ECLI:NL:RBOBR:2024:3002

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
01-845318-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor doodslag en hulpverlening, bewezenverklaring van mishandeling in complexe strafzaak

Op 28 juni 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een complexe strafzaak waarbij de verdachten, [verdachte] en [medeverdachte], werden beschuldigd van doodslag, het nalaten van hulp aan een hulpbehoevende en vuurwapenbezit. De rechtbank kon niet vaststellen wie verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer, [slachtoffer], en sprak beide verdachten vrij van de primair ten laste gelegde doodslag en het nalaten van hulp. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om te concluderen dat de verdachten het slachtoffer in hulpeloze toestand hebben gelaten, noch dat zij de vereiste wetenschap hadden over de toestand van het slachtoffer. Wel werd bewezen geacht dat [verdachte] het slachtoffer had mishandeld, wat resulteerde in een veroordeling voor dit feit. De rechtbank benadrukte de emotionele impact van de zaak op de nabestaanden en de gemeenschap, en de lange duur van de rechtsgang die de waarheid niet heeft kunnen vaststellen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 dagen op voor de mishandeling, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.845318.18
Datum uitspraak: 28 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [1995] ,
wonende te [adres 1] ,
momenteel uit anderen hoofde gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, locatie Roermond.
Dit vonnis is, nadat het onderzoek ter terechtzitting opnieuw is aangevangen, op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juni 2024 en 19 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

1.De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 augustus 2018.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 april 2021 is aangepast (op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering), is aan verdachte tenlastegelegd dat:

1 primair.

hij op of omstreeks 4juni 2018 te Oss tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door meermalen, althans
eenmaal met een vuurwapen op die [slachtoffer] te schieten;

1 subsidiair.

hij op of omstreeks 4 juni 2018 te Oss [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] één of
meermalen in/tegen het gezicht te slaan en/of stompen;
2.
hij op 4 juni 2018 te Oss, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
toen hij, verdachte, en meer een of meer van zijn mededaders getuige waren van het
ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten om hulp te
verlenen of te verschaffen aan die [slachtoffer] , terwijl er voor hem, verdachte en zijn mededaders
redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of anderen te duchten was, terwijl de dood van die
hulpbehoevende [slachtoffer] is gevolgd;
3.
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en niet 4 juni 2018 te Oss een of meer
wapens van categorie III, te weten een revolver (merk Amadeo Rossi, model 726, kaliber .38
special) en/of een pistool (merk Beretta, model 82BB, kaliber 7,65 mm), voorhanden heeft
gehad.

2.De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding.

Op 4 juni 2018, vanaf omstreeks 02:17 uur, kwamen er bij de gemeenschappelijke meldkamer van de politie eenheid Oost-Brabant meerdere telefonische meldingen binnen dat er op de [adres 2] in Oss iemand zou zijn neergeschoten. Eenmaal ter plaatse troffen de surveillance-eenheden het slachtoffer aan op een grasveldje bij het aldaar gelegen woonwagenkamp. Het ambulancepersoneel was al aanwezig en heeft geprobeerd het slachtoffer te reanimeren, maar tevergeefs. Omstreeks 03:15 uur stopte het ambulancepersoneel de reanimatie. Het slachtoffer bleek te zijn overleden.
Onder de omstanders bevonden zich bewoners van het woonwagenkamp en familieleden en kennissen van het slachtoffer, onder andere zijn vader, moeder, zus, zwager en zijn vriendin. Door de familieleden werd verklaard dat het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer, tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven) was.
Uit de onderzoeksbevindingen van de politie werd – kort gezegd – duidelijk dat zowel het slachtoffer als de beide later als verdachten aangemerkte [verdachte] (hierna: [verdachte] , tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven) en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] , tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven) in de avond en nacht van 3 op 4 juni 2018 aanwezig waren geweest op een verjaardagsfeest bij zalencentrum ‘ [naam zalencentrum] ’ in Berghem. Het slachtoffer zou kort voordat hij vertrok van het zalencentrum telefonisch ruzie hebben gehad met [verdachte] , omdat [verdachte] hem naar zijn zeggen naar huis zou brengen. [verdachte] was op dat moment, samen met [medeverdachte] en zijn vriendin, echter onderweg naar Gendt om daar twee vrienden af te zetten die ook op het feest aanwezig waren. Het slachtoffer is vervolgens door zijn ouders naar huis gebracht, waarna hij, eenmaal thuis aangekomen, de sleutels van zijn auto pakte en weer vertrok. Niet veel later werd de vriendin van het slachtoffer gebeld door [persoon 1] . Zij vertelde haar dat haar vriend was doodgeschoten op het woonwagenkamp aan de [adres 2] in Oss.
Drie dagen na de dood van het slachtoffer meldde [verdachte] zich op het politiebureau van Roermond. Uit het proces-verbaal van bevindingen dat over die melding is opgemaakt blijkt dat het gesprek met [verdachte] moeizaam verliep. Uiteindelijk bevestigde hij met een hoofdknik dat hij geschoten had. Dit moeizame gesprek kan als een voorbode beschouwd worden van een zeer moeizaam onderzoek, wat nu, ruim zes jaar later, tot dit vonnis heeft geleid.
De bijzondere aard van deze zaak, het tijdsverloop – waarbinnen de dierbaren van [slachtoffer] al jarenlang in onzekerheid verkeren – en de moeizame rechtsgang, waarbij onder meer door vertrekkende rechters een heropening van het onderzoek plaatsvond en de behandeling van de zaak opnieuw is aangevangen, brengen de rechtbank eerst tot een bespreking van de ernst van het feit, de (emotionele) impact die dit heeft gehad op de (lokale) gemeenschap en de (verstrekkende) gevolgen daarvan. Zij zal dit kort en inleidend doen. De rechtbank zal zich daarna buigen over de bewijsvraag, waarbij eerst het standpunt van de officier van justitie en de advocaat kort worden weergegeven en waarna de rechtbank uiteen zal zetten of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
Deze zaak is een tragisch voorbeeld van hoe een, kennelijk, zinloze ruzie met een futiele aanleiding heeft kunnen escaleren tot een noodlottig einde, de dood van [slachtoffer] tot gevolg hebbend.
De gevolgen van deze tragische gebeurtenis reiken veel verder dan het verlies van één leven. De familie van het slachtoffer zal namelijk voor altijd getekend zijn door verdriet en gemis. Specifiek zullen de jonge kinderen van het slachtoffer, nu zonder vader moeten opgroeien. Zijn jongste kind heeft hem niet eens gekend. De leegte die hij achterlaat zal mogelijk voelbaar zijn in hun dagelijks leven, van gemiste verjaardagen tot afwezigheid bij belangrijke mijlpalen. De schokkende beelden en geluiden zullen vrienden en omstanders die getuige waren van (de naweeën van) het schietincident, en die zich geconfronteerd zagen met het levenloze lichaam van het slachtoffer en de daardoor ontstane tumultueuze situatie, vermoedelijk nog lang in het geheugen bijblijven.
Deze zaak bewijst dat al het voorgaande voorkomen had kunnen worden als het – nogmaals – nietswaardige conflict geweldloos was opgelost door simpelweg met elkaar in gesprek te gaan. Het leven van het slachtoffer is echter abrupt en onherroepelijk beëindigd door vuurwapengeweld, en daarmee werd niet alleen het slachtoffer getroffen, maar ook zijn familie, vrienden en de gemeenschap, hetgeen tot op de dag van vandaag voelbaar is en (voorlopig) voelbaar zal blijven.
De vraag die in deze zaak, al geruime tijd, velen bezig houdt is wie het slachtoffer – concreet – met vuurwapengeweld om het leven heeft gebracht.

