ECLI:NL:RBOBR:2024:3177

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
01/022620-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juni 2023 betrokken was bij een verkeersongeval te Landhorst, waarbij de bijrijder, genaamd [slachtoffer], om het leven kwam. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed met een snelheid van 118 km/u op een weg waar de maximumsnelheid 80 km/u was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet opzettelijk handelde, maar dat er wel sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting op 26 juni 2024, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte de dood van de bijrijder hebben veroorzaakt, en dat hij onvoldoende voorzichtigheid in het verkeer heeft betracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.022620.24
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [2003],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 mei 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2023 te Landhorst, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (beginnend bestuurder) van een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen, type Golf), daarmede rijdende over de weg, de Grote Baan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over de Grote Baan (gaande in de richting Elsendorp),
gereden met een snelheid van 118 km/uur, althans een (veel) hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 80 km/uur en/of heeft zijn personenauto niet (voldoende) onder controle gehad en/of gehouden en/of is gaan slingeren en/of is van de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook afgeweken, waarbij verdachte eerst aan de linkerkant van de weg in de berm terecht is gekomen (waarbij verdachte eveneens geheel op de rijstrook bestemd voor tegengesteld verkeer is gekomen) en (vervolgens) in de berm met zijn linker buitenspiegel een aldaar staande boom heeft geraakt, waarna verdachte (vervolgens) na 100 meter aan de rechterkant van de weg in de berm terecht is gekomen en tegen een aldaar staande boom is gebotst/gereden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], (zijnde inzittende in de personenauto van verdachte) werd gedood.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft gesteld dat het weggedrag van verdachte heeft geleid tot het ongeval en dat dit weggedrag als ‘zeer onvoorzichtig en onoplettend’ dient te worden aangemerkt.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit, omdat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende.
De verkeersgedragingen en feitelijkheden.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de nacht van 17 op 18 juni 2023 als bestuurder, samen met [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) als bijrijder, reed in een personenauto over de Grote Baan te Landhorst, in de richting van Elsendorp. Dit betreft een rechte weg, bestaande uit één rijbaan die was verdeeld in twee rijstroken, onderling gescheiden door een dubbele ononderbroken markering. Aan weerszijden van de weg staan bomen. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verdachte met een veel hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 80 km/u heeft gereden en daarbij zijn voertuig niet voldoende onder controle heeft gehad en gehouden. De personenauto van verdachte is in de linkerberm van de weg terecht gekomen en heeft daarbij een paaltje overreden en met de linkerzijspiegel een boom geraakt. De personenauto is vervolgens 100 meter verder aan de rechterkant van de weg met hoge snelheid tegen een boom gebotst. Ten gevolge van deze botsing tegen de boom is het slachtoffer ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de WVW te kunnen komen, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Ook geldt dat in het algemeen een enkel moment van onoplettendheid niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij roekeloos geldt als de zwaarste vorm van schuld.
Causaal verband
De rechtbank stelt allereerst vast dat in dit geval sprake is van een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval, in die zin dat als die gedragingen achterwege zouden zijn gebleven het ongeluk niet zou zijn gebeurd. Verdachte was als bestuurder verantwoordelijk voor het onder controle houden van de auto. Hij heeft de auto echter niet onder controle gehouden, waardoor deze uiteindelijk met hoge snelheid tegen een boom is aangekomen. Als gevolg hiervan is het slachtoffer overleden.
De schuldvraag
Vervolgens is het de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval en, zo ja, in welke mate.
Verdachte was als bestuurder verantwoordelijk voor het veilig deelnemen aan het verkeer. Verdachte reed midden in de nacht, in het donker dus, op een rechte weg waarlangs vele bomen staan. Als feitelijke verwijten op basis waarvan de schuld kan worden geconcludeerd heeft de officier van justitie in de tenlastelegging opgenomen een te hoge snelheid en het niet onder controle houden van het voertuig, het gaan slingeren en het afwijken van de voor verdachte bestemde rijstrook. De rechtbank zal eerst stilstaan bij de snelheid, daarna bij de overige factoren.
