ECLI:NL:RBOBR:2024:301

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
82.103203.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak met betrekking tot milieu- en veiligheidsvoorschriften op multi-user site Chemelot

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die verantwoordelijk was voor de overkoepelende vergunning van een multi-user site, Chemelot. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde misdrijven, die verband hielden met ongevallen die zich hebben voorgedaan op de site. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten die plaatsvonden tussen 2015 en 2017, waarbij de verdachte werd verweten niet te voldoen aan milieu- en veiligheidsvoorschriften, wat leidde tot gevaarlijke situaties en zelfs de dood van een werknemer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk of verwijtbaar had gehandeld in relatie tot de ongevallen. De rechtbank concludeerde dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verdachte niet voldoende waren aangetoond om een strafrechtelijk verwijt te maken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verjaring van de strafbare feiten tijdig was gestuit door handelingen van de officier van justitie. Uiteindelijk werd de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard voor de overtredingen die al waren verjaard. De uitspraak benadrukt de complexiteit van verantwoordelijkheden binnen een multi-user site en de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in strafzaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 82.103203.22
Datum uitspraak: 30 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 november 2023, 3 november 2023, 6 november 2023, 8 november 2023, 10 november 2023, 13 november 2023, 16 november 2023, 17 november 2023, 20 november 2023 en 16 januari 2024. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 september 2023. Aan verdachte is ten laste gelegde dat verdachte:
1.
op of omstreeks 28 december 2016 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk bij het uit bedrijf nemen van de [materiaal 1] in de [fabriek 1] een stof, te weten [materiaal 2] en/of [materiaal 3] , althans een mengsel daarvan, in elk geval brandbare en/of ontvlambare stoffen in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te duchten was en/of het feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge had;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 28 december 2016 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, bij het uit bedrijf nemen van [materiaal 1] in de [fabriek 1] zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig
  • de identificatie van de gevaren van en risico's bij die oven en/of de bijbehorende installatie, leidingen en/of appendages niet of niet volledig heeft uitgevoerd, met name de gevaren van en/of risico's bij het zich ophopen van brandbare en/of ontvlambare vloeistoffen en/of gassen in de leiding na de [materiaal 4] en/of het naar buiten komen van die vloeistoffen en/of gassen uit de [materiaal 6] en/of
  • er niet voor gezorgd dat de [materiaal 4] en/of de [materiaal 5] volledig, in elk geval voldoende afslo(o)ten en niet lekten en/of geen maatregelen genomen om een zich voordoende lekkage bij die [materiaal 4] te detecteren en/of
  • er niet voor heeft gezorgd dat de op het leidinggedeelte achter de [materiaal 5] naar de [materiaal 6] aangebrachte afvoerleiding niet verstopt was en/of
  • in strijd met de werkinstructie/procedure "Uit bedrijf nemen van belasting [materiaal 7] en schakelen naar buiten [materiaal 8] " bij het ontwateren niet eerst de [materiaal 9] geopend en vervolgens de [materiaal 5] , maar eerst de [materiaal 5] geopend en/of
  • die [materiaal 9] en/of die [materiaal 5] niet of onvoldoende herkenbaar gemaakt of op andere wijze verwisseling van die afsluiters voorkomen

waardoor aan haar schuld en/of de schuld van haar mededader te wijten was, dat wederrechtelijk een stof, te weten [materiaal 2] en/of [materiaal 3] , althans een mengsel daarvan, in elk geval brandbare en/of ontvlambare stof(fen) in de lucht werd gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te duchten was en/of het feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge had;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 28 december 2016 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, bij het uit bedrijf nemen van [materiaal 1] in de [fabriek 1] zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig
  • de identificatie van de gevaren van en risico's bij die [materiaal 1] en de bijbehorende installatie, leidingen en/of appendages niet of niet volledig had uitgevoerd, met name de gevaren van en/of risico's bij het zich ophopen van brandbare vloeistoffen en/of gassen in de leiding na de [materiaal 4] en/of het naar buiten komen van die vloeistoffen en/of gassen uit de [materiaal 6] en/of
  • er niet voor gezorgd dat de [materiaal 4] en/of de [materiaal 5] volledig, in elk geval voldoende afslo(o)ten en niet lekten en/of geen maatregelen genomen om een zich voordoende lekkage bij die [materiaal 4] te detecteren en/of
  • er niet voor heeft gezorgd dat de op het leidinggedeelte achter de [materiaal 5] naar de [materiaal 6] aangebrachte afvoerleiding niet verstopt was en/of
  • in strijd met de werkinstructie/procedure "Uit bedrijf nemen van belasting [materiaal 7] en schakelen naar buiten [materiaal 8] " bij het ontwateren niet eerst de [materiaal 9] geopend en vervolgens de [materiaal 5] , maar eerst de [materiaal 5] geopend en/of
  • die [materiaal 9] en/of die [materiaal 5] niet of onvoldoende aangeduid/herkenbaar gemaakt of op andere wijze verwisseling van die afsluiters voorkomen waardoor [materiaal 2] en/of [materiaal 3] , althans een mengsel daarvan, in elk geval brandbare en/of ontvlambare stof(fen) zijn vrijgekomen en zijn ontbrand,