4.De bewijsvraag.

4.1
Het standpunt van de officier van justitie.De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in het schriftelijk requisitoir tot een vrijspraak gerekwireerd van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 alsmede tot een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair (mishandeling) gerekwireerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota –kort gezegd – gesteld dat er geen keuze gemaakt kan worden tussen verschillende scenario’s en dat in geval van twijfel het voordeel aan verdachte behoort toe te komen. De raadsman heeft zodoende integrale vrijspraak ten aanzien van de ten laste gelegde feiten bepleit. De raadsman heeft zich namens verdachte subsidiair op het standpunt gesteld dat – in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 primair komt – verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank zal uiteraard eerst stilstaan bij het aan beide verdachten onder feit 1 primair ten laste gelegde levensdelict. Vanwege de complexiteit en verwevenheid van de beide strafzaken tegen de verdachten zal de rechtbank in de beide vonnissen, zowel in dat van [medeverdachte] als in dat van [verdachte] , ten aanzien van dit feit één en dezelfde overweging geven, waarbij de positie van beide besproken wordt.
4.3.1
De verschillende scenario’s
Het openbaar ministerie heeft ten aanzien van dit levensdelict zowel [verdachte] als [medeverdachte] gedagvaard, door bij beide verdachten primair (het medeplegen van) de doodslag op het slachtoffer ten laste te leggen. Tijdens het requisitoir heeft de officier van justitie aangegeven dat het openbaar ministerie uitgaat van de situatie waarin enkel [medeverdachte] als schutter wordt beschouwd. De rechtbank zal de diverse scenario’s die mogelijk uit het politiedossier kunnen worden gedestilleerd én bij het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gebracht – uiteenzetten. Zij zal eerst het scenario dat [verdachte] het slachtoffer met vuurwapengeweld om het leven heeft gebracht bespreken. Vervolgens zal de rechtbank het scenario dat [medeverdachte] het slachtoffer heeft doodgeschoten uiteenzetten. De rechtbank zal tot slot beoordelen of, en zo ja, voor welke van de hiervoor genoemde scenario’s voldoende wettig bewijs voorhanden is, waarna – indien daar naar het oordeel van de rechtbank sprake van is – zal worden bezien of dit haar al of niet de overtuiging doet bekomen dat dat scenario zich ook daadwerkelijk, buiten gerede twijfel, heeft voorgedaan en wie dus de schutter is geweest die het fatale schot heeft gelost.
4.3.2
Het [verdachte] Scenario
Uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 7 juni 2018 meldde [verdachte] zich, nadat hij dit telefonisch had aangekondigd, bij het politiebureau in Roermond. Hij gaf aan dat hij zich kwam melden naar aanleiding van een op 4 juni 2018 plaatsgevonden schietincident op het woonwagenkamp in Oss. [verdachte] gaf schoorvoetend en non verbaal aan dat hij toen de schutter was, waarna hij werd aangehouden.
[verdachte] is gedurende het opsporingsonderzoek meerdere keren gehoord waarin hij – zoals de rechtbank in de inleiding van dit vonnis eerder naar voren heeft gebracht – verklaarde over het feest bij zalencentrum ‘ [naam zalencentrum] ’ in Berghem. Na het feest – volgens de camerabeelden omstreeks 00:37 uur – bracht hij, samen met [medeverdachte] en zijn vriendin, twee vrienden naar huis. Onderweg kreeg [verdachte] telefonisch ruzie met het slachtoffer, omdat laatstgenoemde dacht dat [verdachte] hem naar huis zou brengen. Nadat [verdachte] voornoemde vrienden naar huis had gebracht, reed hij samen met [medeverdachte] naar het woonwagenkamp aan de [adres 2] in Oss. Blijkens de camerabeelden (van de [bedrijf 1] én van het destijds lopende recherche onderzoek ‘Calabrese’) op en in de omgeving van de [adres 2] kwamen de verdachten om 01:48:34 uur aan op het woonwagenkamp. Daar zagen zij vervolgens het slachtoffer staan (volgens de camerabeelden kwam het slachtoffer daar twee minuten eerder aan, namelijk om 01:46:26 uur), waarna [verdachte] – nog altijd volgens zijn verklaring – met het slachtoffer in gevecht raakte, waarbij [verdachte] rake klappen heeft uitgedeeld aan het slachtoffer. Het slachtoffer zou vervolgens een vuurwapen hebben getrokken. Daarop trok [verdachte] ook een vuurwapen, waarna hij op het slachtoffer schoot. [verdachte] verklaarde dat hij het slachtoffer, nadat hij op hem had geschoten, nog zag weglopen. Vervolgens zou hij het wapen van het slachtoffer, dat het slachtoffer zou hebben weggegooid, alsook zijn eigen vuurwapen in de auto van (naar later bleek) [persoon 2] en [persoon 3] hebben gegooid. Deze twee personen waren, blijkens de afgelegde verklaringen en voornoemde camerabeelden, vrijwel gelijktijdig op het woonwagenkamp aangekomen. Terwijl [medeverdachte] (01:52:32 uur) én [persoon 2] en [persoon 3] (01:51:46 uur) na het schietincident in hun auto’s wegreden, werd [verdachte] door een bewoner van het woonwagenkamp (naar later bleek) [medeverdachte] weggebracht naar de woning van [medeverdachte] en zijn vriendin.
Bij het verhoor van 11 juni 2018 beriep [verdachte] zich integraal op zijn zwijgrecht, omdat zijn advocaat niet aanwezig was bij het politieverhoor. Op 25 juli 2018 wenste [verdachte] , hoewel zijn advocaat er dit keer wél bij aanwezig was, niet te verklaren en beriep hij zich wederom op zijn zwijgrecht. Op 30 juli 2018 vernam de politie van de advocaat van [verdachte] dat laatstgenoemde voldoende heeft verklaard en [verdachte] pas bij het verschijnen van het einddossier, of in ieder geval een substantieel dossier, een verklaring zou gaan afleggen.
Door de veronderstelde relevantie van de getuigenverklaringen van [medeverdachte] en [persoon 2] en [persoon 3] werd besloten hen door de rechter-commissaris te doen horen. Zij verklaarden in 2018 bij de politie dat zij niet hadden gezien wie er geschoten had. In 2021 verklaarden de [persoon 2] en [persoon 3] echter dat [verdachte] op het slachtoffer had geschoten. Aanvullend verklaarden zij nog dat zij de door [verdachte] in hun auto gegooide vuurwapens in de waterloop van de Hertogswetering hebben gegooid. Op 19 juni 2018 werd op diezelfde locatie, door het duikteam van de politie, een zwart pistool van het merk Baretta gevonden. Dit vuurwapen kwam qua uiterlijke kenmerken overeen met het vuurwapen dat door [verdachte] werd omschreven. In dit vuurwapen zat een patroon van het merk GECO 7.85 Browning. Uit onderzoek bleek dat de op de plaats delict aangetroffen munitiedelen zeer waarschijnlijk zijn afgevuurd met het voornoemde vuurwapen. Op 13 augustus 2018 werd bij een tweede zoekactie op dezelfde locatie ook een chroomkleurige revolver van het merk Amado Rossi aangetroffen. In het wapen waren vier patronen aanwezig. Dit wapen kon niet in verband worden gebracht met het onderhavige schietincident.