Gereden snelheid
De politie heeft geconstateerd dat de snelheidsmeternaald van de Volkswagen Golf na het ongeval was vastgeslagen op ongeveer 118 km/u. Het vastslaan van de snelheidsmeternaald is een passend beeld nadat er door een grote krachtoverbrenging een plotselinge stroomonderbreking bij een personenauto ontstaat. De politie heeft ter bevestiging van het vastslaan van de snelheidsmeternaald nog met kracht enkele malen op het dashboard geslagen of de naald mogelijk van stand veranderde, maar dat bleek niet het geval. Het feit dat de politie geen onderzoek naar de toerenteller heeft gedaan, zoals door de raadsman aan het standpunt van de officier van justitie is tegengeworpen, doet aan voornoemde bevinding niets af. Op het moment van botsen heeft verdachte kennelijk 118 km/u gereden waarbij nog een correctie voor de afwijking van de kilometerteller naar beneden zou moeten worden toegepast. Echter, verdachte is eerst in de linkerberm geraakt, heeft een paaltje omver gereden en met de linkerzijspiegel een boom aan de linkerkant van de weg geraakt alvorens hij tegen de boom aan de rechterkant van de weg is gebotst. Verdachte moet na de eerste aanraking met de boom snelheid hebben verloren en deze omstandigheid is niet meegenomen in voornoemde snelheid. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte met een veel hogere snelheid heeft gereden dan aldaar was toegestaan en dat hij initieel
mogelijk zelfs nog harder dan 118 km/u heeft gereden.
Controle over voertuig
De raadsman heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat verdachte op enig moment aan de linkerzijde van de weg terecht is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wel degelijk in de linkerberm is geraakt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de onderdelen van de kapotte linker zijspiegel van de Volkswagen Golf die 100 meter voor de plaats van de botsing in de linkerberm zijn gevonden, het paaltje wat in die linkerberm omver is gereden, de schade aan de boom in die linkerberm en de verklaringen van getuigen Verhoeven en Heijmans die inhouden dat ze een harde knal hoorden, vervolgens vonken zagen en daarna weer een harde knal hoorden. De rechtbank is van oordeel dat dit duidt op een eerdere krachtsinwerking en dat dit past bij het hiervoor onder de ‘verkeersgedragingen en feitelijkheden’ weergegeven gang van zaken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zijn auto, gezien deze omstandigheden, onvoldoende onder controle gehad en gehouden, is hij met de auto gaan slingeren en van de voor hem bestemde rijstrook afgeweken. De rechtbank kan niet vaststellen wat de oorzaak hiervan is geweest. Het slachtoffer heeft hier niet meer over kunnen verklaren en verdachte zegt zich niets meer te herinneren. Uit het politieonderzoek volgt evenwel dat een technische oorzaak niet waarschijnlijk is, zodat geconcludeerd moet worden dat het aan een fout van de bestuurder is te wijten dat hij onvoldoende controle over zijn voertuig had.
Conclusie ten aanzien van de schuldvraag.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte de conclusie rechtvaardigen dat hij schuld in de zin van artikel 6 WVW heeft aan het verkeersongeval.
Verdachte heeft door de feitelijke gedragingen de vereiste voorzichtigheid in het verkeer onvoldoende betracht. Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte en de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden van het geval beoordeelt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig. Daarbij speelt een rol dat uit het dossier niet blijkt wat er precies gebeurd is in de auto, dat geleid heeft tot het niet onder controle houden van de auto. Het voor die wegsituatie te hard rijden merkt de rechtbank aan als aanmerkelijk onvoorzichtig, te meer omdat verdachte naar de rechtbank aanneemt mede daardoor de auto niet goed onder controle heeft gehouden. Om van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag te spreken zouden er naar het oordeel van de rechtbank meer omstandigheden, die verdachte te verwijten zijn, bekend moeten zijn, maar dat is niet het geval.
Conclusie.