waardoor aan haar schuld en/of de schuld van haar mededader te wijten was dat

  • de aldaar werkzame werknemer [slachtoffer 1] zodanig letsel, te weten zeer ernstige verbandingen en/of diverse fracturen en/of een hematothorax heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden, in elk geval zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of
  • de aldaar werkzame werknemer [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten 2e graads brandwonden en inhalatietrauma, althans zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstond;
2.
op of omstreeks 28 december 2016 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als exploitant van een inrichting op de [verdachte] en/of als werkgever al dan niet opzettelijk niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken, immers heeft zij en/of haar mededader
  • de identificatie van de gevaren van en risico's bij de [materiaal 1] in de [fabriek 1] en/of de bijbehorende de installatie en/of leidingen en/of appendages niet of niet volledig uitgevoerd, met name de gevaren van en/of risico's bij het zich ophopen van brandbare vloeistoffen en/of gassen in de leiding na de [materiaal 4] en/of het naar buiten komen van die vloeistoffen en/of gassen uit de [materiaal 6] en/of
  • er niet voor gezorgd dat de [materiaal 4] en/of de [materiaal 5] volledig, in elk geval voldoende afslo(o)ten en niet lekten en/of geen maatregelen genomen om een zich voordoende lekkage bij die [materiaal 4] te detecteren en/of
  • er niet voor heeft gezorgd dat de op het leidinggedeelte achter de [materiaal 5] naar de [materiaal 6] aangebrachte afvoerleiding niet verstopt was en/of
  • in strijd met de werkinstructie/procedure "Uit bedrijf nemen van belasting [materiaal 7] en schakelen naar buiten [materiaal 8] " bij het ontwateren niet eerst de [materiaal 9] geopend en vervolgens de [materiaal 5] , maar eerst de [materiaal 5] geopend en/of
  • die [materiaal 9] en/of die [materiaal 5] niet of onvoldoende aangeduid/herkenbaar gemaakt of op andere wijze verwisseling van die afsluiters voorkomen;
3.
op of omstreeks 1 en/of 2 juli 2015 te Geleen gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als degene die een inrichting op de [verdachte] dreef, die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoorde, opzettelijk niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken, immers heeft zij
  • [materiaal 10] in werking gehad en/of gehouden terwijl die [materiaal 10] onrond was, in elk geval op één of meer plaatsen was vervormd en/of de risico’s dat het drijvend dak van die [materiaal 10] door die onrondheid en/of vervormingen niet of onvoldoende functioneerde niet of onvoldoende geïnventariseerd en/of beoordeeld en/of geen of onvoldoende maatregelen heeft genomen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken en/of
  • [materiaal 10] in werking gehad en/of gehouden terwijl de seal van het drijvende dak voor de afdichting tussen de tankwand en het drijvend dak door beschadiging(en) en/of door onrondheid, althans vervorming van de [materiaal 10] , geen volledige, in elk geval onvoldoende afdichting tussen tankwand en drijvend dak vormde en/of
  • met een smarthose of slimme slang op de windligger van die [materiaal 10] water in de lucht gebracht, terwijl zij het gevaar van en de risico`s op het terechtkomen van een (grote) hoeveelheid water op dat drijvende dak niet, in elk geval onvoldoende had geïnventariseerd en/of beoordeeld en/of onvoldoende maatregelen had genomen en/of uitgevoerd om de gevolgen hiervan zoveel mogelijk te beperken en/of
  • nadat door het scheefzakken en/of zinken van dat dak emissie van [materiaal 2] was ontstaan één of meer werknemers zonder adembescherming de bovenkant van die [materiaal 10] heeft laten betreden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 1 en/of 2 juli 2015 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , althans alleen opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van Limburg van 14 november 2005, gewijzigd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 20 oktober 2014, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd op de [verdachte] , immers verkeerde [materiaal 10] van die inrichting door beschadiging van of defect aan de seal van het drijvende dak voor afdichting tussen de tankwand en het drijvend dak en/of door onrondheid, althans vervorming van de [materiaal 10] , niet in goede staat van onderhoud (voorschrift A2) en/of werd in strijd met voorschrift A3 [materiaal 10] niet zodanig bediend en onderhouden, dat het optimaal functioneren het drijvend dak en/of de afdichting van het drijvend dak gewaarborgd was en/of was een defect aan de seal van dat drijvend dak, dat gevaar, schade of hinder buiten de inrichting kon veroorzaken, niet zo spoedig mogelijk hersteld;
4.
in de periode 19 tot en met 22 februari 2016 te Geleen gemeente Sittard-Geleen als exploitant van een inrichting op de [verdachte] , tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken, immers heeft zij
  • er niet voor gezorgd dat de [materiaal 11] in de [fabriek 2] in goede staat verkeerde en/of
  • er niet voor gezorgd dat lekkage en/of emissie van [materiaal 12] vanuit de [materiaal 11] naar de [materiaal 14] voldoende werd gedetecteerd en/of dat de aanwezigheid van [materiaal 12] in de [materiaal 14] en/of de emissie vanuit de [materiaal 14] voldoende en tijdig werd gedetecteerd en/of
  • de identificatie van de gevaren en risico’s bij het buiten gebruik stellen van de [materiaal 13] meting in de retourleiding van het koelwater uit de [materiaal 11] naar de [materiaal 14] niet of onvoldoende heeft beoordeeld en geen of onvoldoende maatregelen genomen om een gelijkwaardige gasmeting ter vervanging van voornoemde [materiaal 13] meting te verrichten en/of
  • toen een significant verlies van [materiaal 12] in de installatie werd waargenomen de installatie niet buiten bedrijf heeft genomen om (verdere) emissie te voorkomen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 19 tot en met 22 februari 2016 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , althans alleen opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van Limburg van 14 november 2005, gewijzigd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 20 oktober 2014, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd op de [verdachte] , immers verkeerde de inrichting met betrekking tot de [materiaal 11] in de [fabriek 2] niet in goede staat van onderhoud (voorschrift A2) en/of werd in strijd met voorschrift A3 [materiaal 11] in de [fabriek 2] niet zodanig onderhouden, dat het optimaal functioneren van alle onderdelen gewaarborgd was en/of was die [materiaal 11] niet bestand tegen druk, temperatuur die hierin optrad en/of het medium waarvoor zij bestemd was, te weten [materiaal 12] ;
5.
in de periode 19 tot en met 22 februari 2016 te Geleen gemeente Sittard-Geleen als degene die een inrichting, als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, dreef op de [verdachte] , waarin zich een voorval, als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet Milieubeheer had voorgedaan, te weten een lekkage van [materiaal 12] , tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk dat voorval niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een omgevingsvergunning voor een inrichting te verlenen;
6.
op of omstreeks 29 mei 2015 te Geleen gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen als degene die een inrichting op de [verdachte] dreef, die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoorde en/of als werkgever, opzettelijk niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken, immers heeft zij en/of haar mededader
  • in strijd met haar procedure SMS SHE-SE-10 Werkvergunning geen Job Safety Analysis (JSA) opgesteld voor het openen van het [materiaal 15] bij de [materiaal 16] stoppunt [materiaal 17] en/of [materiaal 18] , zulks terwijl in de apparatuur/leiding stoffen aanwezig konden zijn, die gevaar konden opleveren tijdens het verrichten van werkzaamheden en/of
  • de identificatie van de gevaren van en risico’s bij het openen van het [materiaal 15] niet of niet volledig uitgevoerd, met name de gevaren van en/of risico’s op de aanwezigheid van [gas 1] , in elk geval van gevaarlijke stoffen in het [materiaal 15] en/of de blootstelling aan [gas 1] , in elk geval van gevaarlijke stoffen van werknemers in de omgeving van de uitgevoerde/uit te voeren werkzaamheden aan het [materiaal 15] en/of
  • er niet voor gezorgd dat voor de werknemers die blindschijven moesten plaatsen bij voormelde stoppunten voldoende duidelijk was, welke leiding/welke kant van de [materiaal 16] zij na het openen van voormeld [materiaal 15] moesten afblinden en/of
  • onvoldoende toezicht gehouden op voormelde werkzaamheden en/of
  • het [materiaal 15] heeft geopend of laten openen terwijl in die leiding [gas 1] , in elk geval gevaarlijke stoffen aanwezig was/waren en/of terwijl in elders in de plant aanwezige werknemers met die stof/stoffen in aanraking konden komen en/of
  • is in strijd met haar werkinstructie APV-02-09-02 bij detectie van een [gas 2] waarde van meer dan 30 ppm geen sirenealarm gegeven;
7.
op of omstreeks 5 november 2015 te Geleen gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als exploitant van een inrichting op de [verdachte] en/of als werkgever opzettelijk niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken, immers heeft zij en/of haar mededader
  • isolatiewerkzaamheden in de [fabriek 3] aan het [materiaal 19] verricht of laten verrichten, terwijl de fabriek in opstart en/of in gebruik was en/of terwijl die werkzaamheden werden verricht in de nabijheid van het hete oppervlak van [materiaal 19] en/of terwijl de thermokoppels die hotspots aan die [materiaal 19] moesten detecteren niet functioneerden of niet waren aangesloten en/of
  • een isolatiedeken, in elk geval isolatiemateriaal op het oppervlak van die [materiaal 19] aangebracht of laten aanbrengen en/of
  • de gevaren en risico’s van het afdekken van dat hete oppervlak van [materiaal 19] met een isolatiedeken, in elk geval isolatiemateriaal niet of onvoldoende heeft geïdentificeerd en/of beoordeeld en/of
  • de temperaturen onder die isolatiedeken, in elk geval isolatiemateriaal niet op andere wijze heeft gemeten of gedetecteerd;
8.
op of omstreeks 24 augustus 2017 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen als degene die een inrichting, als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, op de [verdachte] dreef, waarin zich een voorval, als bedoeld in artikel 17.1 van voornoemde wet voordeed of had voorgedaan, te weten een lekkage van een [materiaal 20] / [materiaal 21] mengsel en een daaruit ontstane brand al dan niet opzettelijk, dat voorval niet zo spoedig mogelijk aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een vergunning krachtens artikel 8.1 van voornoemde wet voor een inrichting te verlenen, heeft gemeld.