De rechter-commissaris heeft ook een aantal overige getuigen, zijnde familieleden van [medeverdachte] en hun partners gehoord. De door hen afgelegde verklaringen bevestigen de door [verdachte] afgelegde verklaringen en vinden weerklank bij de overige getuigenverklaringen. De vriendin van [medeverdachte] , [vriendin van medeverdachte] , verklaarde bovendien dat [verdachte] in de nacht na het feest bij zalencentrum ‘ [naam zalencentrum] ’ plotseling bij haar aan de deur stond. Naar haar zeggen was hij in de war en vertelde hij dat het uit de hand was gelopen. Hij had ook in zijn broek geplast, waarna zij hem schone kleren gaf. De bevuilde kleding van [verdachte] had zij vervolgens in een tasje in de schuur gezet. Op 15 november 2018 werd deze kleding in de schuur van [vriendin van medeverdachte] aangetroffen en inbeslaggenomen. Het NFI-onderzoek wees uit dat er zeer waarschijnlijk schotresten op de betreffende kleding aanwezig waren, alsook DNA van [verdachte] en een behoorlijke hoeveelheid urinesporen.
4.3.3
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert, al het voorgaande welbeschouwd, dat het dossier in algemene zin voldoende wettig bewijs bevat dat [verdachte] degene is geweest die op het slachtoffer heeft geschoten. De hiervoor genoemde (getuigen)verklaringen, het forensisch bewijs en de overige relevante in het dossier vervatte stukken bieden in de basis grond te kúnnen veronderstellen dat [verdachte] het primair tenlastegelegde heeft begaan. Voor wettig en overtuigend bewijs is echter nodig dat uit de wettige bewijsmiddelen, buiten redelijke twijfel, bewezen kan worden wat ten laste is gelegd. In dat licht bezien is de rechtbank van oordeel, en zij zal hieronder nader uitleggen waarom, dat het dossier tegelijkertijd sterke contra-indicaties bevat die twijfel zaaien over het scenario dat [verdachte] daadwerkelijk de schutter is geweest. Sterker, het dossier biedt grond te vermoeden dat de afgelegde verklaringen van [verdachte] onbetrouwbaar zijn en dat [verdachte] , ten faveure van de werkelijke dader, de schuld op zich probeert te nemen om laatstgenoemde uit de wind te houden.
4.3.4
Het [medeverdachte] scenario
Het onderzoeksteam had de beschikking over informatie, vergaard door de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen, meer specifiek (Opnemen Vertrouwelijke Communicatie) OVC. De van belang zijnde locaties en voertuigen waarin OVC werd uitgevoerd betreffen 1) het detentieadres van [verdachte] (P.I. Zuid-Oost locatie Roermond), 2) de bij [medeverdachte] en zijn vader, [vader van medeverdachte] , in gebruik zijnde BWM en 3) Volkswagen Jetta, 4) de aan de [adres 2] 93 in Oss gelegen schuur en de woning [medeverdachte] en [persoon 4] de aan de [adres 3] gelegen woning van [persoon 5] en het verblijfadres van [vader van medeverdachte] (moeder en vader van [medeverdachte] ).
Gedurende het opsporingsonderzoek rees, zoals eerder is aangegeven, het vermoeden dat niet [verdachte] , maar [medeverdachte] het slachtoffer heeft doodgeschoten. Uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting leidt de rechtbank, in chronologie én voor zover van belang, het volgende af.
In een in de vroege ochtend van het schietincident afgeluisterd gesprek tussen de vader en moeder van [medeverdachte] worden tussen hen de volgende woorden uitgewisseld:
Vader: Ow (…) [verdachte] zegt dat ie op zich gaat pakken.
Moeder: Huh?
Vader: Dat [verdachte] het op zich gaat pakken
Moeder: Hoezo? Waarom gaat die dat doen?
Vader: Die was erbij. Hij is gewoon. Het is gewoon ONV (onverstaanbaar) Het is beter dat hij 15 jaar krijgt dan onze jongen. Ik zeg, ik betaal alles dus maakt oe eigen niet druk.
(…)
Vader: [verdachte] zei: Dus ik gaf hem een klap, toen kreeg ik een klap terug. Dus [medeverdachte] ONV en mee trok ie zijn mes. En toen wou die steken mij of ONV [medeverdachte] . Ja, en toen begon onze [medeverdachte] ermee ONV en toen heeft ie gewaarschuwd van: leg maar weg maar dat deed ie niet, hij ging gewoon deur. Drie keer pap. ‘Ik heb drie keer gewaarschuwd’ dat ie dat niet moest doen en hij kwam gewoon naar mij toe gelopen. Hij zei: ‘Ik wacht dat niet af’.
(…)
Vader: Volgens mij heeft ons [medeverdachte] ONV
Moeder: Maar wie het wie? Het kaan nou zitten bedreigen of wie?
Vader: Hij heeft [verdachte] zitten bedreigen.
In de avond van 5 juni 2018 vindt weer een mogelijk van belang zijnd gesprek plaats tussen de vader en moeder van [medeverdachte] .
Vader: Echt, mijn hersens zijn zo moe van het denken he
Moeder: Dan moete maar gewoon niet meer denken ONV
Vader: Nee, ja dat klopt ja toekomst van mijn zoon
Moeder: Nou, ik geloof niet dat je nou vanavond daar iets aan kan doen of wel?
Vader: Nee, 180 keer terug aan het spoelen of het allemaal klopt. ONV wa wa wa ONV één fout en het is voor de rest klaar!
Zoals hiervoor besproken meldde twee dagen nadien, in de ochtend van 7 juni 2018, [verdachte] zich bij het politiebureau.
Op 13 september 2018 werd [medeverdachte] door de rechter-commissaris als getuige gehoord. Voorafgaand aan en onderweg naar dat verhoor vindt tussen [medeverdachte] en zijn vader, [vader van medeverdachte] , in de BMW een gesprek plaats. Daarin worden de volgende woorden gebezigd:
[vader van medeverdachte] : Witte oe eigen nog allemaal te herinneren, lijn (fon), hoe het gegaan is?
[medeverdachte] : ja
[vader van medeverdachte] Wie was er nou eerder gij of hij?
[medeverdachte] : he?
[vader van medeverdachte] : wie waren er nou eerder gij of Chabbo (fon)?
[medeverdachte] : Bij hun , nee wij kwamen tegelijk
NNM: nee dat hoeven ze toch nie ... onvb
[vader van medeverdachte] : ONVB ze vragen"allebei dus
[medeverdachte] : ja maar ik kan slechts (onvb)
[vader van medeverdachte] : ja, nee ik vraag alleen aan jou of je nog de lijnen weet
[medeverdachte] : ja half, als ze vragen wie reed er eerder weg? ja dat weet ik allemaal niet.
[vader van medeverdachte] : Wie er eerder wegreed? ja gij!
[medeverdachte] : onvb (gewoon alleen gereden?)
