ECLI:NL:RBOBR:2024:3017

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
01/040223-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel, kinderporno, bedreiging en wapenbezit met veroordeling tot gevangenisstraf en TBS

Op 28 juni 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, kinderporno, bedreiging en wapenbezit. De verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer 1], geworven voor prostitutie en haar onder dwang en geweld in deze situatie gehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van verschillende dwangmiddelen, waaronder misbruik van een kwetsbare positie en geweld, wat leidde tot ernstige inbreuken op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte werd ook beschuldigd van het in bezit hebben en verspreiden van kinderporno, waarbij hij beelden deelde van [slachtoffer 2], die op dat moment minderjarig was. Daarnaast heeft de verdachte meerdere bedreigingen geuit richting [slachtoffer 2] en haar ouders, en werd hij betrapt met een vuurwapen en munitie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van ontucht met een minderjarige, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en tot een ongemaximeerde TBS met dwangverpleging. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplichtte tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.040223.23 en 01.065441.22 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 28 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1] ,

geboren [1991] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 mei 2023, 14 juli 2023, 26 september 2023, 21 december 2023, 18 maart 2024 en 14 juni 2024.
Op de zitting van 14 juni 2024 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 3 april 2023 (01.040223.23) en 14 mei 2024 (01.065441.22). Nadat de tenlastelegging (01.040223.23) op de terechtzitting van 14 juni 2024 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1.40223.23

Ten aanzien van feit 1:
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 29 februari 2020 te Helmond, Son en Breugel, Eindhoven, Veghel, Boekel en/of elders in Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer 1] (werknaam [slachtoffer 1] ), (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] heeft, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4), en/of
heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9), en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (artikel 273 f lid 1 sub 6), waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [slachtoffer 1] (onder andere door die [slachtoffer 1] te slaan en/of te schoppen) en/of
- die [slachtoffer 1] (meermalen) te bedreigen door (telkens) een vuurwapen op haar te richten en/of daarbij de woorden toe te voegen: "als je nog een keer een grote mond hebt dan schiet ik" en/of
- het dwingen althans bewegen van die [slachtoffer 1] om (onvrijwillig)

onveilige seksuele handelingen klanten, althans anderen, te ondergaan en/of te dulden en/of

- het opsluiten en/of opgesloten houden, althans het (in ernstige mate) beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] , door haar, [slachtoffer 1] , op te (laten) sluiten in een/de kamer en/of woning en/of
- het (in ernstige mate) beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] (onder andere door te bepalen wanneer zij al dan niet naar haar moeder mocht/moest gaan) en/of
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [slachtoffer 1] (onder andere door (toe)zicht (te laten) houden op die [slachtoffer 1] en/of op de door die [slachtoffer 1] te verrichte prostitutiewerkzaamheden, en/of door in de telefoon te controleren hoeveel afspraken die [slachtoffer 1] had gehad en/of wat daarmee was verdiend) waardoor het voor die [slachtoffer 1] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken en/of
- die [slachtoffer 1] drugs en/of medicatie (slaappillen) te (laten) verschaffen en/of
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen en/of bankpas kon beschikken, en/of waarbij voornoemde (onder 2)) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het laten verblijven van die [slachtoffer 1] in de woning van zijn, verdachtes, vriend (aan de [adres] in Eindhoven) en/of het (laten) ter beschikking stellen van die woning als werkplek (voor prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] ) en/of
- het regelen van een woonadres ( [adres] in Eindhoven) voor die [slachtoffer 1] en/of
- het (laten) aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het (laten) onderhouden van contacten met en/of het (laten) maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klanten voor die [slachtoffer 1] en/of het (laten) maken van afspraken met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- het (laten) bepalen welke klanten die [slachtoffer 1] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- het (laten) instrueren van die [slachtoffer 1] wanneer zij klaar moest staan voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het bepalen of die [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten en/of
- het bepalen dat die [slachtoffer 1] ook bij ongesteldheid moest werken en/of
- het ter beschikking stellen van een (werk)telefoon voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en/of
- het ter beschikking stellen van (geld voor) werkkleding (lingerie) voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en/of
- het ter beschikking stellen van (geld voor) condooms en/of sponsjes voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en/of
- het regelen van auto's ten behoeve van het vervoer van die [slachtoffer 1] van en naar haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- het (laten) begeleiden van die [slachtoffer 1] bij/naar escortwerkzaamheden;
Ten aanzien van feit 2:
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 18 april 2020 tot en met 23 augustus 2022, te Eindhoven, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 2] , geboren [2005] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten, telkens, meermalen,
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen en/of
- zijn penis in haar, [slachtoffer 2] , anus te brengen en/of
- zich te laten pijpen door die [slachtoffer 2] ;
Ten aanzien van feit 3:
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 oktober 2022 tot en met 11 februari 2023, te Eindhoven, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- afbeeldingen, te weten foto's en/of video's en/of
- een gegevensdrager (merk: Oppo, type: A16) bevattende afbeeldingen - te weten foto's en/of video's, van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, te weten [slachtoffer 2] , heeft,
- verspreid en/of
- aangeboden en/of
- verworven en/of
- in bezit gehad,
welke seksuele gedragingen — zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon (te weten die [slachtoffer 2] ) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon ( [slachtoffer 2] ) gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of met een voorwerp en/of in een (erotisch getinte) houding (op een wijze) die niet bij haar leeftijd past en/of waarbij deze persoon ( [slachtoffer 2] ) zich (vervolgens) in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van haar kleding ontdoet en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van die persoon ( [slachtoffer 2] ) en/of de uitsnede van de foto's/films nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen van die persoon ( [slachtoffer 2] ) in beeld gebracht worden, (waarbij) die afbeelding(en) (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking had(den) en/of strekte(n) tot seksuele prikkeling (betreft [IMG 1] en/of [IMG 2] en/of [IMG 3] en/of [VID 1] , zoals omschreven in proces -verbaalnummer OBRCC23005-8, pagina 177 - 178) en/of
het masturberen boven/bij en/of ejaculeren op/in het lichaam van een persoon ( [slachtoffer 2] ) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij (vervolgens) op/in het lichaam (anus) een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is, (waarbij) die afbeelding(en) (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking had(den) en/of strekte(n) tot seksuele prikkeling (betreft [VID 2] , zoals omschreven in proces-verbaalnummer OBRCC23005-8, pagina 177 - 1-78);
Ten aanzien van feit 4:
hij op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode 21 januari 2023 tot en met 9 februari 2023 te Riethoven, gemeente Bergeijk en/of te Eindhoven, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een of meerdere spraakberichten naar die [slachtoffer 2] te sturen en daarin dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik heb jouw gisteren uitgelegd. Dat ik bijna uit mijn kanker, kanker school ga klappen. Ik ga hier uit elkaar klappen man, en dat wil jij niet begrijpen. Jij wil niet begrijpen dat een punt bij mij is bereikt dat ik jouw gewoon dood wil maken. Wat begrijp jij daar niet aan en waarom wil jij nog steeds doorgaan. Waarom wil jij mij steeds uittesten? Waarom wil jij

nog steeds geen respect voor mij hebben? Maar maat luister pak die king en ga weg. Ga weg uit mijn leven. Ga weg. Ik ga mijn eigen leven fixen. Ik zeg ga uit mijn leven. Dit hoef ik niet meer. Ik ga jouw doodmaken [slachtoffer 2] . Het scheelt voor mij weinig. Ik had jouw net al bijna doodgemaakt, in die kanker hotel. Ik pak jouw nek vast en ik draai die om [slachtoffer 2] . Voor mij is het kankermakkelijk maat. Niet denken dat ik dat niet kan doen. Ik draai jouw kankernek zo om. Ik heb geen wapens nodig. Ik heb niks nodig. Mijn eigen handen. Ik draai jouw kankernek om broeder.", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of een of meerdere berichten naar die [slachtoffer 2] te sturen:

- "Ik ga jou dood maken.",
- "Ik wil op jou moeders huis met kk kalashnikof knallen. Heel je huis doorzetten.",
- "Je hebt dat verdient. Je bent kk hoer. Die dood moet naar mijn mening. Gwn kogel. Je begrijpt het letterlijk niet.", en/of
- "Kogel kost maar een euro meid.", althans woorden van gelijke aard of strekking;
Ten aanzien van feit 5:
hij op of omstreeks 9 februari 2023 te Eindhoven, althans in Nederland, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door via medewerker(s) van de politie aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik heb er schijt. Nu heb ik die ruit, voor het zelfde geld knal ik er een handgranaat in.",
- "Ik ga mij niet op en neer laten wippen. Ik zweer het je, ik blaas liever heel dat blok op.",
- Als ik wilde doen wat ik wilde, als ik iets wil doen. Ik dreig niet. Dan doe ik het gelijk. Ik krijg nu een belletje. Ik krijg een Kalasjnkov. Ik krijg een belletje ik krijg een handgranaat.",
- "Ik heb er voor gekozen om die raam in te gooien, in plaats van dat ik andere dingen doe."
- "Dan ga ik even een tijdje vastzitten. Dan is dat zo. Kom op man. Als ik iets wil doe ik het echt en dan doe ik het goed.", en/of
- Als ik iets wilde doen. Ik hoef een keer te bellen. Dan komen drie negers op motors. Die knallen alles af.", althans woorden van gelijke aard of strekking;
Ten aanzien van feit 6:
hij op of omstreeks 9 februari 2023 te Riethoven, gemeente Bergeijk opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een voordeur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [woningbouwvereniging] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

1.65441.22

Ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 15 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Blow, type F92, kaliber (getransformeerd naar) 7.65 Br (oorspronkelijk 9mm P.A.K.) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 15 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5 centraalvuur kogelpatronen van het kaliber 7,65 millimeter voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van feit 3:
hij op of omstreeks 15 maart 2022 te Eindhoven, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,86 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging staat in de tweede regel van 01.040223.23, feit 2 ‘
2022’ vermeld in plaats van ‘
2021’.
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging staat in de een na laatste regel van 01.040223.23, feit 3 ‘ [VID 2] ’ vermeld in plaats van ‘ [VID 3] ’.
De rechtbank herstelt deze schrijffouten en leest in beide gevallen het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden als vervat in het op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
01.040223.23
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken nu het element dwang niet kan worden bewezen en de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken wegens een gebrek aan bewijs. Voor dit feit zijn immers enkel de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] in het dossier aanwezig en verdachte ontkent dit feit. Er is voor dit feit geen steunbewijs. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich voor het grootste gedeelte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft hij verzocht om de bewezenverklaarde periode te beperken van 15 januari 2023 tot en met 11 februari 2023, hetgeen tot partiële vrijspraak moet leiden. De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van feit 4 en feit 6 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft deze feiten ook bekend. Tot slot heeft de raadsman met betrekking tot feit 5 vrijspraak bepleit, omdat de verbalisanten de context van hetgeen verdachte heeft gezegd verkeerd geïnterpreteerd hebben. Verdachte ontkent de bedreigingen op deze manier te hebben geuit.

1.65441.22

Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 heeft de raadsman zich - gelet op de bekennende verklaring van verdachte - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1 en 5 van parketnummer 01.040223.23 verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.