De formele voorvragen.


De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en dat de dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.

De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging bepleit dat het recht tot strafvordering voor een aantal van de aan verdachte ten laste gelegde feiten door verjaring is vervallen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verjaring van alle aan verdachte ten laste gelegde misdrijven door een daad van vervolging is gestuit. De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De rechtbank stelt vast dat de verjaringstermijn voor alle ten laste gelegde misdrijven minimaal zes jaren beloopt. De aan verdachte ten laste gelegde misdrijven hebben een pleegdatum tussen 29 mei 2015 en 9 mei 2019.
In artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat elke daad van vervolging de verjaring stuit en dat na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aanvangt. Volgens vaste jurisprudentie wordt het begrip “daad van vervolging” gedefinieerd als iedere formele daad uitgaande van de officier van justitie of rechter om in de fase voorafgaand aan de tenuitvoerlegging tot een uitvoerbare rechterlijke beslissing te geraken. Op het moment dat het openbaar ministerie de strafrechter betrekt in een zaak, is sprake van een daad van vervolging en dus van een stuitingshandeling. Een van die daden van vervolging is de vordering tot het verrichten van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering (hierna ook: Sv).
Op 17 oktober 2019 heeft de officier van justitie aan de toenmalige raadsman van verdachte een brief gezonden waarin is vermeld dat het strafrechtelijk onderzoek in de ogen van de officier van justitie is afgerond en dat de officier van justitie voornemens is verdachte te dagvaarden voor de feiten die staan vermeld in de concept tenlastelegging die als bijlage deel uitmaakt van de brief van 17 oktober 2019. Tevens heeft de officier van justitie in die brief medegedeeld dat verdachte uiterlijk binnen acht weken eventuele onderzoekswensen aan de rechter-commissaris kenbaar kan maken.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde brief van de officier van justitie van 17 oktober 2019 formeel geen vordering tot het verrichten van onderzoekshandelingen, als bedoeld in artikel 181 Sv, betreft, maar dat deze wel daarmee kan worden gelijkgesteld. Met deze brief betrekt de officier van justitie immers een rechter in het onderzoek door de rechter-commissaris in de gelegenheid te stellen onderzoekswensen te inventariseren ten behoeve van de vervolging. Dit standpunt vindt bevestiging in de e-mail van 27 januari 2020, waarin de rechter-commissaris aangeeft dat de termijn voor het indienen van onderzoekswensen zal worden verlengd. De rechtbank overweegt daarbij dat het feit dat namens verdachte geen onderzoekswensen zijn ingediend, aan het voorgaande niet af doet.
Door de brief van de officier van justitie is de verjaring voor alle misdrijven tijdig – immers binnen minimaal zes jaren na aanvang van de termijn van verjaring – gestuit en is de verjaringstermijn opnieuw gaan lopen. Op 20 september 2023 zijn de dagvaardingen met daarop vermeld de feiten waarvoor verdachte nu terecht staat, op de bij wet voorgeschreven wijze aan verdachte betekend. Ook dit is een handeling die de verjaring van het recht tot strafvordering tijdig, immers binnen minimaal zes jaren na 17 oktober 2019, heeft gestuit.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de verjaring voor alle in de tenlastelegging opgenomen misdrijven voor de eerste keer op 17 oktober 2019 en voor de tweede keer op 20 september 2023 is gestuit. De officier van justitie is voor die feiten ontvankelijk in de vervolging van verdachte. De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer dat het recht tot strafvordering voor een deel van de misdrijven door verjaring is vervallen.
Ten aanzien van de (impliciet) subsidiair ten laste gelegde overtredingen is dat anders. Verschillende overtredingen waren namelijk vóór 17 oktober 2019 al verjaard en andere overtredingen zijn, na een stuiting op voornoemde datum, per 17 oktober 2022 verjaard, derhalve nog vóór de stuitingshandeling van 20 september 2023. De rechtbank zal de officier van justitie in zoverre niet ontvankelijk verklaren.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn voor het overige geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan in de vervolging van verdachte worden ontvangen.

Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir en de conclusie van repliek genoemde gronden heeft de officier van justitie geconcludeerd dat alle primair ten laste gelegde feiten in de misdrijfvariant wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota en de conclusie van dupliek genoemde gronden heeft de verdediging bepleit verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank.

Samenhang met de zaken van medeverdachten
De feiten 1 tot en met 5 behelzen verwijten die verband houden met ongevallen die in de periode van 1 juli 2015 tot en met 28 december 2016 hebben plaatsgevonden in fabrieken van site-user, tevens medeverdachte, [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). De deelonderzoeken Amer, Westerschelde en Nederrijn hebben betrekking op deze ongevallen.
Feit 6 bevat een verwijt in verband met een ongeval dat op 29 mei 2015 heeft plaatsgevonden in een fabriek van site-user, tevens medeverdachte, [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Het deelonderzoek naar dit voorval heeft de naam Spui gekregen.
Feit 7 heeft betrekking op een ongeval dat zich op 5 november 2015 heeft voorgedaan in een fabriek van site-user, tevens medeverdachte, [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ). Het deelonderzoek dat hier betrekking op heeft, heet Drecht.
Feit 8 behelst tot slot een verwijt dat verband houdt met een ongeval dat op 24 augustus 2017 heeft plaatsgevonden in een fabriek van site-user, tevens medeverdachte, [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ). Het deelonderzoek naar deze gebeurtenis is bekend onder de naam South Dakota.