[vader van medeverdachte] : Ja
[vader van medeverdachte] : Ja trouwens waarom kende ONVB omdat ge samen op stap wou gaan. Dus [verdachte] .ONVB
[medeverdachte] : he?
[vader van medeverdachte] : Als ze vragen waarom je naar het kamp toe rijdt
[medeverdachte] : Ja, omdat hij daar wou slapen
[vader van medeverdachte] : Ja. De ramadan toch.
[medeverdachte] : En hij stond er al. .. ONV .. hoe het is gegaan
[vader van medeverdachte] : en waar stonde gij op dat moment toen ze aan het vechten waren
[medeverdachte] : Ja gewoon een bietje erachter, ik weet het niet.
[vader van medeverdachte] : Ja maar ze vragen dan hoe kende gij dan gezien hebben dat hij een pistool trok snapte. Daar moete over nadenken
he ,waar ge stond. Gewoon zeggen dat je naar hem toe liep om te vragen, om te zeggen van jongen hou op, daar hedde
allemaal niks aan. Dat ie om jouw heen liep en dat toen daar gekomen bent of , toegelopen bent en toen meteen en toen
raakte ze meteen aan het knokken. Dus dat hedde allemaal gezien! pistool gericht toen zette ie een stap naar achteren met
zijn pistool en toen den anderen, Ja en toen bende gij weggedoken.
[medeverdachte] : Ja
[vader van medeverdachte] : Hoorde een knal,dus wie er geschoten het weet je niet
[medeverdachte] : ONVB
[vader van medeverdachte] : Dat heb ik niet gezien,drie knallen maar gehoord. Als ze vragen wat voor wapens. ja dat weet ik niet
[medeverdachte] : geen verstand van
[vader van medeverdachte] : Nee dat weet ik niet, is genoeg! Dat weet ik niet meer.
[vader van medeverdachte] : Als ze zeggen, Waar ben je na het schieten heengereden?
[medeverdachte] : niks mee te maken
[vader van medeverdachte] : Zeggen, Nee daar wil ik niet over verklaren. ONVB nie nog meer mensen onnodig bij uh daar ga ik niet over
verklaren
En als ze moeilijk lopen doen over wie, waar ,wie dan ,moetje zeggen:" ben je wel eens in die situatie beland?, dat
twee vrienden op mekaar lopen te schieten. Ben je wel eens in beland, zeggen uh snapte.
[medeverdachte] : He?
[vader van medeverdachte] : Als ze beginnen te zeuren en door lopen te drammen, gewoon zeggen luister: je kan allemaal wel door blijven zeuren
en blijven drammen, maar bende zelf wel eens in een situatie beland waar ik in beland ben, dat twee vrienden met mekaar
lopen te vechten en op elkaar beginnen te schieten. bende daar wel eens In beland ,
Je weet niet waar je over praat man. Zeg denkte ONVB als mensen een pistool trekken en op mekaar lopen schieten
dat ik dan bij blijf staan, dan duikte natuurlijk toch weg. Dat is een heel logisch iets.
[medeverdachte] : onvb
[vader van medeverdachte] : Ja, daar hoeft ie ook niet uh voor te betalen he dus. Dat slaat natuurlijk helemaal nergens op, wouzen.
[medeverdachte] : Ge ken doen wat ik wil, als ge dat toch genoege doet helpt daar niks helpt daar maar aan.
Het verhoor bij de rechter-commissaris wordt, nadat [medeverdachte] daar een verklaring heeft afgelegd, tussen hem en zijn vader in de auto nabesproken.
De vader van [medeverdachte] , [vader van medeverdachte] is op 22 februari 2023 gehoord door de rechter-commissaris, onder meer over de OVC-gesprekken. Hem werd het OVC-gesprek van 4 juni 2018 voorgehouden waarin hij op enig moment lijkt te zeggen:
‘hij zei: hij zei: ‘ik wacht dat niet af.’Aan [vader van medeverdachte] wordt vervolgens gevraagd wie hij met
‘hij’bedoelde, waarna hij antwoordde dat hij hiermee [verdachte] bedoelde. Ook verklaarde hij dat niet heeft gezegd ‘3 keer pap’, maar ‘3 keer pakte’. Naar zijn zeggen zou dit verkeerd in de schriftelijke uitwerking van de OVC-gesprekken staan. Nadat de rechter-commissaris opmerkte dat het voorgaande werd gevolgd door de door [vader van medeverdachte] gebezigde woorden
‘ik heb drie keer gewaarschuwd’, geeft hij te kennen dat dit niet klopt en hij, in tegenstelling tot wat in de schriftelijke uitwerking staat, geen [medeverdachte] heeft gezegd. Hij zou evenmin ‘onze’ hebben gezegd in de zin ‘ja, en toen begon onze [medeverdachte] ermee’. In het vervolg van het verhoor heeft [vader van medeverdachte] nog een aantal keren verklaard dat hetgeen in de schriftelijke uitwerking van het betreffende OVC-gesprek staat opgenomen, anders moet worden geïnterpreteerd en moet worden uitgelegd.
De rechtbank heeft de betreffende OVC-gesprekken beluisterd en daaropvolgend geconcludeerd dat zij in dat verband geen onregelmatigheden heeft gehoord.
Het dossier bevat verder EncroChat-berichten van 16 april 2020. Deze berichten zouden zijn verstuurd door de neef van [medeverdachte] , [medeverdachte] (gebruikersnaam:
[alias 1]), woonachtig in Lith, aan een andere gebruiker met de gebruikersnaam
[alias 2]. Binnen die correspondentie wordt onder meer gesproken over het op 4 juni 2018 plaatsgevonden schietincident en wel als volgt:
[alias 2] : Die turk ook he fijne jongen heb ook tegen kale gezegd
[alias 2] : Heb de hele afdeling gezegd dat hij ni was
[alias 1] : Wie hannes?
[alias 2] : Zweer ik op alles die jongen heb het me zelf gezegd waar dke mee samen zat
[alias 2] : Ja
[alias 2] : Maat denk is na jij ben een slimme vent
[alias 2] : Als jij bekend
[alias 1] : Ja ik denk die zaak slapert aan ze broek ga krijgen zo ik gezien heb maatje
[alias 2] : En het hele verhaal klop
[alias 2] : Kom jij ni los
[alias 2] : Mijn eigen maat zat met hem vast
[alias 2] : Heb het me verteld maat
[alias 1] : Ik heb ze toen gezegt hoe het moest en heb er daarna nooit meer over gepraat da zweer drm zei ik als zaak klaar is zwijgen erover
[alias 2] : Als alleen de familie van slachtoffer (denkt) dat jij het ni was
[alias 2] : Kom je ni vrjj maat
[alias 1] : Jawel ik weet wel hoe da komt maat en dat is niet turk zijn schuld dr is bij iemand afgeluistert 2 uur na dat ie dood wad en die zeg dan hoe en wat dus das kk zo
[alias 2] : Ja maar dat was toch gewoon over encro
[alias 2] : Ik weet wat je bedoeld maat
[alias 1] : Nee maat ik heb papier gezien zweer op alles echt
[alias 2] : Dan krijft hij hem wel aan se broek denk na
[alias 2] : Hoop ni man
[alias 2] : Fijne piel ook
[alias 2] : Moet wel hard gemaakt worden nog he gaat ni zomaar
[alias 1] : Chinees mailed mij toen dat er geknalt wad en slapert niet bij hem was en heb toen gezegt ga hem zoeken en breng hem bij mij en heb hem verzorgt zodat geen bewijs was en hele verhaal goed gezet zodat klaar was maar ze gaan dan toch stiekum eigenweis dr eigen gang en ja dan kan ik niet meer helpen toch