Het voorgaande betekent dat de reeds genoemde verkeersgedragingen van verdachte tot het ongeval hebben geleid, ten gevolge waarvan het slachtoffer werd gedood, en dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 18 juni 2023 te Landhorst als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen, type Golf), daarmede rijdende over de weg, de Grote Baan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over de Grote Baan (gaande in de richting Elsendorp), gereden met een veel hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 80 km/uur en heeft zijn personenauto niet voldoende onder controle gehad en gehouden en is gaan slingeren en is van de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook afgeweken, waarbij verdachte eerst aan de linkerkant van de weg in de berm terecht is gekomen waarbij verdachte eveneens geheel op de rijstrook bestemd voor tegengesteld verkeer is gekomen en vervolgens in de berm met zijn linker buitenspiegel een aldaar staande boom heeft geraakt,
waarna verdachte vervolgens na 100 meter aan de rechterkant van de weg in de berm terecht is gekomen en tegen een aldaar staande boom is gebotst, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], (zijnde inzittende in de personenauto van verdachte) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uur. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om een taakstraf en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig gereden met als gevolg dat een verkeersongeval is ontstaan waarbij [slachtoffer] is overleden. [slachtoffer] zat als bijrijder in de auto van verdachte. Verdachte heeft met een veel hogere snelheid gereden dan ter plaatse was toegestaan, is om onduidelijke reden in de linkerberm van de weg terecht gekomen en is 100 meter verder aan de rechterkant van de weg tegen een boom gebotst. Ten gevolge van de botsing tegen de boom is [slachtoffer] ter plaatse overleden.
Bij de nabestaanden van [slachtoffer] is hierdoor diep en onherstelbaar leed toegebracht. In de schriftelijke slachtofferverklaringen van de vader, moeder en zus van [slachtoffer] is op invoelbare en indringende wijze naar voren gebracht dat zij enorm veel verdriet hebben om het plotselinge overlijden van hun geliefde zoon en broer. Daarnaast hebben zij voorgedragen dat zij tot aan de dag van vandaag nog steeds met veel vragen zitten over het ongeval. Dat verdachte, die de enige persoon is die daar iets over kan vertellen, blijft volhouden zich niets van de autorit te kunnen herinneren, is voor hen zeer moeilijk te verkroppen.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank naast de ernst van het feit ook gekeken naar de volgende aspecten.
De rechtbank weegt mee dat verdachte in de nacht van 17 op 18 juni 2023 ook zelf zijn vriend [slachtoffer] is verloren. Naast het gemis van zijn vriend, zal verdachte voor de rest van zijn leven moeten meedragen dat zijn vriend is komen te overlijden door zijn toedoen.
Uiteraard was dat niet zijn bedoeling. Er is dan ook geen sprake van het juridische begrip ‘opzet’. Wel is er sprake van schuld aan het ongeval. Dit is van grote invloed op de op te leggen straf. Voor schulddelicten worden doorgaans aanzienlijk lagere straffen opgelegd dan voor opzetdelicten.
Bij het bepalen van de straf weegt de rechtbank de houding van verdachte over de verkeersveiligheid mee. Tijdens de zitting is veel gesproken over mogelijk lachgasgebruik van verdachte. Nabij de auto is in de sloot een lachgas cilinder aangetroffen die kort daarvoor moet zijn gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat hij zeker weet dat niet hij, maar [slachtoffer] deze cilinder tijdens hun rit naar Bakel heeft gebruikt. Verdachte heeft wel erkend anderhalf uur eerder zelf lachgas te hebben gebruikt achter het stuur en op een feestje eerder die avond – als beginnend bestuurder – twee flesjes bier te hebben gedronken. Alhoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte vlak voorafgaand of ten tijde van het ongeval middelen heeft gebruikt, blijkt hieruit wel dat verdachte het die avond niet erg nauw nam met de verkeersveiligheid.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Het oriëntatiepunt onderscheidt vier niveaus van straftoemeting bij een veroordeling voor artikel 6 WVW. De rechtbank zoekt aansluiting bij het oriëntatiepunt ‘aanmerkelijke schuld’. Het uitgangspunt bij een aanmerkelijke schuld is een taakstraf voor de duur van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van een jaar.
Alles overwegend acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden.
Verdachte heeft aangegeven voor zijn werk absoluut afhankelijk te zijn van zijn rijbewijs. Gelet op de ernst van wat er gebeurd is vindt de rechtbank toch dat verdachte een periode in het geheel niet over zijn rijbewijs mag beschikken. Daarnaast legt de rechtbank verdachte ook een voorwaardelijke rijontzegging op, als stok achter de deur dat hij de verkeersveiligheid voortaan goed in acht zal nemen.
De rechtbank zal naast de taakstraf een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van een lichtere mate van schuld. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
 een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;
 een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. M. Poirters, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 10 juli 2024.