Beperkte informatie over het handelen en nalaten van verdachte
De feitelijke gang van zaken bij voornoemde ongevallen is weergegeven in de dossiers, die zijn opgemaakt in de verschillende deelonderzoeken. Ter onderbouwing van strafrechtelijke verantwoordelijkheid van verdachte bij deze ongevallen, is het dossier met de naam Goudvis opgemaakt. Daarin is voornamelijk uitgelegd wat de positie van verdachte is op de [verdachte] in Geleen, wat haar positie is ten opzichte van de deelsite-users en wat op basis van de voor haar geldende vergunning haar verantwoordelijkheden zijn. Welk handelen of nalaten van [verdachte] heeft bijgedragen aan de ten laste gelegde feiten, komt daaruit niet zonder meer naar voren. Weliswaar wordt verwezen naar concrete vergunningsvoorschriften of wettelijke normen die voor verdachte gelden, maar niet wordt uitgewerkt op welke wijze die voorschriften of normen door verdachte zijn overtreden.
De enkele vaststelling dat een bepaalde installatie op de [verdachte] (ernstig) disfunctioneert en/of dat een site-user een strafrechtelijk verwijt treft, levert niet automatisch een strafrechtelijk verwijt aan het adres van verdachte op als onduidelijk blijft welke steken verdachte zelf heeft laten vallen. Om een en ander te kunnen beoordelen, is informatie nodig over het door verdachte gevoerde beleid ten opzichte van de site-users, over de wijze waarop verdachte zich in concreto liet informeren over de status van de installaties op het industrieterrein en over het al dan niet ingrijpen door verdachte, bijvoorbeeld bij major-non-conformities in de fabrieken. Dergelijke informatie is nauwelijks voorhanden en het gaat naar het oordeel van de rechtbank te ver om uit het ontbreken van die informatie af te leiden dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte (in het geheel) niet aan de op haar rustende verplichtingen heeft voldaan en om die reden haar een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank sluit niet uit dat de focus van het (strafrechtelijk) onderzoek niet primair gericht is geweest op het concrete handelen of nalaten van verdachte, maar meer op het handelen en nalaten van de afzonderlijke site-users, waardoor de rol van verdachte onderbelicht is gebleven.
Het voorgaande heeft gevolgen voor de bewijsbaarheid van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank gaat daar per feit nader op in.

Ten aanzien van feit 1 primair.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt naar het oordeel van de rechtbank evident naar voren dat op 28 december 2016 te Geleen, bij het uit bedrijf nemen van de [materiaal 1] in de [fabriek 1] van [medeverdachte 1] , [materiaal 2] en/of [materiaal 3] via de [materiaal 6] in de buitenlucht is gekomen, dat [materiaal 2] en [materiaal 3] brandbare dan wel ontvlambare stoffen zijn, dat deze stoffen tot een brand hebben geleid en dat twee medewerkers in brand kwamen te staan, waardoor beiden zwaar gewond zijn geraakt en één van hen is overleden.
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde te kunnen komen, dient ook vast komen te staan dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het in de lucht brengen van [materiaal 2] en/of [materiaal 3] . Verdachte en [medeverdachte 1] moeten dus minst genomen bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard op het in de lucht brengen van [materiaal 2] en/of [materiaal 3] bij het uitvoeren van de ontwateringsprocedure als voorbereiding op het uit bedrijf nemen van [materiaal 1] in de [fabriek 1] . De rechtbank acht dat (voorwaardelijk) opzet niet bewezen.
Hoewel er verschillende fouten zijn aan te wijzen die in onderlinge samenhang hebben geleid tot het in de lucht brengen van [materiaal 2] en/of [materiaal 3] , kan de rechtbank niet vaststellen dat de kans dat dit scenario zich zou verwezenlijken aanmerkelijk was. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair en meer subsidiair en feit 2, feit 3 primair, feit 4 primair, feit 6 en feit 7.
Met betrekking tot feit 1 subsidiair en meer subsidiair en feit 2, feit 3 primair, feit 4 primair, feit 6 en feit 7 geldt telkens dat in de tenlastelegging is uitgewerkt uit welk verwijtbaar handelen en nalaten die feiten concreet hebben bestaan. Het gaat telkens specifiek om een feitelijk handelen of nalaten van de afzonderlijke site-users met betrekking tot de fabrieken of installaties binnen hun deelinrichtingen, voorafgaand aan of naar aanleiding van incidenten die binnen hun deelinrichtingen plaatsvonden.. De inhoud van de tenlastelegging in samenhang met het onderliggende dossier maakt dat de rechtbank – net als de verdediging en de officier van justitie – van oordeel is dat verdachte niet als zelfstandig pleger van deze ten laste gelegde feiten kan worden aangemerkt.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte wel als medepleger van die feiten kan worden aangemerkt. Daarvoor is vereist dat uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking bij de tenlastegelegde gedragingen en dus - minst genomen – van een significante bijdrage van verdachte daaraan. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat daarvan sprake is en acht daarvoor redengevend dat verdachte op grond van de overkoepelende vergunning voor de [verdachte] als drijver en exploitant van de integrale inrichting kan worden aangemerkt, op grond van die vergunning diverse verplichtingen en verantwoordelijkheden had én de bevoegdheid had om in te grijpen bij de site-users als de regels niet werden nageleefd.
De rechtbank acht de door de officier van justitie geschetste algemene kaders onvoldoende voor een bewezenverklaring in de strafzaak. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen die een wezenlijk verband leggen tussen enerzijds de verplichtingen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van verdachte in het algemeen en anderzijds de concrete gebeurtenissen bij de afzonderlijke site-users. Op basis van het huidige dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank bijvoorbeeld niet kunnen vaststellen dat verdachte bepaalde informatie bewust naast zich heeft neergelegd, terwijl het op haar weg lag om in actie te komen of dat zij verzaakte om zichzelf te op de hoogte te stellen van de naleving van onderhoudsverplichtingen door de site-users. Kortom, bewijsmiddelen waaruit de voor medeplegen vereiste significante bijdrage van verdachte blijkt, zijn niet voorhanden.
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, strekt het te ver om uit het ontbreken van informatie over de opstelling van verdachte af te leiden dat zij verwijtbaar heeft gehandeld, juist omdat de rechtbank in deze zaak niet uitsluit dat het ontbreken van die informatie het gevolg is van beperkt strafrechtelijk onderzoek naar de rol van verdachte in het geheel.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verdachte van de onder 1 subsidiair en meer subsidiair, 2, 3 primair, 4 primair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten vrijspreken.