1.40223.23

Overwegingen ten aanzien van feit 1.
Het juridisch kader.
Prostitutie is in Nederland in beginsel legaal en dat geldt ook voor het souteneurschap. Dit is evenwel anders als sprake is van mensenhandel. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in artikel 273f Sr opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil van het slachtoffer, in die zin dat deze gedragingen leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid. Hiertoe behoort ook het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Deze afhankelijkheid en dit gebrek aan een vrije keuze komen nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen van artikel 273f Sr, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als ze zijn begaan onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden vastgesteld.
Het oogmerk van uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van artikel 273f Sr, waar een aantal vormen van uitbuiting wordt opgesomd, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op. Het oogmerk van uitbuiting vereist namelijk ook een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of persoonlijke vrijheid. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitueé in Nederland pleegt te verkeren. In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er – gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer – in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van enig dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant. Ook de omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam was in de prostitutie staat niet in de weg aan een bewezenverklaring. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen. Er hoeft geen sprake te zijn van zodanige dwang of druk dat voor de betrokkene geen andere keuze meer mogelijk was.
De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of de verdachte zich ten opzichte van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van sub 1, 4, 6 en 9 van het eerste lid van artikel 273f Sr. Blijkens de wet is ten aanzien van sub 1 en 6 (het oogmerk van) uitbuiting een vereiste en ten aanzien van sub 4 en 9 is dit volgens vaste rechtspraak een impliciet bestanddeel.
De betrouwbaarheid van verklaringen van [slachtoffer 1] .
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het dossier geen steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1] bevat. Bovendien wordt de aangifte volgens de raadsman uitdrukkelijk weersproken door onder andere de getuige [getuige 1] .
De rechtbank overweegt daarover het volgende. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] is van belang of deze consistent en logisch zijn. Ook is van belang of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. [slachtoffer 1] heeft wat betreft de kern van het verwijt tegen verdachte consistent en uitvoerig verklaard.
Bovendien vinden haar verklaringen, al dan niet gedeeltelijk, steun in andere bewijsmiddelen. Zo heeft de getuige [slachtoffer 2] meerdere malen verklaard dat verdachte een vrouw voor zich had werken die een ‘hoer’ was en die ‘ [slachtoffer 1] ’ heette (de roepnaam van [slachtoffer 1] is [slachtoffer 1] ). Volgens haar verdiende verdachte daar ook geld mee.
Ook vindt de verklaring van [slachtoffer 1] bevestiging in hetgeen de getuige [getuige 2] heeft verklaard, te weten dat hij in augustus of september 2019 betaalde seks met [slachtoffer 1] heeft gehad en dat hij in totaal acht tot tien keer met haar heeft afgesproken tegen betaling. Zij kwam bij hem thuis ‘met die Marokkaan’. Hij was drugsdealer en heette [bijnaam verdachte] . Zij werd altijd door hem afgezet en weer opgehaald. Als de getuige [getuige 2] en [slachtoffer 1] klaar waren, belde [slachtoffer 1] hem altijd op. [bijnaam verdachte] gebruikte haar bankrekening en door hem was ze in de financiële problemen gekomen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zijn bijnaam [bijnaam verdachte] is en dat hij [slachtoffer 1] heeft afgezet en opgehaald bij [getuige 2] .
Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer 1] steun in de chatberichten die verdachte stuurde met zijn toenmalige vriendin [persoon] . Zo verstuurde verdachte kort na de suïcidepoging van [slachtoffer 1] een bericht aan de getuige [persoon] waarin hij schrijft: ‘Zij gaat definitief weg. Ik ben er klaar mee. Dan maar geen geld’.
Verder blijkt uit de medische gegevens van [slachtoffer 1] dat zij op 2 oktober 2019 voor het eerst melding had gedaan van gedwongen prostitutie. Ruim een maand later bleek [slachtoffer 1] ook een vaginale infectie te hebben, hetgeen overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte haar dwong om onbeschermde seks te hebben, waardoor ze tweemaal een geslachtsziekte had opgelopen.
Voorts heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte de beschikking had over haar betaalpas. Verdachte heeft dit ter terechtzitting ook bevestigd.
Voor zover er in de verklaringen van aangeefster sprake is van inconsistenties, betreffen deze niet de kern van het verwijt. Indien de verklaringen van [slachtoffer 1] worden bekeken in onderlinge samenhang met andere bewijsmiddelen, is er geen sprake van zodanige tegenstrijdigheden dat deze de betrouwbaarheid van de verklaringen aantasten. Op grond hiervan acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en daarom te gebruiken voor het bewijs. De rechtbank neemt de verklaringen van aangeefster in het navolgende tot uitgangspunt.
De handelingen (huisvesten, vervoeren en werven).
Vast staat dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gehuisvest aan de [adres] te Eindhoven en dat zij vanuit die woning prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Ook heeft verdachte [slachtoffer 1] van en naar prostitutieklanten vervoerd. Verdachte heeft dit ter terechtzitting nogmaals bevestigd. Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte haar heeft overgehaald om in de prostitutie te gaan werken. Eerst stelde hij voor om seks te hebben met zijn vrienden. Daarna is hij met het idee gekomen om een seksadvertentie aan te maken en hij heeft ook zelf geprobeerd om deze aan te maken. Toen dat niet lukte, heeft verdachte aan getuige [getuige 1] gevraagd of zij [slachtoffer 1] daarmee kon helpen. Getuige [getuige 1] heeft in dit verband verklaard dat zij niet heeft geholpen met het maken van de advertentie, maar dat het wel zou kunnen dat verdachte haar om hulp heeft gevraagd. [slachtoffer 1] verklaart ook dat ze de tarieven heeft overgenomen van [getuige 1] (€ 80,00 voor een half uur seks en € 160,00 voor een uur). [getuige 1] heeft bevestigd dat zij tarieven van € 80,00 en € 150,00 hanteerde en ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij voor een seksafspraak met [slachtoffer 1] € 150,00 per uur betaalde. Tevens heeft [slachtoffer 1] uiteengezet dat verdachte lingerie, condooms en sponsjes voor haar kocht. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij twee keer sponsjes voor haar heeft gehaald. Daarnaast kreeg [slachtoffer 1] een iPhone om als werktelefoon te gebruiken. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij geen telefoon heeft gehaald, kon het volgens hem wel zo zijn dat hij nog een telefoon thuis had liggen.
De dwangmiddelen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de vereiste dwang met betrekking tot dit feit ontbreekt. De rechtbank overweegt in dat kader het volgende.
Een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt of dat iemand wordt belet zich aan de uitbuitingssituatie te onttrekken. De uitbuiting kan ook bestaan uit een combinatie van meerdere dwangmiddelen. De instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant wanneer er een dwangmiddel wordt gebruikt. Een beperking van de keuzevrijheid is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende dwangmiddelen: misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie, geweld, dreiging met geweld en andere feitelijkheden. De dwingende opstelling van verdachte blijkt uit het gebruik van de dwangmiddelen die hieronder zijn uitgewerkt.
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
De rechtbank neemt, zoals reeds overwogen, als uitgangspunt dat aan dit bestanddeel is voldaan indien de prostituée verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostitueé’ in Nederland pleegt te verkeren.
In de onderhavige zaak is van deze situatie sprake geweest. Verdachte instrueerde [slachtoffer 1] wanneer zij klaar moest staan voor de prostitutiewerkzaamheden. Ook besliste hij dat [slachtoffer 1] onbeschermd seksuele handelingen moest verrichten en ondergaan en dat ze moest werken tijdens haar ongesteldheid. Daarnaast bepaalde verdachte de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de bedragen die daarvoor door hem werden ontvangen. Hij hield daarbij (toe)zicht op de werkzaamheden die [slachtoffer 1] verrichtte door in de telefoon haar afspraken te controleren. Al met al heeft verdachte de vrijheid van [slachtoffer 1] ernstig beperkt. De voornoemde omstandigheden waar [slachtoffer 1] door verdachte in verkeerde zijn bij uitstek niet gelijk aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituée’ in Nederland hoort te verkeren.
Misbruik van een kwetsbare positie.
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken dan of zijn dan verminderd.
Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte uitgebreid beschreven hoe ze verdachte heeft leren kennen. Verdachte was haar drugsdealer en hij was van het begin af aan al op de hoogte van de schulden die zij (ook bij verdachte zelf) had. Toen ze bij de lunchroom werd ontslagen en onderdak nodig had, heeft verdachte haar gehuisvest aan de [adres] te Eindhoven. Vanaf dat moment gebruikte zij de gehele dag drugs die verdachte haar gaf. Na een paar weken stelde verdachte voor om seks te hebben met zijn vrienden, zodat hij met dat verdiende geld kon voorzien in haar levensonderhoud. [slachtoffer 1] zag geen andere uitweg, was verdoofd door de drugs en stemde daarom in met het voorstel van verdachte. Op een gegeven moment bleek dat [slachtoffer 1] geen uitkering kon krijgen. Toen kwam verdachte met het idee om een seksadvertentie te maken voor haar. Daarna heeft [slachtoffer 1] tot en met eind februari 2020 sekswerk verricht voor verdachte. Gedurende die maanden ging het steeds slechter met [slachtoffer 1] . Ze hield het naar eigen zeggen ‘niet meer vol’ en viel veel af. Ze kreeg in opdracht van verdachte drugs en pillen. Ook kreeg ze van de huisarts medicatie om overdag rustig te blijven en om ’s nachts te kunnen slapen. Uiteindelijk wist [slachtoffer 1] niet meer hoe ze verder moest en besloot ze een overdosis te nemen die ze ternauwernood overleefde. Twee dagen daarna laat verdachte in een WhatsApp-bericht weten dat hij weer een ritje met haar aan het maken is, oftewel dat hij weer met haar van en/of naar een prostitutieafspraak rijdt. Uit al het bovenstaande blijkt dat verdachte vanaf het begin wist dat [slachtoffer 1] kwetsbaar en afhankelijk van hem was en hij heeft daar bewust misbruik van gemaakt.
Geweld.