[alias 2] : Ja weet ik nog maat
[alias 2] : Heb je hem gewasse
[alias 2] : Smiddags zij ik ik ga niet naar dat feest
[alias 1] : Ja en da beet flink zei die ik zeg kan nooit zo zeer doen als jaren bajes haha
[alias 1] : Hij had nooit na kamp moeten komen da kan je niet maken vind ik en das hem fataal geworden en is heel erg maar waar.
[alias 1] : Nee is niet helrmaal waar maat en recht is recht maar p had thuis moeten blijven want als jij bij mij ben en dr wil een ander jou komen vervelen bij mij sterf ik daar voor en zo hoor het en p had respect moeten hebben want had ook ergens anders gekunt al had die dan ook pak ramme gehad want die turk is niet mis he haha
[alias 2] : P had ni door moeten gaan mes trekken die brem
Uit de door [persoon 2] en [persoon 3] afgelegde verklaringen, alsook de mastgegevens van de nacht van 4 juni 2018 blijkt dat [medeverdachte] na het schietincident waarschijnlijk naar voormelde neef in Lith is gegaan.
De rechtbank komt tot de volgende slotsom en overweegt daartoe als volgt.
4.3.5
Beoordeling scenario’s
In deze zaak dient te worden vastgesteld of buiten enige twijfel één van de verdachten kan worden aangemerkt als dé schutter die het fatale schot heeft gelost en daarmee het slachtoffer om het leven heeft gebracht, en zodoende, op basis van de beschikbare aanwijzingen in het dossier, schuldig kan worden bevonden aan het primair tenlastegelegde (doodslag). Hoewel het dossier naar het oordeel van de rechtbank tal van sterke aanwijzingen bevat die naar [medeverdachte] wijzen, moet de rechtbank beoordelen of deze aanwijzingen voldoende zijn om tot een veroordeling te komen.
De verzamelde bewijsmiddelen tonen, samengevat, aan dat het slachtoffer door meerdere schotwonden, zeer waarschijnlijk veroorzaakt door het latere gevonden Baretta pistool, om het leven is gebracht en dat onder meer de verdachten hebben verklaard dat zij daarbij aanwezig waren. Uit de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] blijkt dat [medeverdachte] na het incident naar zijn neef in Lith is gegaan. De EncroChat-berichten lijken vervolgens te doen vermoeden dat er met een bijtend middel sporen zijn weggewassen. Daarnaast zijn er OVC-gesprekken, in het bijzonder die tussen de vader en moeder van [medeverdachte] , die mogelijk belastende uitspraken bevatten waarin onder meer zou kunnen worden ingelezen dat [medeverdachte] op het slachtoffer heeft geschoten en [verdachte] , ten gunste van [medeverdachte] , de schuld op zich zal nemen.
De inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting brengen de rechtbank tot het oordeel dat niet wettig én overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] het slachtoffer heeft doodgeschoten. Hoewel het dossier aan de ene kant, zoals reeds in de tussenconclusie van dit vonnis is beschreven, in algemene zin voldoende wettig bewijs bevat dat [verdachte] de schutter is geweest, zijn er aan de andere kant – in de vorm van OVC-gesprekken en EncroChat-berichten – sterke contra-indicaties die in voldoende mate afbreuk doen aan de overtuiging dat hij die bewuste nacht ook daadwerkelijk op het slachtoffer heeft geschoten en het fatale schot heeft gelost. Een bijkomend aspect is dat [verdachte] zich, nadat hij bij de politie en tijdens zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris, een bekennende verklaring had afgelegd, telkens, ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting, op zijn zwijgrecht beriep. Hij heeft daarmee geen aanvullende informatie verschaft die zijn rol in deze zaak had kunnen verhelderen en waarmee de waarheid voor het voetlicht had kunnen worden gebracht, hetgeen de bewijskracht van zijn eerder afgelegde verklaringen naar het oordeel van de rechtbank sterk ondermijnt. Tenslotte moet ook met het forensisch bewijs behoedzaam worden omgegaan. Dat op de kleding van [verdachte] schotresten zijn aangetroffen, bewijst bijvoorbeeld nog niet dat hij ook daadwerkelijk de schutter was, maar kan er ook op duiden dat hij in de directe omgeving van de schutter heeft gestaan.
Ook over het scenario dat [medeverdachte] de schutter is geweest is de rechtbank de visie toegedaan dat het dossier tekortkomingen bevat die verhinderen dat deze aanwijzingen leiden tot een onomstotelijke overtuiging van daderschap. Ten eerste is er geen direct bewijs dat [medeverdachte] (of wie dan ook) het vuurwapen daadwerkelijk heeft gehanteerd. Er zijn geen vingerafdrukken of DNA-sporen op het betreffende vuurwapen gevonden die [medeverdachte] ondubbelzinnig aan de daad verbinden. Hoewel het dossier vele getuigenverklaringen bevat, wijst geen van die verklaringen erop dat [medeverdachte] daadwerkelijk schoten heeft gelost. Een ander cruciaal punt is dat niet duidelijk is wie überhaupt het fatale schot of schoten heeft gelost en op welk moment dat schot/die schoten is of zijn gelost. Hoewel [medeverdachte] sterk in verband wordt gebracht met de schietpartij, is er geen onweerlegbaar bewijs dat híj degene is die daadwerkelijk het dodelijke schot heeft afgevuurd.
De OVC-gesprekken – waarmee behoedzaam moet worden omgegaan, in het bijzonder met de interpretatie daarvan – bevatten weliswaar mogelijk voor [medeverdachte] belastende uitspraken, maar zijn naar het oordeel van de rechtbank – en precies daar wringt de schoen – voor velerlei uitleg vatbaar. De context en de interpretatie van deze gesprekken zijn, nadat de rechtbank deze grondig en kritisch heeft bestudeerd, namelijk ambigu en laten ruimte voor verschillende interpretaties, wat het moeilijk maakt om hieruit ondubbelzinnig het daderschap van [medeverdachte] af te leiden. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat het bij het lezen van de betreffende gesprekken op het eerste gezicht verleidelijk is het daderschap toe te schrijven aan [medeverdachte] , komt zij bij nadere bestudering toch tot een andersluidend oordeel. De betreffende OVC-gesprekken wekken zeker het sterke vermoeden dat de ouders van [medeverdachte] hem uit de wind proberen te houden, maar dit leidt naar het oordeel van de rechtbank niet eenvoudigweg tot het eindoordeel dat laatstgenoemde dan ook de schutter is geweest die het fatale schot heeft gelost. Een kritische, andersluidende hypothese zou evenzeer kunnen zijn dat gepoogd is