Ten aanzien van feit 5 en 8.
Onder feit 5 en feit 8 wordt aan verdachte verweten dat zij deze regels met betrekking tot het melden van ongewone voorvallen, niet heeft nageleefd. De rechtbank overweegt met betrekking tot deze verwijten het volgende.
Artikel 17.2, eerste lid, (oud) van de Wet milieubeheer bepaalt dat degene die een inrichting drijft, waarin zich een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, dat voorval zo spoedig mogelijk meldt aan het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning voor een inrichting te verlenen.
Het tweede lid van artikel 17.2 (oud) van de Wet milieubeheer voorziet in de strafbaarstelling van het doen van een onvolledige of onjuiste melding. Daarin is immers bepaald dat bij de melding van een ongewoon voorval tevens, zodra zij bekend zijn, de gegevens met betrekking tot onder meer de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan en de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun eigenschappen, moeten worden verstrekt.
Onderdeel van de vergunning die Gedeputeerde Staten van Limburg aan [verdachte] en alle vergunninghouders op de [verdachte] heeft verleend, is het Handboek [verdachte] In dit handboek zijn algemene regels en afspraken met betrekking tot de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van [verdachte] en de deelusers uitgewerkt. Op de deelusers rust de verplichting [verdachte] op zodanige wijze te informeren dat [verdachte] in de gelegenheid is om te voldoen aan haar algemene verplichtingen. Een van die verplichtingen is het uitvoeren van de meldingsprocedure ongewone voorvallen.
Ter voldoening aan de op haar rustende verplichtingen heeft [verdachte] een centrale meldkamer op de [verdachte] geïnstalleerd. Een van de verplichtingen van de deelusers is ongewone voorvallen te melden bij de centrale meldkamer. Op haar beurt meldt de centrale meldkamer het ongewone voorval aan het bevoegd gezag.
In de nacht van 19 februari 2016 op 20 februari 2016 constateerde [medeverdachte 1] in haar systeem dat er [materiaal 12] weglekte. Tijdens het onderzoek naar de locatie en oorzaak van die lekkage is de fabriek niet stilgelegd en is [materiaal 12] blijven weglekken. Op 22 februari 2016 heeft [medeverdachte 1] geconstateerd dat het verlies van [materiaal 12] een gevolg was van een lekkage van/in [materiaal 11] . Pas na die ontdekking heeft [medeverdachte 1] dit ongewone voorval via de meldkamer van de [verdachte] gemeld bij het bevoegd gezag.
Een tijdsverloop van twee dagen tussen het constateren van een lekkage van [materiaal 12] en de melding bij het bevoegd gezag, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk.’ In deze situatie, waarin verdachte aanvankelijk niet door site-user [medeverdachte 1] werd geïnformeerd, is het echter niet zonder meer aan verdachte te wijten dat de melding niet conform de regels is gedaan. Bewijs op basis waarvan verdachte minst genomen kan worden verweten dat zij een significante bijdrage aan het niet ‘zo spoedig mogelijk’ melden heeft geleverd, ontbreekt. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van feit 5.
Op 24 augustus 2017 is bij [medeverdachte 5] [hierna: [medeverdachte 5] ] op de [verdachte] door een lekkage van een [materiaal 20] / [materiaal 21] brand ontstaan. Dit incident is een ongewoon voorval als bedoeld in hoofdstuk 17 (oud) van de Wet milieubeheer. [medeverdachte 5] heeft dit ongewone voorval conform de daarvoor opgestelde procedure terstond aan de meldkamer van [verdachte] gemeld. Bij die melding heeft [medeverdachte 5] doorgegeven dat sprake was van een benzinelek en dat er een brand was ontstaan. De stofnaam [materiaal 22] is op geen enkel moment genoemd door (medewerkers van) [medeverdachte 5] . Uit het dossier volgt ook dat op de site van [medeverdachte 5] geen [materiaal 22] aanwezig was of kon zijn, hetgeen bij de betrokkenen van [medeverdachte 5] bekend was.
Vervolgens heeft verdachte op 24 augustus 2017 via de centrale meldkamer van de [verdachte] het ongewone voorval bij de provincie Limburg gemeld. In de meldingen van de centrale meldkamer aan het bevoegde gezag is bij de productgegevens ten onrechte vermeld dat de stof
[materiaal 22]was vrijgekomen. Aan het bevoegd gezag is in het geheel niet gemeld dat er ook een brand was ontstaan. Nadat de meldkamer erachter kwam dat de verkeerde stofnaam in de melding was genoemd, heeft de meldkamer die fout niet hersteld en geen nieuwe melding bij het bevoegd gezag gedaan met de juiste stofnaam.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een foutieve melding van een ongewoon voorval gelijk moet worden gesteld met het niet doen van een dergelijke melding.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verdachte via haar meldkamer zo spoedig mogelijk melding heeft gemaakt van het ongewone voorval. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of het vermelden van een onjuiste stofnaam en het niet melden van de ontstane brand, moeten worden beschouwd als het niet tijdig melden als bedoeld in artikel 17.2, eerste lid, (oud) van de Wet milieubeheer, of dat daarmee gehandeld is in strijd met het bepaalde in het tweede lid van dat artikel.
In dat kader stelt de rechtbank voorop dat zij de ontstane brand beschouwt als een omstandigheid waaronder het ongewoon voorval – te weten de lekkage van [materiaal 20] / [materiaal 21] – zich heeft voorgedaan.
Met de verdediging en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook een inhoudelijk onjuiste of onvolledige melding, een melding is als bedoeld in artikel 17.2, eerste lid, (oud) van de Wet Milieubeheer. Als kan worden vastgesteld dat een dergelijke melding zo spoedig mogelijk bij het bevoegde gezag is gedaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld. Gelet hierop, zal de rechtbank verdachte van het onder 8 ten laste gelegde feit vrijspreken.
Het niet melden van het ontstaan van de brand en het doorgeven van een onjuiste stofnaam ( [materiaal 22] ), zou kunnen worden aangemerkt als het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 17.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Aan verdachte is dit echter niet ten laste gelegd.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op, dat als het niet melden van de brand en het doorgeven van een onjuiste stofnaam óók tot overtreding van het eerste lid van artikel 17.2 (oud) van de Wet milieubeheer zou leiden, het tweede lid (aanhef en onder a en b) van dit artikel zinledig zou zijn.

Ten aanzien van feit 3 subsidiair en feit 4 subsidiair
De verwijten onder feit 3 subsidiair en feit 4 subsidiair zijn toegesneden op een specifieke strafbepaling die zich tot de vergunninghouder en daarmee (ook) tot verdachte richt. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte opzettelijk bepaalde vergunningsvoorschriften heeft overtreden in relatie tot – kort gezegd – het onderhoud van [materiaal 10] en [materiaal 11] van site-user [medeverdachte 1] .
[materiaal 10] is een opslagtank voor [materiaal 2] bij site-user [medeverdachte 1] . Deze [materiaal 10] is uitgerust met een uitwendig drijvend dak. Een drijvend dak gaat met het vloeistofniveau in de [materiaal 10] omhoog tijdens het inpompen van een product en naar beneden tijdens het uitpompen van het product. Om dit op en neer gaan van het dak goed te laten verlopen is er bewegingsvrijheid nodig tussen de tankwand en het drijvend dak waardoor emissie van product op de loer ligt. Verdamping van het product wordt tegen gegaan door ruimte tussen de tankwand en het drijvende dak af te dichten met een seal.
[materiaal 10] had onrondheden en vervormingen, waardoor het tankdak minder goed afsloot, met als gevolg een hogere emissie van naftadampen dan bij een goed functionerend dak. Door de onrondheid van de [materiaal 10] , was er ook meer slijtage aan de seal die de ruimte tussen de tankwand en het drijvend dak moest afdichten. De onrondheden in [materiaal 10] waren reeds vanaf de bouw bekend. De daarmee samenhangende slijtage aan de seal van het drijvende dak was ook bekend. In 2005 is de seal vervangen en in 2010 heeft de leverancier van de seals erop gewezen dat zonder reparatie van de tankwand herhaling van de schade niet is uitgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook vast dat [materiaal 10] niet in goede staat van onderhoud verkeerde en niet zodanig werd bediend en onderhouden, dat optimaal functioneren van het drijvend dak en de afdichting van het drijvend dak gewaarborgd was.
In juli 2015 kantelde het dak van [materiaal 10] en zakte dat naar de bodem van de [materiaal 10] . Hierbij werd een verband gezien met de hiervoor genoemde gebreken.
[materiaal 11] in de [fabriek 2] van [medeverdachte 1] bleek in februari 2016 inwendig door corrosie aangetast te zijn. De pijpen in de [materiaal 11] zijn gaan lekken, waardoor er enkele dagen [materiaal 12] uit het systeem weglekte. Onderzoek naar de oorzaak van de lekkage wees uit dat het ontwerp van de [materiaal 11] , waarbij koelwater zich aan de buitenzijde van de leidingen bevindt, gevoeliger is voor corrosie dan een ontwerp waarbij het koelwater zich in de leidingen bevindt. Een rekenmodel, genaamd de [materiaal 11] [materiaal 23] of [materiaal 24] , dat tot doel heeft de conditie van koelers te bewaken, was beschikbaar, maar werd nog niet toegepast bij de koelers binnen de [fabriek 2] , en daarmee ook niet bij de koeler [materiaal 11] . Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat genoemde [materiaal 11] niet zodanig werd onderhouden dat het optimaal functioneren van alle onderdelen gewaarborgd was.
Met betrekking tot de voor verdachte geldende vergunningsvoorschriften, overweegt de rechtbank het volgende.
De [verdachte] in Geleen is een multi-user site. Verdachte is samen met de deelusers drijver van die inrichting. Tussen de verschillende deelusers van de [verdachte] bestaat een aantal technische en functionele bindingen. Dit heeft geleid tot oprichten van een koepelorganisatie, te weten [verdachte] (verdachte).
Op 29 december 2004 heeft Gedeputeerde Staten van Limburg een aanvraag ontvangen van verdachte om een revisievergunning te verlenen voor de vergunningplichtige activiteiten en installaties op de [verdachte] . Op 14 juni 2005 heeft Gedeputeerde Staten van Limburg besloten aan verdachte en de site-users een revisievergunning te verlenen voor de inrichting [verdachte] . [1] In deze vergunning staat onder meer:

6. De [verdachte] als één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer
Doordat de [verdachte] wordt beschouwd als één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zijn er een aantal belangrijke milieu- en efficiencyvoordelen. Zo is het mogelijk om een brede beoordeling te laten plaatsvinden van de totale milieubelasting door de [verdachte] van haar omgeving en bevordert het de uniformiteit van het toetsen/toepassen van milieubeleid, procedures en voorschriften. […]
Op grond van artikel 1.1, lid 4, van de Wet milieubeheer, kunnen “de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, functionele of organisatorische bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid gelegen zijn, worden aangemerkt als één inrichting”. […]
6.4
Organisatorische binding
Aan het vereiste van organisatorische binding is voldaan wanneer er binnen de inrichting één rechtspersoon is aan te wijzen die zeggenschap heeft over de andere rechtspersonen. De installaties worden bedreven c.q. de activiteiten worden uitgevoerd door diverse rechtspersonen, de zogenaamde site-users, en de sitebeheerder. Deze site-users hebben allen een aandeel in de sitebeheerder, [verdachte] ( [verdachte] ). De sitebeheerder heeft zijn taken en verantwoordelijkheden beschreven in het Management handboek [verdachte] . Alle site-users hebben zich door het ondertekenen van de aanvraag geconformeerd aan datgene wat in het Management handboek beschreven is. [verdachte] heeft op de [verdachte] voor wat betreft Veiligheids-, Gezondheids- en Milieuaspecten (VGM­aspecten) de taak om te zorgen voor de naleving van:
  • wettelijke verplichtingen;
  • sitegenerieke (algemene) vergunningvoorschriften;
  • plantspecifieke vergunningvoorschriften (specifieke voorschriften die per deelinrichting zijn opgesteld);
  • verplichtingen voortvloeiend uit het Besluit Bedrijfsbrandweren (t.a.v. de zorg voor preventie en repressie [pag. 616].
[verdachte] is bevoegd en door de site-users gerechtigd om zonder voorafgaande toestemming onmiddellijk maatregelen te (doen) treffen teneinde de naleving van de vergunning(svoorschriften) en wet- en regelgeving te waarborgen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het stilleggen van installaties (zie § 6.1.1 MHB). De site-users hebben [verdachte] hiertoe gemachtigd (§ 6.1.3 MHB). […]
Uit al deze taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden kan volgens ons college worden afgeleid dat [verdachte] als sitebeheerder op VGM-gebied de zeggenschap heeft over alle activiteiten op de [verdachte] . [verdachte] heeft dan ook de mogelijkheid om alle site-users ertoe te dwingen de vergunningsvoorschriften, dan wel verplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving, na te leven. Dit betekent dat [verdachte] niet alleen aangesproken kan worden op haar eigen doen en laten maar ook op het handelen van de site-users. Deze site-users worden overigens ook zelf aangesproken op hun eigen handelen.
7. De vergunningstructuur
De revisievergunning voor de [verdachte] is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 is een algemeen hoofdstuk dat geldt voor alle activiteiten en in installaties op de site. Hierin worden voorschriften van algemene strekking opgenomen. […] De deelinrichtingen hebben elk een eigen hoofdstuk (zie hoofdstuk 2 en verder) […]
7.1
Algemene voorschriften en specifieke voorschriften
De voorschriften in deze vergunning bestaan uit algemene voorschriften (hoofdstuk 1) en specifieke voorschriften (verdere hoofdstukken) voor de diverse deelinrichtingen. De algemene voorschriften hebben betrekking op de totale inrichting en dienen door alle site-users te worden nagekomen. […]
Op 20 mei 2014 heeft Gedeputeerde Staten van Limburg een aanvraag voor wijziging van de algemene (milieu)voorschriften, hoofdstuk 1 van de omgevingsvergunning van verdachte en de mededrijvers (tezamen vergunninghouders) ontvangen. De aanvraag heeft betrekking op het laten vervallen of wijzigen van een aantal algemene voorschriften van hoofdstuk 1 voor de [verdachte] als gevolg van het in werking treden van het Activiteitenbesluit en andere ontwikkelingen in de regelgeving. Deze aanvraag heeft geleid tot het besluit van 20 oktober 2014, dat onder meer het volgende inhoudt: [2]

1. Besluit
Onderwerp
Gedeputeerde Staten van Limburg hebben op 20 mei 2014 een aanvraag voor wijziging van de algemene (milieu)voorschriften, hoofdstuk 1 van de omgevingsvergunning van [verdachte] en mededrijvers (tezamen vergunninghouders) ontvangen. […]
Besluit
Gedeputeerde Staten van Limburg besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in dit besluit en gelet op artikel 2.31 , tweede lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):
1) aan [verdachte] en alle vergunninghouders op de [verdachte] de aangevraagde wijziging van de (milieu)voorschriften van hoofdstuk 1 van de [verdachte] (verder te noemen: vergunning) te verlenen.
[…]
5) dat de volgende delen van de aanvraag onderdeel uit maken van deze vergunning, tenzij daarvan op basis van de aan dit besluit verbonden voorschriften mag of moet worden afgeweken:
[…]
- bijlage 6, het geactualiseerde Management handboek [verdachte] van oktober 2013, met uitzondering van de paragrafen Kernenergiewet en emissievergunning broeikasgassen;
[…]
6. dat de algemene voorschriften hoofdstuk 1 [verdachte] van de vergunning 2012 / 0360 van 23 augustus 2012 en van alle deelrevisievergunningen, zoals hierboven in de tabel genoemd, worden ingetrokken en integraal worden vervangen door de algemene voorschriften [verdachte] versie 2014, zoals beschreven in hoofdstuk 7 van dit besluit.
7. Algemene voorschriften [verdachte] (versie 2014)
A. Algemeen
[….]
A2 zorgplicht
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren, voor de activiteiten van de inrichting, die niet onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen.
A3 installaties
a. (Proces)installaties moeten zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd alsmede worden bediend en onderhouden, dat het optimaal functioneren van alle onderdelen gewaarborgd is. Ze moeten bestand zijn tegen druk, temperatuur, die hierin optreden en het medium waarvoor ze bestemd zijn. Elk defect aan een installatie, dat gevaar, schade of hinder buiten de inrichting kan veroorzaken, dient zo spoedig mogelijk te worden hersteld. Dit artikel is van toepassing voor die (proces)installaties van de inrichting die niet onder de werking van het Activiteitenbesluit vallen.
b. […..]
Zoals blijkt uit het hiervoor geciteerde deel uit het besluit van 20 oktober 2014, maakt het Handboek [verdachte] (m.u.v. de paragrafen Kernenergiewet en emissievergunning broeikasgassen) onderdeel uit van de vergunning,
tenzij daarvan op basis van de aan het wijzigingsbesluit verbonden voorschriften mag of moet worden afgeweken. Dit handboek houdt onder meer in: [3]

