Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
De geldigheid van de dagvaarding.
De bevoegdheid van de rechtbank.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Schorsing der vervolging.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het niet of onvolledig melden van een ongewoon voorval, zoals bedoeld in artikel 5 van het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (BRZO 2015). De rechtbank heeft vastgesteld dat het tenlastegelegde feit zich heeft voorgedaan op 24 augustus 2017, toen er een brand ontstond als gevolg van een lekkage van een gevaarlijke stof bij de verdachte. De verdachte had de melding van het voorval gedaan bij de centrale meldkamer van de koepelorganisatie waartoe hij behoorde, maar de melding was niet correct doorgegeven aan het bevoegd gezag.
Tijdens de rechtszittingen op 2 november 2023, 13 november 2023 en 16 januari 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte tijdig en correct melding heeft gemaakt van het ongewoon voorval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte erop mocht vertrouwen dat de centrale meldkamer de melding goed zou doorgeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van strafrechtelijke verwijtbaarheid, ook niet in de zin van mededaderschap, omdat er geen nauwe samenwerking was tussen de verdachte en de medeverdachte.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de misdrijfvarianten van de tenlastegelegde feiten en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in het recht tot strafvordering voor de overtredingsvarianten. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 30 januari 2024.