Onder gebruik van geweld wordt verstaan de aanwending van, overwegend, fysieke kracht. Het moet van afdoende gewicht zijn om de weerstand van het slachtoffer te breken.
[slachtoffer 1] is verschillende keren door verdachte geslagen en geschopt. Dit gebeurde onder andere als zij bij verdachte aangaf dat ze geen seks wilde hebben met klanten zonder condoom of als ze überhaupt geen seks wilde hebben. Maar ook als [slachtoffer 1] niet voldoende geld had verdiend voor verdachte of als ze een telefoontje had gemist, moest zij het ontgelden. Verdachte heeft ter terechtzitting zelf ook verklaard dat hij [slachtoffer 1] twee keer in het gezicht heeft geslagen. Dit wordt bovendien ondersteund door berichten van verdachte aan een onbekende ontvanger waarin hij vertelt dat hij ‘ [slachtoffer 1] ’ (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) net een ‘pap oog’ heeft geslagen. [slachtoffer 1] heeft kort hierna een foto van een blauw oog naar haar werkgever gestuurd.
Dreiging met geweld.
Onder geweld wordt de aanwending van, overwegend, fysieke kracht om de weerstand van het slachtoffer te breken verstaan. Als het dreiging met geweld betreft, wordt (vanzelfsprekend) hetzelfde verstaan, maar in dat geval is het geweld niet daadwerkelijk toegepast. Met het geweld wordt gedreigd met het doel om iemand in een situatie van uitbuiting te krijgen of te houden.
Dat hiervan bij het onderhavige feit sprake is, blijkt uit het volgende. [slachtoffer 1] is meermalen door verdachte bedreigd met een vuurwapen. [slachtoffer 1] wilde op een zeker moment geen klant ontvangen en daarover kreeg zij ruzie met verdachte. Hij pakte vervolgens een wapen, richtte dit op haar en zei ‘als je nog een keer een grote mond hebt, dan schiet ik’. Later heeft hij nog een keer een wapen op [slachtoffer 1] gericht toen zij op dat moment geen klant wilde.
Andere feitelijkheid.
Andere feitelijkheden zijn in het algemeen alle handelingen die niet onder ‘geweld’ vallen. Wel moeten deze handelingen van een zodanige aard zijn, dat zij in de gegeven omstandigheden leiden tot een zodanige psychische druk dat het slachtoffer daaraan geen weerstand kan bieden.
Verdachte hield constant toezicht op [slachtoffer 1] en op de door [slachtoffer 1] verrichte prostitutiewerkzaamheden. Zo luisterde hij altijd mee als zij de werktelefoon opnam. Ook bepaalde hij wanneer zij moest werken, hoe vaak zij moest werken en hoeveel zij daarmee verdiende. Ook gebruikte verdachte de rekening en bankpas van [slachtoffer 1] , hetgeen verdachte ter zitting heeft bevestigd. Bovendien bepaalde verdachte wanneer zij haar moeder mocht of moest zien, waardoor haar bewegingsvrijheid in ernstige mate werd ingeperkt. Dat haar bewegingsvrijheid in ernstige mate werd ingeperkt blijkt ook uit de chatberichten die verdachte heeft gewisseld met zijn toenmalige vriendin [persoon] . Zo stuurt [persoon] aan verdachte ‘Ze mag nog niet weg, ze heeft er nu nog één, ik app wel als die weg is”.
Concluderend heeft verdachte verschillende dwangmiddelen gebruikt die ertoe hebben geleid dat [slachtoffer 1] in een uitbuitingssituatie belandde en waardoor [slachtoffer 1] zich daarna niet meer aan deze uitbuitingssituatie kon onttrekken.
Het oogmerk van uitbuiting.
Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert op zichzelf niet reeds uitbuiting op, maar voor het oogmerk van uitbuiting moet er sprake zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of persoonlijke vrijheid.
[slachtoffer 1] moest al haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden afstaan aan verdachte. Hij zei dat hij dit geld zou gebruiken om te voorzien in haar levensonderhoud, maar hij hield dit geld – in ieder geval voor het overgrote gedeelte – voor zichzelf. [slachtoffer 1] heeft zelf geen geld ontvangen voor haar prostitutiewerkzaamheden. Met behulp van de dwangmiddelen die verdachte hanteerde is bovendien inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Dit levert een uitbuitingssituatie op. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] door middel van die dwangmiddelen seksueel heeft uitgebuit. Hij heeft handelingen verricht ten behoeve van de seksuele diensten door [slachtoffer 1] (artikel 273f Sr lid 1 sub 1 en 4). Verdachte heeft gedurende een langere periode bewust geld verdiend aan de prostitutie van [slachtoffer 1] . Hij heeft opzettelijk voordeel genoten van de uitbuiting en het oogmerk van verdachte was ook op die uitbuiting gericht (artikel 273f Sr lid 1 sub 6 en 9). Feit 1 is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Vrijspraak voor feit 2.
Aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: aangeefster) heeft op verschillende momenten bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat zij seks heeft gehad met verdachte, ook toen zij jonger was dan zestien jaar. Aangeefster heeft verklaard dat zij op veertienjarige leeftijd een relatie heeft gekregen met verdachte. De eerste keer dat zij seks hebben gehad was ergens in april 2020, ze was toen veertien jaar oud. Later heeft zij ook nog seks gehad met verdachte en andere mannen erbij. De eerste gangbang was in oktober 2020 met verdachte en drie andere mannen. Zij was toen vijftien jaar oud. Verdachte heeft bij de politie niet over het feit willen verklaren en ter terechtzitting van 14 juni 2024 heeft hij verklaard dat hij pas seks met aangeefster heeft gehad nadat zij zestien jaar was geworden, waarna aangeefster en verdachte samen een kind hebben gekregen. Hij ontkent dat hij seks met haar heeft gehad toen zij jonger was dan zestien jaar.
De rechtbank stelt voorop dat zij het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de omstandigheden van het concrete geval.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het dossier onvoldoende ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangeefster worden gevonden. Er zijn geen andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen of digitale gegevens uit de telefoon van verdachte of van aangeefster, die de verklaring van aangeefster kunnen ondersteunen dat het seksuele contact tussen haar en verdachte ook al heeft plaatsgevonden voordat zij zestien jaar was geworden. Haar verklaring op dit – voor een bewezenverklaring essentiële – punt wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum en er daarom onvoldoende wettig bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van feit 2. De verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 [1] .
Overwegingen ten aanzien van de tenlastegelegde periode.
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde periode beperkt dient te worden van 15 januari 2023 tot en met 11 februari 2023. Blijkens de zogenaamde timestamps zijn de aangetroffen bestanden op de telefoon van verdachte vanaf 15 januari 2023 naar hem gestuurd. Vanaf dat moment had verdachte de bestanden in zijn bezit. Verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken, namelijk van de periode van 1 oktober 2022 tot en met 14 januari 2023.
Bewijsmiddelen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het ten laste gelegde feit ten aanzien van de periode van 15 januari 2023 tot en met 11 februari 2023 wettig en overtuigend bewezen. Omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn raadsman ten aanzien van deze periode geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
  • Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 19 mei 2023, dossierpagina’s 44-48;
  • Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 5 juni 2023, dossierpagina’s 173-189;
  • Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 20 juli 2023, bijlage 4;
  • Een proces-verbaal beschrijving kinderpornografische afbeeldingen (TBKK), opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] d.d. 31 juli 2023, bijlage 5;
  • De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2024.
Ten aanzien van feit 4 en feit 6 [2] .
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank de tenlastegelegde feiten 4 en 6 wettig en overtuigend bewezen. Omdat verdachte de feiten heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
  • Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] d.d. 9 februari 2023, dossierpagina’s 7-11;
  • Een proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] d.d. 10 februari 2023, dossierpagina’s 40-43;
  • Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 5] d.d. 9 februari 2023, dossierpagina’s 21-23;
  • Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] d.d. 9 februari 2023, dossierpagina’s 24-39;
  • Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] d.d. 10 februari 2023, dossierpagina 54;
  • Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 februari 2023, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] d.d. 12 februari 2023 dossierpagina’s 98-102;
  • De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2024.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 5.
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte via de verbalisanten de moeder en stiefvader van aangeefster [slachtoffer 2] heeft bedreigd. De verklaring van verdachte dat hij de moeder en stiefvader niet zou hebben bedreigd maar dat hij bij de verbalisanten enkel voorbeelden heeft genoemd van wat hij nog meer had kunnen doen, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen de verbalisanten op ambtseed hebben opgemaakt
.Daaruit blijkt bovendien dat verdachte door de betreffende verbalisanten zelfs nog expliciet is voorgehouden dat hij bedreigende uitspraken aan het doen is. Verdachte heeft in dit verband ter terechtzitting van 14 juni 2024 ook verklaard dat hij behoorlijk gefrustreerd was en hij zelf ook niet meer precies wist wat hij dan wel gezegd zou hebben. Feit 5 is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 01.065441.22 [3] .
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3.
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank de tenlastegelegde feiten 1 tot en met 3 wettig en overtuigend bewezen. Omdat verdachte de feiten heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
  • Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 12] d.d. 16 maart 2022, dossierpagina 36;
  • Een proces-verbaal Onderzoek wapen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 13] d.d. 4 april 2022, dossierpagina’s 74-83;
  • Een proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 14] d.d. 16 maart 2022, dossierpagina’s 60-64;
  • De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2024.
Ten aanzien van feit 3:
  • Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 15] d.d. 15 maart 2022, dossierpagina’s 37-39;
  • Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 16] d.d. 16 maart 2022, dossierpagina’s 51-52;
  • Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 16] d.d. 23 maart 2022, dossierpagina 54;
  • Een geschrift betreffende een rapportage van het NFIDENT d.d. 13 april 2022, dossierpagina 57;
  • Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 maart 2022, dossierpagina’s 60-64;
  • De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2024.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte of opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:

1.40223.23

Ten aanzien van feit 1:
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 29 februari 2020 in Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer 1] (werknaam [slachtoffer 1] ), telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie die [slachtoffer 1] , heeft geworven, vervoerd, gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en
heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (artikel 273f lid 1 sub 4), en
heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9), en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld heeft/hebben bestaan uit:
- het mishandelen van die [slachtoffer 1] (onder andere door die [slachtoffer 1] te slaan en te schoppen) en
- die [slachtoffer 1] meermalen te bedreigen door een vuurwapen op haar te richten en/of daarbij de woorden toe te voegen: "als je nog een keer een grote mond hebt dan schiet ik" en
- het dwingen althans bewegen van die [slachtoffer 1] om (onvrijwillig) onveilige seksuele handelingen met klanten, althans anderen, te ondergaan en te dulden en
- het in ernstige mate beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1] (onder andere door te bepalen wanneer zij al dan niet naar haar moeder mocht/moest gaan) en
- het onder controle houden en onder druk zetten van die [slachtoffer 1] (onder andere door (toe)zicht (te laten) houden op die [slachtoffer 1] en op de door die [slachtoffer 1] te verrichte prostitutiewerkzaamheden, en door in de telefoon te controleren hoeveel afspraken die [slachtoffer 1] had gehad en wat daarmee was verdiend) waardoor het voor die [slachtoffer 1] werd bemoeilijkt zich aan die controle en die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken en
- die [slachtoffer 1] drugs en medicatie (slaappillen) te (laten) verschaffen en
- het brengen en houden van die [slachtoffer 1] in een positie waar zij niet over haar eigen financiële middelen en bankpas kon beschikken, en
- het laten verblijven van die [slachtoffer 1] in de woning van zijn, verdachtes, vriend (aan de [adres] in Eindhoven) en het ter beschikking stellen van die woning als werkplek voor prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en
- het regelen van een woonadres ( [adres] in Eindhoven) voor die [slachtoffer 1] en
- het (laten) aanmaken en onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertenties op één website waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- het (laten) onderhouden van contacten met en het (laten) maken van afspraken met prostitutieklanten voor die [slachtoffer 1] en het (laten) maken van afspraken met die klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen en
- het bepalen welke klanten die [slachtoffer 1] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en
- het instrueren van die [slachtoffer 1] wanneer zij klaar moest staan voor prostitutiewerkzaamheden en
- het bepalen of die [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten en
- het bepalen dat die [slachtoffer 1] ook bij ongesteldheid moest werken en
- het ter beschikking stellen van een (werk)telefoon voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en
- het ter beschikking stellen van geld voor werkkleding (lingerie) voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en
- het ter beschikking stellen van condooms en sponsjes voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] en
- het regelen van auto's ten behoeve van het vervoer van die [slachtoffer 1] van en naar haar prostitutiewerkzaamheden en
- het begeleiden van die [slachtoffer 1] bij/naar escortwerkzaamheden.
Ten aanzien van feit 3:
in de periode van 15 januari 2023 tot en met 11 februari 2023 in Nederland, meermalen,
- afbeeldingen, te weten foto’s en video's en
- een gegevensdrager merk: Oppo, type: A16 bevattende afbeeldingen - te weten foto’s en video’s, van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken te weten [slachtoffer 2] , heeft,
- verspreid en
- in bezit gehad,
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het gedeeltelijk naakt poseren door een persoon te weten die [slachtoffer 2] die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon [slachtoffer 2] gekleed is en poseert in een omgeving en in een erotisch getinte houding op een wijze die niet bij haar leeftijd past en de wijze van kleden van die persoon [slachtoffer 2] en de foto's/film nadrukkelijk de ontblote borsten van die persoon [slachtoffer 2] in beeld gebracht worden, waarbij die afbeeldingen aldus een onmiskenbaar seksuele strekking hadden en strekten tot seksuele prikkeling betreft [IMG 1] en [IMG 2] en [IMG 3] en [VID 1] , zoals omschreven in proces -verbaalnummer OBRCC23005-8, pagina 177-178 en
het ejaculeren in het lichaam van een persoon [slachtoffer 2] die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij in het lichaam, anus, een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is,
waarbij die video aldus een onmiskenbaar seksuele strekking had en strekte tot seksuele prikkeling betreft [VID 3] , zoals omschreven in proces-verbaalnummer OBRCC23005-8, pagina 177 - 178.
Ten aanzien van feit 4:
in de periode van 21 januari 2023 tot en met 9 februari 2023 in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een spraakbericht naar die [slachtoffer 2] te sturen en daarin dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik heb jouw gisteren uitgelegd. Dat ik bijna uit mijn kanker, kanker school ga klappen. Ik ga hier uit elkaar klappen man, en dat wil jij niet begrijpen. Jij wil niet begrijpen dat een punt bij mij is bereikt dat ik jouw gewoon dood wil maken. Wat begrijp jij daar niet aan en waarom wil jij nog steeds doorgaan. Waarom wil jij mij steeds uittesten? Waarom wil jij nog steeds geen respect voor mij hebben? Maar maat luister pak die king en ga weg. Ga weg uit mijn leven. Ga weg. Ik ga mijn eigen leven fixen. Ik zeg ga uit mijn leven. Dit hoef ik niet meer. Ik ga jouw doodmaken [slachtoffer 2] . Het scheelt voor mij weinig. Ik had jouw net al bijna doodgemaakt, in die kanker hotel. Ik pak jouw nek vast en ik draai die om [slachtoffer 2] . Voor mij is het kankermakkelijk maat. Niet denken dat ik dat niet kan doen. Ik draai jouw kankernek zo om. Ik heb geen wapens nodig. Ik heb niks nodig. Mijn eigen handen. Ik draai jouw kankernek om broeder.",