1. Algemeen: Uitgangspunten en doelstellingen Handboek
[…] In strikte zin is [verdachte] tezamen met alle primaire site bewoners drijver van de inrichting [verdachte] . De vergunningssystematiek is zo ingericht dat de feitelijke uitvoeringsverantwoordelijkheid voor de sitebrede milieuvergunningsvoorschriften berust bij de Directie [verdachte] en voor de fabriekspecifieke vergunningsvoorschriften bij de betrokken primaire site bewoner.
Het doel van dit Handboek is tweeledig. In de eerste plaats dient dit Handboek naar de bevoegde instanties toe als onderbouwing van genoemde zeggenschap en aansprakelijkheid. In de tweede plaats hanteert (de directie van) [verdachte] dit Handboek als interne regelgeving. In het Handboek zijn algemene regels en afspraken vastgelegd met betrekking tot de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van (de directie van) [verdachte] respectievelijk de primaire site bewoners. Deze partijen hebben zich aan dit Handboek onderworpen.
2.1
Sitevergunning (Omgevingsvergunning milieu)
Tot de inrichting behoren alle bestaande en toekomstige installaties, waarmede primaire site bewoners hun bedrijfsactiviteiten uitvoeren. Krachtens jurisprudentie komt deze bepaling onder andere neer op het feit dat één (rechts)persoon met betrekking tot deze vergunning ‘zeggenschap’ heeft over de (milieu)vergunningaspecten binnen de inrichting.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht integreert (de aanvraag van) vergunningen voor milieu, bouw en sloop in een (aanvraag) omgevingsvergunning Wabo. Het milieudeel is een gedeelde verantwoordelijkheid van de primaire site bewoner en [verdachte] . […] De site bewoners zijn zelfstandig verantwoordelijk voor de activiteit bouw en sloop.
7.1.
Respectievelijke verantwoordelijkheden
7.1.1.
Verantwoordelijkheden en bevoegdheden [verdachte]
Uitgangspunt is dat [verdachte] de volgende verantwoordelijkheden heeft:
• Het (doen) verkrijgen en in stand houden van de aan de [verdachte] als geheel verleende milieuvergunningen (lfVabo/Wm) ingevolge de Wabo, respectievelijk de daaruit voortvloeiende regels, de KEW en de emissievergunning CO₂/ N₂O / NOx,
• Het waarborgen van de naleving van:
-
wettelijke verplichtingen in relatie tot de doelstelling van [verdachte] , geldend voor de [verdachte] als geheel;
-
sitegenerieke milieuvergunningsvoorschriften, ook door de onderscheiden primaire site bewoners.
In verband hiermee houdt [verdachte] op gestructureerde wijze toezicht op de naleving van de sitegenerieke vergunningsvoorschriften door de primaire site bewoners;
-
plantspecifieke milieuvergunningsvoorschriften door de onderscheiden primaire sitebewoners.
In verband hiermee houdt [verdachte] toezicht op de naleving daarvan door de betreffende primaire site bewoners, zoals vastgelegd in bijlage 5;
-
verplichtingen voortvloeiend uit het Besluit Bedrijfsbrandweren t.a.v. de zorg voor preventie en repressie
• De directie van [verdachte] is bevoegd en door de primaire site bewoners gerechtigd om (zonder
voorafgaande toestemming) onmiddellijk maatregelen te (doen) treffen teneinde de naleving van de vergunning(svoorschriften) en wet- en regelgeving (waaronder Waterwet) te waarborgen.
7.1.2.
Verantwoordelijkheden van de primaire site bewoners
[…]
De primaire site bewoners zijn als (materieel) werkgever dan wel als feitelijk drijver van de
betreffende fabriek primair verantwoordelijk voor: •
[…]
• het op zodanige wijze informeren van [verdachte] dat deze in de gelegenheid is om te voldoen aan haar sitegenerieke (wettelijke) verplichtingen en voorschriften;
• de uitvoering en de naleving van de verplichtingen die [verdachte] in het kader van voornoemde
wetten aan de primaire site bewoners oplegt;
[…]
7.1.3.
Verhouding [verdachte] en primaire site bewoners
[…]
• De primaire site bewoners machtigen [verdachte] om in hun bedrijfsvoering te kunnen ingrijpen en maatregelen te (doen) treffen teneinde de naleving van de milieuvergunning(voorschriften) en wet- en regelgeving te waarborgen.
[…]
• De primaire site bewoners hebben [verdachte] gemachtigd op naar aanleiding van VGM-audits als bedoeld in 7.2.2 controles uit te (doen) voeren ten behoeve van de naleving van de hen opgelegde milieuvergunningsverplichtingen.
7.2.
Nadere (praktische) uitwerking
De uitgangspunten worden in praktische zin onderstaand nader uitgewerkt in praktische taken van [verdachte] en primaire site bewoners.
7.2.1.
Praktische taken van [verdachte]
Als medevergunninghouder van de aan de [verdachte] als geheel verleende omgevingsvergunning milieu behoort het periodiek naleven, conform wettelijke voorschriften, van de navolgende vergunningsverplichtingen tot de taken van [verdachte] :
• […]
• Uitvoering geven aan het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO 1999) incl. het opstellen en actualiseren van het Veiligheidsrapport voor de gehele [verdachte] ;
[…]
• Opstellen en actualiseren van statusrapportages m.b.t. geluid, extern risico, emissies naar lucht en water en immissie (luchtkwaliteit).
[…]
7.2.2.
Praktische taken van primaire site bewoners
[…]
• De primaire site bewoners zijn verplicht om [verdachte] via het toezenden van de Management summary, inzicht te geven in de resultaten van de periodiek te houden VGM-audits, inclusief een tijdspad waarbinnen maatregelen moeten worden genomen om bovengenoemde (geconstateerde) 'major non-conformities' op te heffen
• De primaire site bewoners zijn verplicht om [verdachte] te voorzien van alle informatiedragers welke vereist zijn om [verdachte] te laten voldoen aan haar locatiegenerieke vergunningsvoorschriften,
[…]
Bijlage 5 bij het handboek houdt onder meer in: [4]