enigebetrokkenheid van [medeverdachte] te verhullen, omdat zijn en/of de belangen van zijn ouders daarmee simpelweg, om wat voor reden dan ook, gediend zijn. Het voorgaande heeft ook te gelden voor de EncroChat-berichten die zijn verstuurd door de neef van [medeverdachte] . Hoewel ook deze berichten voor [medeverdachte] mógelijk belastende uitlatingen bevatten én sterk in zijn richting lijken te wijzen als degene die na het schietincident sporen van zijn lichaam af heeft laten ‘wassen’, zijn deze naar het oordeel van de rechtbank – indien daar een kritische blik op wordt geworpen – tegelijkertijd ook multi-interpretabel, dubbelzinnig en onvoldoende sluitend om als overtuigend bewijs te kunnen worden gebezigd. Zo dringt bij lezing van die berichten al snel de conclusie op dat er ‘schiethanden’ zijn gewassen. Dat staat er echter niet. Bij de beoordeling van de OVC-gesprekken alsook de EncroChat-berichten ligt het risico van het doen van aannames, verbastering – waarbij de eigenlijke betekenis en bedoeling van de inhoud van die OVC-gesprekken en EncroChat-berichten in het geding geraakt – op de loer.
Verder speelt bij de weging van de scenario’s een rol dat er veel vragen onbeantwoord zijn gebleven. Zo is er uit de beschikbare camerabeelden, die overigens van grote afstand zijn, niet scherp en vooral donker, af te leiden dat er meer bewegingen van meerdere aanwezige personen op het kampje hebben plaatsgevonden dan uit de verklaringen van [medeverdachte] , [verdachte] , [persoon 2] en [persoon 3] blijkt. Er lijkt ook een woonwagen betreden te zijn of contact te zijn geweest met een bewoner van een woonwagen Dit roept de vraag op wie er die nacht allemaal nog meer aanwezig en mogelijk zelfs betrokken waren.
4.3.6
Alternatieve scenario’s
Een ander punt van overweging is de aanwezigheid van alternatieve scenario’s die zich, aan de hand van de stukken in het dossier, openbaren en door het dossier onvoldoende zijn weerlegd.
Bij het TCI van de Eenheid Oost-Brabant is in juni 2018 de informatie binnengekomen dat mevrouw [zus van medeverdachte] (de zus van [medeverdachte] ), [persoon 1] en [persoon 5] ooggetuigen zijn geweest van het schietincident. De inhoud van het dossier, meer specifiek de door hen afgelegde getuigenverklaringen en de camerabeelden, doet vermoeden dat zij in die bewuste nacht op zijn minst pas na 02:04 uur op het woonwagenkamp aanwezig waren, dus nádat het slachtoffer volgens de inhoud van het dossier – tussen 01:50:41 uur en 01:51:09 uur – zou zijn doodgeschoten. [persoon 1] appte immers om 02:04 uur dat zij, nadat zij van mevrouw [zus van medeverdachte] via WhatsApp had vernomen dat er ‘trammelant’ was op het betreffende woonwagenkamp, daarnaartoe onderweg was. [medeverdachte] en [persoon 2] en [persoon 3] zijn dan, blijkens het dossier, (ruim) tien minuten daarvoor vertrokken. [persoon 1] (zij blijkt een pyjama met Batman logo te hebben aangehad) heeft ook direct bij aankomst van de politie op de plaats delict aangegeven dat iemand van de familie [medeverdachte] het slachtoffer heeft neergeschoten. Dit lijkt erop dat zij inderdaad wetenschap heeft over de daadwerkelijke schutter. Op de camerabeelden van het destijds lopende rechercheonderzoek zijn om 02:17:35 uur, bij de voordeur van woning nr. 93, in een fractie van een seconde, drie felle, elkaar snel opvolgende lichtflitsen zichtbaar. [getuige] verklaarde op 25 juli 2018 dat hij op 4 juni 2018 ‘s nachts buiten zijn huis aan de [adres 4] in Oss zat. Terwijl hij daar om 02.15 uur zat hoorde hij naar zijn zeggen op een gegeven moment drie schoten en korte tijd daarna weer vier of vijf schoten. Hij hoorde dat het geluid van deze schoten uit de richting kwam van het woonwagenkamp aan de [adres 2] in Oss. Tussen de schoten zat niet meer dan 1 of 2 seconden. De reeks van drie en de reeks van vier of vijf hadden elkaar snel opgevolgd, aldus de getuige.
Het voorgaande roept vele vragen op. Naar het oordeel van de rechtbank kan de mogelijkheid dat het slachtoffer pas na vertrek van verdachten, op een later moment dan wel door een andere persoon door vuurwapengeweld om het leven is gebracht, op basis van het voorgaande, niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten. De rechtbank tast hierover simpelweg in het duister.
De rechtbank dient bij de bewijswaardering rekening te houden met de juridische standaard van ‘gerede twijfel’. Oftewel, kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat [medeverdachte] het slachtoffer met vuurwapengeweld om het leven heeft gebracht? Hoewel de aanwijzingen in het dossier sterk lijken te suggereren dat [medeverdachte] de schutter zou kunnen zijn, zijn deze aanwijzingen te weinig voor het wegnemen van alle redelijke twijfel. De onvolkomenheden in het bewijs en het ontbreken van directe, onweerlegbare bewijselementen maken dat een veroordeling niet met de vereiste zekerheid kan worden uitgesproken.
Hoewel aan beide verdachten ook het medeplegen is tenlastegelegd, kan de rechtbank gelet op al het voorgaande ook dat deel van de tenlastelegging niet bewijzen. Het is niet vast te stellen wie de schoten op welk moment heeft gelost en wie daar eventueel als medepleger medeschuldig aan is.
Het voorgaande leidt er toe dat de rechtbank niet kan vaststellen wie verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] en zij zowel [verdachte] als [medeverdachte] , bij gebrek aan overtuiging, zal vrijspreken voor de primair ten laste gelegde doodslag.
4.3.7
Nabeschouwing
De rechtbank betreurt het ten zeerste – en daarmee drukt zij zich nog licht uit – dat het onderzoek er niet in heeft geresulteerd dat de waarheid over de dood van [slachtoffer] aan het licht is gekomen en acht de uitkomst van deze zaak hoogst onbevredigend. Temeer omdat de waarheid, gelet op de gedurende het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen alsook de door verdachten aangenomen proceshouding in de hoofden van laatstgenoemden besloten ligt.
Doordat het onderzoek op allerlei manieren is gemanipuleerd, met het ultieme doel de waarheid over de werkelijke toedracht van de dood van [slachtoffer] te verdoezelen, is het er niet in geslaagd zonder twijfel de dader aan te wijzen. Het dossier bevat meerdere stukken waaruit blijkt dat er verkeerde informatie is verschaft, bewijs is achtergehouden of weggemaakt en de waarheidsvinding zodoende op ernstige wijze is belemmerd en, uiteindelijk, onmogelijk is gemaakt.