en berichten naar die [slachtoffer 2] te sturen:

- "Ik ga jou dood maken.",
- "Ik wil op jou moeders huis met kk kalshnikof knallen. Heel je huis doorzetten.",
- "Je hebt dat verdient. Je bent kk hoer. Die dood moet naar mijn mening. Gwn kogel. Je begrijpt het letterlijk niet.", en
- "Kogel kost maar een euro meid.”.
Ten aanzien van feit 5:
op 9 februari 2023 te Eindhoven, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door via medewerkers van de politie aan die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik heb er schijt. Nu heb ik die ruit, voor het zelfde geld knal ik er een handgranaat in.",
- "Ik ga mij niet op en neer laten wippen. Ik zweer het je, ik blaas liever heel dat blok op.",
- Als ik wilde doen wat ik wilde, als ik iets wil doen. Ik dreig niet. Dan doe ik het gelijk. Ik krijg nu een belletje. Ik krijg een Kalasjnkov. Ik krijg een belletje ik krijg een handgranaat.",
- "Ik heb er voor gekozen om die raam in te gooien, in plaats van dat ik andere dingen doe."
- "Dan ga ik even een tijdje vastzitten. Dan is dat zo. Kom op man. Als ik iets wil doe ik het echt en dan doe ik het goed.", en
- Als ik iets wilde doen. Ik hoef een keer te bellen. Dan komen drie negers op motors. Die knallen alles af.”
Ten aanzien van feit 6:
op 9 februari 2023 te Riethoven, opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een voordeur, die aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [woningbouwvereniging] toebehoorde heeft vernield.
01.065441.22
Ten aanzien van feit 1:
op 15 maart 2022 te Eindhoven, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Blow, type F92 kaliber getransformeerd naar 7.65 Br oorspronkelijk 9mm P.A.K. zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2:
op 15 maart 2022 te Eindhoven, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5 centraalvuur kogelpatronen van het kaliber 7,65 millimeter voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3:
op 15 maart 2022 te Eindhoven, opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,86 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie(zie bijlage).
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 Sr, en de (ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS). Verder eist de officier van justitie dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr wordt opgelegd, inhoudende contactverboden en een locatieverbod, voor de duur van vijf jaren, en dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Voor iedere afzonderlijke overtreding dient hechtenis te worden opgelegd voor de duur van één week met een maximum van zes maanden. Ook eist de officier van justitie dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt in het geval van een bewezenverklaring ten hoogste te volstaan met een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 Sr. Verder verzoekt de verdediging om af te zien van het opleggen van TBS omdat niet aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan. Daarbij geeft een GVM volgens de verdediging alle ruimte om eventuele recidive in te kaderen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel in de vorm van seksuele exploitatie en uitbuiting van [slachtoffer 1] . Mensenhandel waarbij iemand die in een kwetsbare positie verkeert en met het oog op financieel gewin in de prostitutie wordt gebracht en gehouden, is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. Door toedoen van verdachte heeft het slachtoffer ongeveer acht maanden onvrijwillig in de prostitutie gewerkt. Bovendien heeft verdachte haar financieel uitgebuit en afhankelijk gemaakt, onder meer door haar drugs te verschaffen en te verlangen dat zij alle opbrengsten uit de prostitutie aan verdachte afstond. Verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van de afhankelijke positie van het slachtoffer, waarbij ook meespeelt dat zij zich bevond in een opvangsituatie op het moment dat zij begon te werken als prostituée in en vanuit de woning van de verdachte. Dergelijke praktijken herbergen aspecten van een vorm van moderne slavernij, waarin verdachte de leidende rol had. Hij organiseerde de werkplek, zorgde dat het slachtoffer vervoerd werd naar de escortafspraken en inde haar verdiensten, al dan niet via het slachtoffer. Ook bepaalde hij waar en wanneer zij moest werken, wie zij als klant moest aannemen en welke seksuele handelingen er verricht moesten worden. Zodra het slachtoffer weigerde, zich verzette, probeerde weg te gaan of haar werk niet goed deed, volgde er (dreiging met) fysiek en/of verbaal geweld van verdachte. Door aldus te handelen heeft verdachte ernstige schade aan de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer toegebracht en haar persoonlijke vrijheid ernstig geschaad, hetgeen ook treffend verwoord is tijdens het uitoefenen van het spreekrecht namens het slachtoffer. Verdachte heeft zijn persoonlijk gewin uitdrukkelijk gesteld boven de vrijheid van zijn slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat deze vorm van mensenhandel reeds uit het oogpunt van generale preventie fors bestraft moet worden. De verdachte heeft er ter terechtzitting ook op geen enkele wijze blijk van gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien, en dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het in bezit hebben en verspreiden van kinderporno. Daarbij gaat het om foto’s en filmpjes van [slachtoffer 2] toen zij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. Verdachte en het slachtoffer hadden in die periode een relatie, die begon toen verdachte 29 en het slachtoffer 14 jaar oud was. Verdachte heeft de foto’s en filmpjes met meerdere personen gedeeld via WhatsApp. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de grove schending van de belangen van kinderen en deze wereldwijde, kwalijke en schadelijke ‘industrie’. Voor een effectieve bestrijding van kinderporno is het noodzakelijk om niet alleen degenen aan te pakken die kinderporno vervaardigen, maar ook degenen die kinderporno in bezit hebben en verspreiden. Het risico van het verspreiden van (kinder)pornografisch beeldmateriaal is mede gelegen in het feit dat dit beeldmateriaal langs digitale weg door anderen kan worden bekeken en daarmee voor altijd beschikbaar blijft op het internet. Verdachte heeft met het plegen van het bewezenverklaarde strafbare feit een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en daarmee haar lichamelijke integriteit aangetast. Dit kwam ook duidelijk naar voren tijdens het spreekrecht dat werd uitgeoefend namens het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2] en haar (stief)ouders. Verdachte meende [slachtoffer 2] op verbaal agressieve wijze te moeten corrigeren wanneer zij iets deed wat hem niet zinde of wanneer zij juist iets niet wilde doen, en ook haar (stief)ouders - nota bene via verbalisanten - te moeten bedreigen. Daarnaast heeft verdachte een raam vernield van de voordeur van de woning waar [slachtoffer 2] en haar (stief)ouders woonden. Door aldus te handelen heeft verdachte aangetoond een totaal gebrek aan respect voor hun persoonlijke levenssfeer te hebben.
Tot slot is tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte bijna 5 gram cocaïne en een vuurwapen met bijbehorende munitie aangetroffen. Verboden wapenbezit vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich. Verder ontstaat door het bezit van drugs, en de daarmee samenhangende handel daarin, schade en overlast voor de samenleving (ook) vanwege de andere vormen van criminaliteit die gepaard gaan met drugsgebruik.
Terbeschikkingstelling.
De verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek door gedragsdeskundigen, in het bijzonder gedragsdeskundigen verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC).
Ondanks zijn weigering om medewerking te verlenen is verdachte wel door de gedragsdeskundigen van het PBC geobserveerd. Voor de beantwoording van de vraag of bij de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten al dan niet een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, acht de rechtbank het rapport van het PBC van 1 maart 2024 van belang. Daaruit blijkt onder meer het volgende.
“In het verleden is meermaals vastgesteld dat de gewetensfuncties bij betrokkene destijds beperkt waren (psychologisch pro Justitia onderzoek door A. Laurijssen-Timmers d.d. 3 juni 2009 en psychiatrisch pro Justitia onderzoek door F. Verstraeten d.d. 21 januari 2014). Betrokkene kon hier echter niet met eigen onderzoek op worden bevraagd. Uit het strafdossier komt verder naar voren dat betrokkene in 2022 is aangehouden met een vuurwapen en is gedagvaard wegens dealen in harddrugs. Betrokkene is veroordeeld wegens het onttrekken van een minderjarige aan het gezag in 2020. De beschikbare informatie biedt geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat betrokkene zijn leven sinds zijn laatste veroordeling een andere, meer prosociale wending heeft gegeven. Onderzoekers zien op grond van bovenstaande informatie aanwijzingen voor een voortzetting van het antisociale gedragspatroon, maar hebben - bij gebrek aan eigen verdiepend onderzoek - onvoldoende zicht verkregen op de onderliggende persoonlijkheidsdynamiek, waaronder de eerdergenoemde emotiehuishouding en de gewetensfuncties, om specifiek een antisociale en/of een narcistische persoonlijkheidsstoornis te stellen. Wel kan op grond van het langdurig disfunctioneren op diverse levensgebieden de diagnose ‘andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis’ worden gesteld, waarbij in elk geval een aantal antisociale en narcistische kenmerken worden gezien. Mogelijk voldoet betrokkene aan de criteria van zowel de antisociale als narcistische persoonlijkheidsstoornis, maar dit kan door de beperkingen van het huidige onderzoek onvoldoende worden onderbouwd. Voorts worden er op basis van het dossier aanwijzingen gezien voor psychopathie, met name facet 2 (defectueuze affectieve beleving) en facet 3 (impulsieve en onverantwoordelijke levensstijl), maar de PCL-R kon door het ontbreken van eigen onderzoek niet worden gescoord.”