De directie [verdachte] heeft binnen de [verdachte] ten aanzien van haar toezichthoudende milieutaken de volgende rol:
[…]
• Toetsen van de managementsummaries van fabrieksgerichte (systeem)audits op major non­conformities, het vaststellen van de eventuele sitebrede impact daarvan en het feitelijk volgen van de uitvoering van alle daaruit voortvloeiende actie- en verbeterpunten, […]
• Zorgdragen voor de periodieke (jaarlijkse) verslaglegging van de site performance van de [verdachte] , inclusief analyse-, leer- en verbeterpunten uit opgetreden major non-conformities, hanhavingsacties van het bevoegde gezag, ongewone voorvallen alsmede ernstige ongevallen en externe klachten.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat in juli 2015 en februari 2016 (in de ten laste gelegde periode) de vergunningssituatie inhield dat:
  • de besluiten tot het verlenen van een revisievergunning in 2005 en een wijziging hiervan in 2014 zijn aangevraagd door en verleend aan [verdachte] en anderen;
  • dat de [verdachte] als één inrichting wordt beschouwd;
  • dat de installaties op de [verdachte] worden bedreven en dat de activiteiten worden uitgevoerd door diverse site-users en de sitebeheerder, te weten [verdachte] ;
  • dat [verdachte] op de [verdachte] voor wat betreft Veiligheids-, Gezondheids- en Milieuaspecten (VGM­aspecten) de taak heeft om te zorgen voor de naleving van zowel de sitegenerieke (algemene) vergunningvoorschriften als de plantspecifieke vergunningvoorschriften (specifieke voorschriften die per deelinrichting zijn opgesteld);
  • dat [verdachte] bevoegd en door de site-users gerechtigd is om zonder voorafgaande toestemming onmiddellijk maatregelen te (doen) treffen teneinde de naleving van de vergunning(svoorschriften) en wet- en regelgeving te waarborgen, waarbij onder meer gedacht kan worden aan het stilleggen van installaties;
  • dat de algemene vergunningsvoorschriften uit besluiten van Gedeputeerde Staten van Limburg gelden voor alle activiteiten en installaties op de site;
  • dat de algemene vergunningsvoorschriften onder meer inhouden dat de inrichting in goede staat van onderhoud moet verkeren (A2) en dat (proces)installaties zodanig moeten zijn ontworpen en geconstrueerd alsmede worden bediend en onderhouden, dat het optimaal functioneren van alle onderdelen gewaarborgd is (A3);
  • dat het handboek deel uitmaakt van de vergunning, tenzij daarvan op basis van op basis van de aan het besluit van 20 oktober 2014 verbonden voorschriften mag of moet worden afgeweken:
  • dat in het handboek wordt benoemd dat het milieudeel van de vergunning een gedeelde verantwoordelijkheid is van de primaire site bewoner en [verdachte] ;
  • dat ook in het handboek staat dat [verdachte] toezicht houdt op de naleving van plantspecifieke milieuvergunningsvoorschriften door de onderscheiden primaire sitebewoners;
  • dat in het handboek wordt geregeld dat [verdachte] controles mag uitvoeren en dat zij geïnformeerd wordt over de resultaten van VGM-audits van de site-users.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid, enerzijds, dat de vergunningvoorschriften A2 en A3 zich niet alleen richten tot de afzonderlijke site-users, maar ook tot verdachte. Verdachte is degene aan wie de vergunning is verleend, die de inrichting drijft en die directe verantwoordelijkheid en zeggenschap heeft over de tot de inrichting behorende installaties. Anderzijds echter kan uit de bepalingen in het handboek, onder ‘1 Uitgangspunten en doelstellingen Handboek’ worden afgeleid, dat de vergunningssystematiek zo is ingericht dat de feitelijke uitvoeringsverantwoordelijkheid voor de sitebrede milieuvergunningsvoorschriften berust bij de Directie [verdachte] en voor de fabriekspecifieke vergunningsvoorschriften bij de betrokken primaire site bewoner.
De rechtbank constateert dat met het opnemen van het handboek in de vergunning een zekere tegenstrijdigheid lijkt te zijn geschapen, die inhoudt dat de interne afspraken die in het handboek zijn vervat, afbreuk doen aan de verplichtingen die in de vergunningsvoorschriften staan. De rechtbank kan echter op basis van het voorliggende dossier niet anders dan aannemen dat in het besluit van 20 oktober 2014 door het bevoegd gezag is geaccordeerd dat het handboek deel uitmaakt van de vergunning. Dat is weliswaar “tenzij daarvan mag of moet worden afgeweken op basis van de aan de vergunning verbonden voorschriften”, maar in het besluit is niet bepaald of ingevuld op welke gronden en/of in welke situaties van het handboek mag of moet worden afgeweken.
De onder ‘Uitgangspunten en doelstellingen Handboek’ beschreven invulling van de vergunningssystematiek houdt ontegenzeggelijk een zekere verdeling van verantwoordelijkheden in tussen verdachte en de deelsite-users. De rechtbank heeft geen reden om te veronderstellen dat het bevoegd gezag niet heeft ingestemd met deze invulling en de daarmee samenhangende verdeling van verantwoordelijkheden tussen verdachte en de deelsite-users
De vraag kan worden gesteld of met het op deze wijze opnemen van het handboek in het besluit van 20 oktober 2014 – evenals in het eerdere vergunningbesluit – de beoogde milieu- en efficiencyvoordelen, het belang van het onderscheid tussen algemene voorschriften en specifieke voorschriften, de verantwoordelijkheid van [verdachte] voor de naleving van plantspecifieke voorschriften en de relevantie van haar zeggenschap over VGM-aspecten niet behoorlijk worden gemitigeerd. Wat daarvan zij, het voorgaande roept evenzeer twijfel op over de vraag of er gesproken kan worden van overtreding van de vergunningvoorschriften door [verdachte] , wanneer [verdachte] heeft gehandeld in lijn met in het handboek dat deel uitmaakt van die vergunning.
Volgens de in het handboek beschreven vergunningsystematiek, ligt de uitvoeringsverantwoordelijkheid voor de fabriekspecifieke vergunningsvoorschriften bij de betrokken primaire site bewoner. [verdachte] heeft het onderhoud en in goede staat houden van deze specifieke bedrijfsonderdelen kennelijk tot de verantwoordelijkheid van de deelsite-user [medeverdachte 1] gerekend. Het dossier biedt verder geen aanknopingspunt voor de stelling dat [verdachte] zich daarmee ten onrechte ten aanzien van de incidenten met [materiaal 10] en [materiaal 11] heeft onttrokken aan een op haar rustende (site-generieke) verplichting en verantwoordelijkheid, zodanig dat zij in strijd met de vergunningvoorschriften heeft gehandeld.
Verdachte wordt gelet op het voorgaande vrijgesproken van het onder feit 3 subsidiair en feit 4 subsidiair ten laste gelegde,

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van alle ten laste gelegde misdrijven.
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk voor alle ten laste gelegde overtredingen.
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. L. Soeteman, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 30 januari 2024.

Voetnoten

1.Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 14 juni 2005 [pag. 598, 608 onderzoek Amer]
2.Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg van 20 oktober 2014 [DOC-192 in deelonderzoek Amer].
3.Handboek [verdachte] Permit B.V [DOC-135 in deelonderzoek Amer].
4.Bijlage 5 bij het handboek [DOC-135, volgnummer 16 en verder in deelonderzoek Amer]