Meest in het oog springend is het feit dat [verdachte] zich drie dagen na de fatale schietpartij op het politiebureau is komen melden en daarbij aangaf verantwoordelijk te zijn voor de dood van [slachtoffer] . Na daarover een verklaring te hebben afgelegd wil hij echter geen wezenlijke vragen daarover meer beantwoorden. De rechtbank had een bevel medebrenging nodig om verdachte verantwoording af te laten leggen, maar zelfs ter terechtzitting heeft [verdachte] geen vragen willen beantwoorden. Dit roept, gelet op zijn eerdere verklaring en een eventueel beroep op noodweer vele vragen op.
Er heeft echter ook manipulatie van technische gegevens plaatsgevonden. Er zijn onder meer sterke aanwijzingen dat er camerabeelden zijn geweest van het betreffende moment dat op het slachtoffer werd geschoten. Uit de OVC-gesprekken blijkt namelijk dat de vader van [medeverdachte] , [vader van medeverdachte] , zegt dat op beeld te zien is dat het slachtoffer, nadat op hem is geschoten, wegloopt. Op 7 juni 2018 wordt gezegd dat er camerabeelden weg moeten. Het voorgaande wekt een sterk vermoeden dat de betreffende beelden, wederom met als doel om de waarheid te verhullen, moedwillig aan de ogen van het opsporingsteam zijn onttrokken.
Er zijn twee vuurwapens, waarvan later is gebleken dat er op de plaats delict met één van die vuurwapens zeer waarschijnlijk is geschoten, in de waterloop van de Hertogswetering gegooid. Ook de plaats delict zelf is verstoord voordat de politie arriveerde. Zo is er vermoedelijk met het slachtoffer gesleept en bevat het dossier aanwijzingen dat er op de plaats delict naar hulzen is gezocht.
De betreffende EncroChat-berichten, meer specifiek die tussen de gebruikers
‘ [alias 1] ’en
‘ [alias 2] ’zijn uitgewisseld, wijzen op hun beurt uit dat er kort na het schietincident bij iemand, al of niet op het lichaam, sporen zijn weggewassen.
Ook biedt het dossier aanknopingspunten die er mogelijk op duiden dat de bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen op voorhand zijn beïnvloed en op elkaar zijn afgestemd. Zo heeft de vader van [medeverdachte] , blijkens de inhoud van de OVC-gesprekken, gezegd dat hij, nadat [persoon 1] een mogelijk belastende verklaring had afgelegd, bij haar langs zou gaan. Wat vervolgens opvalt is dat [persoon 1] bij de rechter-commissaris de inhoud van de door haar eerder afgelegde verklaring op cruciale punten betwist, ontkent of, al of niet bewust, verdraaid. Het voorgaande leidt niet zonder meer tot de gevolgtrekking dat de verklaring van [persoon 1] daadwerkelijk is beïnvloed en dat [vader van medeverdachte] daar de hand in heeft gehad, maar de inhoud van het betreffende OVC gesprek, in combinatie met de wisselende verklaringen van [persoon 1] , zijn op zijn minst – getuige de overige mogelijk op manipulatie duidende aanwijzingen – opmerkenswaardig.
Het opsporingsonderzoek heeft naar het oordeel van de rechtbank, kortom, vermoedelijk zwaar geleden aan een overmaat aan manipulatieve handelingen om de slagingskans op waarheidsvinding tot een minimum te beperken. Dit is een treurig stemmende constatering, maar kan voor de rechtbank geen argument zijn om toch maar over de gerede twijfel heen te stappen. Op basis van alle onderzoeksbevindingen die nu voorliggen kan de rechtbank simpelweg niemand met de nodige zekerheid aanwijzen als degene die [slachtoffer] heeft doodgeschoten.
De rechtbank begon haar oordeel over de strafzaak met het bespreken van het leed en verdriet dat deze schietpartij voor de nabestaanden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. De nabestaanden hebben vervolgens jarenlang op dit vonnis moeten wachten. En de uitkomst van deze strafzaak, waarbij geen dader wordt aangewezen door de rechtbank, zal voor hen vermoedelijk moeilijk te verkroppen zijn. De rechtbank is zich hiervan terdege bewust. Maar bij een gebrek aan voldoende zekerheid over wie de daadwerkelijke schutter is geweest, kan de rechtbank geen andere conclusie trekken dan dat zij zowel [medeverdachte] als [verdachte] hiervan moet vrijspreken.
4.3.8
Ten aanzien van feit 2
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachten het slachtoffer in hulpeloze toestand hebben gelaten, de dood tot gevolg hebbend. Wie én wanneer het fatale schot op het slachtoffer is gelost is, zoals eerder is overwogen, ongewis.
Ook is niet bekend in wat voor toestand zij het slachtoffer hebben achtergelaten. Daarmee kan niet bewezen worden dat zij de vereiste mate van wetenschap hebben gehad dát het slachtoffer in hulpeloze toestand verkeerde, zodat zij voor dit feit moeten worden vrijgesproken.
4.3.9
Ten aanzien van feit 3
Dit geldt evenzeer voor het aan [verdachte] onder feit 3 ten laste gelegde vuurwapenbezit. Temeer omdat de verklaring van [verdachte] , in zoverre dat hij op het slachtoffer heeft geschoten en daarmee het vuurwapen heeft gehanteerd, in het licht van de in het dossier vervatte bevindingen, niet als betrouwbaar en geloofwaardig kan worden aangemerkt. Daar komt bij dat het dossier op dit punt objectief bewijs, waaruit de rechtbank de ondubbelzinnige overtuiging behoort te bekomen, ontbeert.
4.3.10
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank is daarentegen wél van oordeel dat [verdachte] het slachtoffer heeft mishandeld. Voor de bewijsmiddelen verwijst de rechtbank naar de bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelenbijlage. Verder overweegt zij als volgt.
Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer letsel aan zijn neus en aangezicht had. Hoewel de rechtbank heeft overwogen dat de door [verdachte] afgelegde verklaringen ten aanzien van het schietincident, op cruciale elementen, onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn, is zij niettemin van oordeel dat deze wél kunnen worden gebezigd daar waar deze de mishandeling van het slachtoffer raken. De betreffende verklaringen worden op dit punt namelijk óók ondersteund door de OVC-gesprekken. De OVC-gesprekken vinden op hun beurt – in tegenstelling tot de OVC-gesprekken die zien op het schietincident –wél steun bij het hiervoor genoemde objectieve bewijs, te weten het sectierapport. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de in dit verband door [verdachte] afgelegde verklaring, onder meer inhoudende dat hij het slachtoffer in zijn gezicht heeft geslagen, wel degelijk, op zichzelf bezien, als betrouwbaar en geloofwaardig kan worden aangemerkt en zodoende kan worden geabstraheerd van het overige deel van zijn verklaringen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het slachtoffer heeft mishandeld.

