnummer en dat de telefoon zich tussen 11:13 en 11:17 uur verplaatste naar de woning van verdachte. Uit deze bevindingen zou afgeleid kunnen worden dat verdachte op relevante tijdstippen rond de beroving níet thuis in bed lag te slapen, maar zich in de directe omgeving van de locatie van de beroving bevond. Dit raakt dus de aannemelijkheid van het alibi van verdachte dat hij thuis in bed lag. Mocht de rechtbank dit alibi inderdaad onaannemelijk vinden, dan zou het daderschap van verdachte vastgesteld kunnen worden gelet op de hiervoor genoemde redengevende aanwijzingen.
Echter, bij de rechtbank is twijfel ontstaan over de onaannemelijkheid van het door verdachte opgevoerde alibi. Dit komt door de inhoud van de ter terechtzitting ingebrachte screenshots van snapchats tussen verdachte en ‘ [alias 1] ’ in de late avonduren van 26 juni 2023. Uit deze chats volgt in de kern genomen dat verdachte die avond zijn telefoon aan ‘ [alias 1] ’ heeft uitgeleend, dat ‘ [alias 1] ’ de volgende ochtend samen met ‘ [alias 2] ’ uit Eindhoven aangever (‘ [alias 2] ’) van geld zou beroven en dat verdachte die volgende ochtend om 11:15 uur zijn telefoon terug zou krijgen. Verdachte heeft ter terechtzitting dienovereenkomstig verklaard. Daarbij komt dat aangever op meerdere momenten heeft verklaard dat de door hem als verdachte geïdentificeerde persoon ten tijde van de beroving tegen hem, aangever heeft gezegd dat hij uit Eindhoven kwam. Zoals bekend woont verdachte in Veghel.
De rechtbank acht voorts de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat ‘ [alias 1] ’ [medeverdachte] betreft en dat hij [medeverdachte] in zijn politieverhoren niet als zodanig uitdrukkelijk heeft durven belasten niet op voorhand onvoorstelbaar.
De rechtbank ziet in het dossier ook aanknopingspunten voor de betrokkenheid van ‘ [alias 1] ’ bij de beroving alsmede de identificatie van [medeverdachte] als zijnde ‘ [alias 1] ’. Zo heeft verdachte in zijn verhoren van 11 juli 2023 en 12 juli 2023 reeds over de betrokkenheid van ‘ [alias 1] ’ bij de beroving verklaard en is in een van zijn telefoons een onder ‘ [alias 1] ’ opgeslagen snapchatcontact gekoppeld aan accountnaam ‘ [medeverdachte] ’ (p. 230), terwijl uit een zoektocht in snapcat.com blijkt dat de accountnaam ‘ [medeverdachte] ’ gebruik maakt van de gebruikersnaam ‘ [medeverdachte] ’ (p. 268).
Hoewel de door de verdediging overgelegde screenshots van snapchats qua authenticiteit en herkomst met onzekerheden zijn omgeven en lastig op waarde zijn te schatten, kan de inhoud van deze snapchats niet zonder meer terzijde worden geschoven. De officier van justitie heeft ter terechtzitting ook geen argumenten aangedragen dat de inhoud van de snapchats niet zou kloppen.
Naar het oordeel van de rechtbank had de inhoud van deze snapchats de officier van justitie, na haar vroegtijdige kennisname ervan, aanleiding moeten geven tot nadere onderzoeks-handelingen in de richting van de daaruit blijkende betrokkenheid van ‘ [alias 2] ’ uit Eindhoven. Met name ook nu - zoals hiervoor reeds door de rechtbank is vastgesteld – het dossier geen bewijsmiddel bevat waaruit verdachtes betrokkenheid rechtstreeks en ondubbelzinnig volgt.
De rechtbank acht bij de huidige stand van zaken het door verdachte geschetste alibi dan ook niet onaannemelijk. In het verlengde daarvan heeft de rechtbank uit de inhoud van de
wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting niet de ondubbelzinnige overtuiging bekomen dat verdachte bij de beroving betrokken is geweest. De rechtbank heeft twijfel over het daderschap van verdachte en dat valt in zijn het voordeel uit. Dat betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde feit 1.

De bewijsvraag (feit 2)

De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van dit feit gerekwireerd en de raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen op grond van:
-een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 29 juni 2023, voor zover dit ziet
op goednummer 2082508 (p. 82-85);
-een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 12 juli 2023, voor zover
dit ziet op goednummer 2082508 (p. 114-117);
-de bekennende verklaringen van verdachte d.d. 12 juli 2023 (p. 163) en ter terechtzitting
van 27 juni 2024.
De hiervoor opgesomde gepagineerde bewijsmiddelen zijn afkomstig uit het dossier van
de politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2023153029, afgesloten d.d. 10 oktober 2023, aantal doorgenummerde (digitale) pagina’s: 304. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader
van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt, alsmede (eventueel) andere bescheiden.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is
dat verdachte:
op 28 juni 2023 te Veghel, gemeente Meierijstad een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een vuurwapen, die voor wat betreft de vorm en afmetingen een sterke gelijkenis vertoont met een pistool van het merk Beretta (model 96 compact, kaliber .40 S&W), heeft voorhanden gehad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.(
bijlage)
De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van feit 1 en feit 2 een werkstraf van 160 uren, met aftrek voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de door de Raad voor de Kinderbescherming in haar advies van 10 juni 2024 geformuleerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft terzake van feit 2 bepleit dat een straf wordt opgelegd die gelijk is aan 3 dagen voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder ten nadele van verdachte in aanmerking genomen dat
hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van een niet van echt te onderscheiden nepvuurwapen. Een dergelijk wapen is voor afdreiging en bedreiging geschikt en daarmee voor het plegen van strafbare feiten met een geweldscomponent. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen is dan ook onwenselijk en daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dit soort wapens.
De rechtbank heeft gezien dat de jeugdige verdachte (destijds 15 jaar) niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van een advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) d.d. 10 juni 2024 en van wat ter terechtzitting door de deskundige van de Jeugdbescherming, de deskundige van de RvdK en de ouders van verdachte naar voren is gebracht. Het strafadvies van de RvdK is gebaseerd op de verdenking voor (het zwaarste) feit 1. Maar verdachte zal door de rechtbank worden vrijgesproken van dit feit, daarom ziet de rechtbank met het oog op de op te leggen (beperkte) straf voor alleen feit 2 geen meerwaarde in een verdere bespreking van het strafadvies en de onderliggende persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor het bezit van een nepvuurwapen dient als uitgangspunt een taakstraf van 30 uren, dan wel een geldboete van 150 euro dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte drie dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, hetgeen - mede gezien zijn jonge leeftijd – veel indruk op verdachte heeft gemaakt.
De rechtbank acht in de gegeven omstandigheden een werkstraf van 6 uren met aftrek afdoende. Dat betekent per saldo dat verdachte deze straf er reeds op heeft zitten.
De rechtbank zal een veel lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het zwaarste feit 1 van de tenlastelegging en de rechtbank verder van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de aard en ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 77m, 77n van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het tenlastegelegde onder feit 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
feit 2
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

t.a.v. feit 2:
Een werkstrafvoor de duur van 6 uren subsidiair 3 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 11 juli 2024.