“Betrokkene is bij de pro Justitia rapportage eind 2013/begin 2014 gediagnosticeerd met cannabisafhankelijkheid, die in de DSM-5 TR een (matige of ernstige) stoornis in het gebruik van cannabis wordt genoemd. Na aanhouding in de huidige zaak zei betrokkene tegen de politie dat hij niet kon functioneren zonder cannabis. In detentie heeft hij meermaals een positieve urinecontrole op cannabis gehad. Onderzoekers stellen op grond van de beschikbare collaterale informatie een stoornis in het gebruik van cannabis, ongespecificeerd qua ernst, als diagnose.
Een gokstoornis kan op basis van wat hij zelf heeft verklaard bij de politie - namelijk dat hij verslaafd zou zijn aan gokken en mede daarom kampt met hoge schulden - niet worden uitgesloten. Een seksuele stoornis valt eveneens niet uit te sluiten gezien de seksuele component in een deel van de ten laste gelegde feiten.
Tijdens de klinische observatie zijn er geen aanwijzingen gevonden voor een ernstige psychiatrische stoornis, zoals hersenorganisch lijden, een psychose of stemmingsproblematiek. Er zijn evenmin aanwijzingen gevonden voor een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, zoals een verstandelijke beperking, een autismespectrum stoornis of ADHD.
Van de gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis kan worden aangenomen dat deze vanaf 2019 tot aan aanhouding aanwezig is geweest, omdat persoonlijkheidsproblematiek over het algemeen vanaf de vroege volwassenheid bestaat en duurzaam van aard is. In het geval van betrokkene is er op basis van het milieuonderzoek geen enkele reden om aan te nemen dat betrokkenes persoonlijkheid sinds de eerdere vaststellingen van de persoonlijkheidsproblematiek op een meer gezonde manier ontwikkeld heeft; er is geen positieve verandering in zijn (antisociale) gedrag waar te nemen en hij heeft - voor zover bekend - nooit behandeling genoten voor zijn persoonlijkheidspathologie. Van de stoornis in het gebruik van cannabis weten we bij betrokkene te weinig om vast te kunnen stellen of deze ten tijde van de verschillende ten laste gelegde feiten (mits bewezen), in de periode van 2019 tot 2023, aanwezig is geweest.”
De rechtbank stelt – gelet op het hiervoor genoemde het rapport van het PBC alsmede het daarin vermelde hoge recidiverisico op seksuele en gewelddadige delicten, het hoge recidiverisico zoals vastgesteld in het advies van de Reclassering van 23 mei 2024, de aard van de thans bewezen verklaarde feiten in combinatie met de delictpatronen uit het verleden en de ontkennende houding van verdachte ten opzichte van het onder 1 bewezenverklaarde feit – vast dat verdachte lijdende is aan een stoornis in het gebruik van cannabis en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, namelijk een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met in elk geval een aantal antisociale en narcistische kenmerken. Ter zitting heeft verdachte ook verklaard dat hij een bepaalde behandeling nodig heeft, maar niet precies weet welke omdat hij geen psycholoog is. Deze ziekelijke stoornissen waren naar het oordeel van de rechtbank ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten aanwezig.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde sprake van een gebrekkige ontwikkeling en van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de verdachte wordt veroordeeld voor feiten waarvoor de TBS-maatregel kan worden opgelegd en naar het oordeel van de rechtbank eist de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van TBS-maatregel en het bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank ziet gelet op de houding van verdachte en de reeds eerder ingezette interventies geen andere mogelijkheid dan deze maatregel op te leggen. De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de TBS niet op voorhand is gemaximeerd.
Gevangenisstraf.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de ernst van de feiten en de persoon van verdachte – en uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – acht de rechtbank ook het opleggen van een gevangenisstraf aangewezen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken onderling hebben vastgesteld. Voor mensenhandel in geval van seksuele uitbuiting is allereerst het uitgangspunt een gevangenisstraf van 30 maanden. Er is namelijk sprake van seksuele uitbuiting categorie III nu het slachtoffer geen klanten kon weigeren, zelf niet kon besluiten welke handelingen bij de klant werden verricht en op een wijze werkte die zij niet wilde. Strafverhogend zijn hierbij de kwetsbaarheid van het slachtoffer, haar werkomstandigheden, de wijze van seks bedrijven, het lucratieve oogmerk en de verwezenlijking daarvan door verdachte, de afdracht van het verdiende geld aan verdachte en zijn kernrol in dit alles. Voor het verspreiden van kinderporno is verder het uitgangspunt een gevangenisstraf van 1 jaar, waarbij strafverhogend is dat verdachte niet bereid is tot gedragsverandering en geen erkenning en inzicht geeft in zijn gedrag. Voor het wapenbezit is het uitgangspunt een gevangenisstraf van vier maanden.
Voor het voorhanden hebben van de munitie, het drugsbezit, de bedreigingen en de vernieling zijn tot slot geldboetes het uitgangspunt. De rechtbank zal echter geen geldboete naast een gevangenisstraf opleggen.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek van het voorarrest, overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, nu zij verdachte vrijspreekt van het ten aanzien van parketnummer 01.040223.23 onder 2 ten laste gelegde en zij verder van oordeel is dat de op te leggen gevangenisstraf de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Aan verdachte wordt de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege opgelegd die, vanwege de aard van het misdrijf, ongemaximeerd is. Dat impliceert dat beëindiging van de maatregel pas aan de orde is als het recidiverisico naar een acceptabel niveau is teruggebracht. Daarbij kunnen in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege ook allerlei voorwaarden gesteld worden die het recidive risico inperken. In dit geval is de rechtbank er daarom onvoldoende van overtuigd dat een verdere inperking van de bewegingsvrijheid van verdachte ook na beëindiging van de TBS noodzakelijk is en zal zij dus geen GVM opleggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Zij ziet niet in welke toegevoegde waarde deze maatregel heeft bovenop de al op te leggen gevangenisstraf en TBS-maatregel.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 88.075,97 bestaande uit € 80.075,97 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 01.040223.23.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de kostenpost betreffende de gederfde inkomsten verlaagd dient te worden tot maximaal € 10.081,44. Ten aanzien van de medische kosten heeft de raadsman betoogd dat deze kostenposten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat niet bekend is welke medicatie er is afgenomen en er onvoldoende informatie is om de gestelde samenhang aan te nemen. Tot slot heeft de raadsman gevraagd de vordering met betrekking tot de immateriële schade te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Het verzoek, voor zover het gaat over de geleden materiële schade, is opgebouwd uit de volgende posten:
Kosten medicatie en eigen bijdrage GGZ € 267,51;
Eigen Risico 2022 + 2023 € 573,46;
Gederfde inkomsten € 79.235,00;
Reiskosten € PM;
€ 80.075,97.
Ten aanzien van de kostenposten 1 en 2 overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit 1 in de periode van december 2022 tot oktober 2023 psychologische behandeling heeft gehad bij het GGZ. Uit de onderbouwing (productie 4) blijkt dat de benadeelde partij in 2023 aan eigen risico voor deze behandeling bij de GGZ op 9 januari 2023 € 187,88 heeft moeten betalen en op 23 maart 2023 € 189,94 heeft moeten betalen. Verder blijkt uit productie 4 dat de benadeelde partij op 11 oktober 2023 een eigen bijdrage van € 71,78 heeft moeten betalen voor haar behandeling bij de GGZ. De rechtbank acht deze posten voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit 1 en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank wijst daarom toe een bedrag van € 71,78 ten aanzien van kostenpost 1 en € 376,82 ten aanzien van kostenpost 2. De rechtbank zal de overige opgevoerde kosten ten aanzien van de medicatie niet-ontvankelijk verklaren, nu onvoldoende is onderbouwd welke medicatie er is gebruikt en of deze medicatie in directe samenhang staat met het bewezenverklaarde feit 1.
Ten aanzien van kostenpost 3 verwijst de rechtbank naar het vonnis inzake de ontneming met het onderhavige parketnummer van verdachte. Hierin is uiteengezet dat verdachte een bedrag van € 78.565,72 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Dit bedrag is eveneens het bedrag aan gederfde inkomsten voor de benadeelde partij. Het meerdere zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De kostenpost 4 reiskosten zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu er geen bedrag is gevorderd.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering ten aanzien van de materiële schade gedeeltelijke toewijzen tot een bedrag van € 79.014,32, bestaande uit
Kosten eigen bijdrage GGZ € 71,78;
Eigen Risico 2022 + 2023 € 376,82;
Gederfde inkomsten € 78.565,72;
€ 79.014,32.
De benadeelde partij wordt voor het overige deel van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en naar billijkheid, integraal toewijzen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 87.014,32 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van
€ 8.000,00 bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 van parketnummer 01.040223.23.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft gevraagd de vordering aanzienlijk te matigen, met name omdat verdachte voor feit 2 moet worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde immateriële schade ziet op de feiten 2, 3 en 4 en dat verdachte wordt vrijgesproken voor feit 2. De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van de bewezenverklaarde strafbare feiten 3 en 4. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en naar billijkheid, toewijzen tot een bedrag van € 2.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige gedeelte van de vordering. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 2.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2023 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Gijzeling.

Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, in samenhang met artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht, dient de rechter bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast. De maximale duur van de gijzeling is gelijk aan die van de vervangende hechtenis die kan worden opgelegd, te weten één jaar. Gelet op deze maximering zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling vaststellen op 330 dagen (in plaats van 360 dagen) ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en op 30 dagen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 60a, 63, 240b, 273f, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

  • Spreekt verdachte vrij van hetgeen onder parketnummer 01.040223.23 onder feit 2 is ten laste gelegd.
  • Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
  • Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

1.40223.23

Ten aanzien van feit 1:
mensenhandel
Ten aanzien van feit 3:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden en in bezit hebben, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 5:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 6:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

1.65441.22

Ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
  • verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
  • legt op de volgende straf en maatregelen:
Ten aanzien van 01.040223.23 feit 1, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6 en 01.065441.22 feit 1, feit 2 en feit 3:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
en
Ten aanzien van 01.040223.23 feit 1, feit 3, feit 4 en feit 5
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege.

1.40223.23

Ten aanzien van feit 1:
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 87.014,32. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 330 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 79.014,32 materiële schade en € 8.000,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 87.014,32 bestaande uit € 79.014,32 materiële schadevergoeding en
€ 8.000,00 immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
29 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van feit 3+4:
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 2.000,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 2.000,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. R.B.H. Hebbink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers en mr. N. Slingerland, griffiers,
en is uitgesproken op 28 juni 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel Oost-Brabant, Onderzoeksnummer: OBRCC23005 / Sherborne, sluitingsdatum 7 juli 2023, aantal doorgenummerde pagina’s 1-229 met aanvulling einddossier, sluitingsdatum 3 augustus 2023, aantal bijlagen 5.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie, genummerd PL2100-2023030518, sluitingsdatum 14 februari 2023, aantal doorgenummerde pagina’s 1-109.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, Basisteam Eindhoven-Zuid, genummerd PL2100-2022053496, sluitingsdatum 29 april 2022, aantal doorgenummerde pagina’s 1-127.