5.De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1 subsidiair.
op 4 juni 2018 te Oss [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen tegen het gezicht te slaan en/of stompen.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

7.Oplegging van straf en maatregel.

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vuurwapens, zoals vermeld op de beslaglijst van 3 mei 2024, dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van het slachtoffer. Hoewel dit delict op zichzelf een strafbaar feit is dat een passende bestraffing rechtvaardigt, zal de rechtbank in deze zaak eerst bijzondere omstandigheden in aanmerking te nemen.
De rechtbank merkt op dat deze zaak buitengewoon beladen is, waarbij de gevolgen van het overlijden van het slachtoffer én de wijze hoe hier vervolgens door talloze betrokkenen mee is omgegaan, op meerdere fronten, veelomvattend en ingrijpend zijn geweest. Verdachte staat primair terecht voor het met een vuurwapen om het leven brengen van het slachtoffer (doodslag), maar wordt hiervoor vrijgesproken. Verdachte is mede schuldig aan het rookgordijn dat is opgeworpen om te voorkomen dat de waarheid aan het licht zou komen. Zo heeft hij zich pas na drie dagen gemeld bij de politie, heeft hij in eerste instantie verklaard de schutter te zijn geweest, maar heeft daar vervolgens, tot in de rechtbank aan toe, geen nadere vragen over willen beantwoorden. De rechtbank is zich ervan bewust dat de maatschappij en, in het bijzonder, de familie en vrienden van het slachtoffer door deze gang van zaken zwaar zijn getroffen en de vragen en onzekerheden waarmee zij de afgelopen jaren noodgedwongen hebben moeten leven – boven alles de vraag wie het fatale schot heeft gelost op het slachtoffer – onbeantwoord zullen blijven. Dat de schutter een veroordeling en straf ontloopt, is onverteerbaar en doet beslist geen recht aan de zaak. Verdachtes aandeel hierin is echter niet iets waarvoor hij in deze procedure straf kan krijgen. Dat kan wel voor het feit waarvoor hij wordt veroordeeld. De rechtbank realiseert zich dat de veroordeling voor de bewezen verklaarde mishandeling niet in verhouding staat tot de aard en ernst van deze zaak én voor de familie en vrienden van het slachtoffer van geringe betekenis zal zijn.
De rechtbank zal uitleggen hoe zij tot de op te leggen straf komt.
Verdachte heeft tijdens het opsporingsonderzoek en ten overstaan van de rechtbank, afgezien van de eerste verklaringen die hij heeft afgelegd bij de politie en tijdens zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris, geen openheid van zaken gegeven over hetgeen hem ten laste is gelegd. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee bij het bepalen van de straf.
Verdachte heeft in een ruzie tussen hem en een bekende, mogelijk zelfs bevriend persoon, aanleiding gezien om de ander met fors geweld te laten zien dat hij hem de baas was. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte een vechtsporter is. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zijn kracht en vaardigheden buiten de beoefening van zijn sport heeft aangewend en een ander letsel aan de neus en het aangezicht heeft toegebracht.
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel Justitiële Documentatie over verdachte van 3 mei 2024. Daarop is zichtbaar dat verdachte in 2017 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voor vergelijkbare feiten.
Verdachte heeft in 2018 geweigerd mee te werken aan onderzoek naar de persoon van verdachte. Ook ter terechtzitting heeft verdachte niets over zichzelf verklaard. De rechtbank heeft al met al geen zicht kunnen krijgen in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte die ter zake doen of anderszins relevant kunnen zijn bij de strafoplegging.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf. Voor een andersoortige of lichtere straf ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit inmiddels dateert van ruim zes jaren (6 jaren en 24 dagen) geleden. Daarnaast is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
Artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid tegenover een verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
Hierbij spelen de aard en ernst van de delicten, de ingewikkeldheid van de zaak, de processuele houding van de verdachte, de invloed van de verdachte/verdediging op het procesverloop en de afhandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten een rol van betekenis.
De rechtbank is van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is geschonden.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 7 juni 2018, zijnde het tijdstip waarop verdachte in het kader van het onderzoek in verzekering is gesteld.
De rechtbank zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die grond geven af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt of dat een gedeelte van het tijdsverloop voor rekening en risico van de verdediging dient te blijven.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 28 juni 2024 de redelijke termijn met ruim vier jaren (4 jaren en 24 dagen) is overschreden. De rechtbank zal, gelet op het gegeven dat de voorlopige hechtenis van verdachte in geruime mate de duur van de op te leggen straf overschrijdt, en hij deze straf de facto niet meer hoeft te ondergaan, enkel volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden en daar geen compenserende gevolgen aan verbinden.
Straf
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde.
De rechtbank is al met al van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 dagen, met aftrek van het voorarrest.
Maatregel
De rechtbank is verder van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 36b, 36c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
spreekt verdachte vrijvan het onder
feit 1 primair,
feit 2en
feit 3tenlastegelegde;
verklaart het onder
feit 1subsidiair tenlastegelegde
bewezenzoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor onder feit 1 subsidiair bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het misdrijf:
mishandeling
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
legt op de volgende maatregel:

Onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Wapen (Omschrijving: Vuurwapen G1367202, AAJC3687NL), en;
- 1.00 STK Wapen Kl:Chroom (Omschrijving: ROSSI Vuurwapen G1388706, Chroom, merk: ROSSI).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. C.M Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.F.G. St. Jago, griffier,
en is uitgesproken op 28 juni 2024.