De Provincie verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. De Provincie erkent dat de CROW-richtlijnen een factor van betekenis zijn voor de vraag of de weginrichting aan de eisen voldoet die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Afwijking van de richtlijnen betekent echter niet automatisch dat de wegbeheerder aansprakelijk is. Aan de CROW-richtlijnen wordt in de rechtspraak niet per definitie doorslaggevende betekenis toegekend omdat het aankomt op een waardering van alle omstandigheden van het geval.
De Provincie betwist dat de oneffenheid valt in de door [verzoeker] aangegeven ernstklasse van oneffenheden uit het CROW Handboek visuele inspectie 2011 en dat de opdrukking ten tijde van het [verzoeker] overkomen ongeval kwalificeerde als ‘ernstig’ in de zin van het Handboek.
Volgens de Provincie heeft [C] in mei 2023 niet conform de CROW-richtlijnen het hoogteverschil opgemeten omdat hij heeft volstaan met een lengtemeting van 100 centimeter. Daarnaast meent de Provincie dat nergens uit blijkt dat [C] beschikt over de expertise om zich als deskundige over de wortelopdruk uit te laten. De door [C] uitgevoerde meting op 25 mei 2023 is daarnaast niet meer representatief voor de hoogte van de wortelopdruk ten tijde van het ongeval op 24 december 2022.
De Provincie gaat daarom uit van de juistheid van de meting van haar weginspecteur, [D] (hierna [D] ) op 23 maart 2023, de dag van de aansprakelijkstelling door [verzoeker] . [D] heeft conform het CROW Handboek Visuele Inspectie 2011 de wortelopdruk met een rei van 143 centimeter – voorzien van een waterpas – opgemeten. De opdruk is volgens hem ongeveer 2 cm hoog, terwijl een opdruk van 3 cm volgens het Handboek calamiteitwaardig is.
Maar ook als aangenomen zou worden dat door de hoogte sprake is van een ernstige opdrukking in de zin van de CROW-richtlijnen, is de hieraan door [verzoeker] verbonden conclusie dat sprake zou zijn van een gebrekkig fietspad volgens de Provincie niet gerechtvaardigd. Het fietspad bevindt zich in het buitengebied, is in een rechte lijn aangelegd en heeft een verloop dat goed zichtbaar is voor fietsers. Het fietspad is in een bosrijk gebied gelegen (tegen de bosrand van de Ossendrechtse Duinen aan). Het is vaste rechtspraak dat een fietser die gebruik maakt van een (geasfalteerd) fietspad in een omgeving waar bomen groeien, geen volledig egaal wegdek mag verwachten. Hij zal rekening moeten houden met de mogelijkheid van oneffenheden van het wegdek en zal zijn verkeersgedrag daaraan moeten aanpassen. De opdrukking bevindt zich in dit geval over een beperkte breedte geheel aan de rechterzijde van het fietspad. Er is geen sprake van een abrupte verhoging, maar van een geleidelijke verhoging over in ieder geval een lengte van 100 centimeter. Dat sprake is van een 'korte en steile hobbel' of een plots hoogteverschil, wordt door de Provincie betwist. De opdrukking was ten tijde van het ongeval met oranje spray gemarkeerd en daardoor goed zichtbaar voor het passerend verkeer. Het ligt dan ook op de weg van [verzoeker] , met name gelet op het gebruik van een wielrenfiets, om zijn weggedrag aan te passen aan de omstandigheden en de weginrichting. Datzelfde geldt wanneer vanwege de weersomstandigheden het zicht van [verzoeker] zou zijn beperkt zoals hij aanvoert, maar wat de Provincie betwist omdat [verzoeker] daartoe te weinig heeft gesteld. De kans dat zich een ongeluk zou voltrekken was klein. De Provincie heeft voorafgaand aan het ongeval van [verzoeker] van haar inspecteurs noch van overige verkeersdeelnemers meldingen en/of klachten ontvangen over een beweerdelijk gevaarlijke situatie op het fietspad. Evenmin bestond er naar aanleiding van de wekelijks uitgevoerde schouw aanleiding om tot een aanpassing over te gaan. De conclusie is volgens de Provincie dan ook dat het fietspad bij normale verkeersdeelname niet gevaarzettend was. In dat geval hoeft van de Provincie ook niet te worden verwacht dat zij waarschuwingsborden plaatst.
Omdat de maatstaven van artikel 6:162 BW en artikel 6:174 BW in materieel opzicht niet of nauwelijks van elkaar verschillen, kan haar op grond van beide wetsartikelen geen verwijt worden gemaakt, aldus de Provincie. Vanuit haar zorgplicht op grond van artikel 6:162 BW zal de Provincie in haar hoedanigheid als wegbeheerder mogelijk gevaarlijke situaties zo veel als mogelijk dienen te bestrijden. De zorgplicht van de Provincie gaat echter niet zover dat zij onmogelijk dient te maken dat een weg oneffenheden bevat of dat zij alle wegen in haar beheer zo intensief dient te inspecteren dat zij een oneffenheid altijd onmiddellijk na het ontstaan ervan te weten komt om direct te kunnen verhelpen. Enige mate van risicoschepping is geoorloofd. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] ter plaatse van een geleidelijke verhoging ten val is gekomen, maakt niet dat het fietspad als ondeugdelijk aangemerkt kan worden.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de Provincie aansprakelijk is voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade dan stelt de Provincie zich op het standpunt dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] in de zin van artikel 6:101 BW.