ECLI:NL:RBOBR:2024:2903

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
C-01-402973 - HA ZA 24-231
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident verwijzing naar de kantonrechter en subjectieve cumulatie in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 5 juni 2024 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De zaak betreft een verzet tegen een verstekvonnis van 24 januari 2024, waarin de vorderingen van de gedaagden in verzet grotendeels zijn toegewezen. De eisers in verzet, een commanditaire vennootschap, hebben de rechtbank verzocht om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, omdat zij van mening zijn dat de vorderingen van de gedaagden in verzet geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,- per individuele eiser. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de vorderingen van de gedaagden in verzet, met name die van gedaagde in verzet 1, onder de grens van € 25.000,- blijven, maar dat de samenhang tussen de vorderingen van de gedaagden in verzet en de eisers in verzet aanleiding geeft om de zaak in zijn geheel door de handelsrechter te laten behandelen. De rechtbank heeft de incidentele vorderingen van de eisers in verzet afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 792,00. De zaak zal op 19 juni 2024 weer op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/402973 / HA ZA 24-231
Vonnis in incident van 5 juni 2024
in de verzetzaak van
1. commanditaire vennootschap
[eiser in verzet 1] C.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser in verzet 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak (een verzetzaak),
eisers in het incident,
advocaat mr. R. Zwanenberg te Eindhoven,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde in verzet 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde in verzet 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde in verzet 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofzaak (een verzetzaak),
verweerders in het incident,
advocaat mr. J.J.T. van Stiphout te Helmond.
Partijen zullen hierna [eisers in verzet] en [gedaagden in verzet] genoemd worden. Eisers worden hierna afzonderlijk [eiser in verzet 1] en [eiser in verzet 2] benoemd. Gedaagden worden waar nodig afzonderlijk [gedaagde in verzet 1] , [gedaagde in verzet 2] en [gedaagde in verzet 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis van 24 januari 2024 in de zaak met zaaknummer 399748 / HA ZA 23-797, waarin de rechtbank - kort gezegd - de (subsidiaire) vorderingen van [gedaagden in verzet] grotendeels heeft toegewezen,
  • de verzetdagvaarding van [eisers in verzet] van 15 maart 2024, tevens houdende de incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter
  • de conclusie van antwoord in incident van [gedaagden in verzet] van 17 april 2024
  • de akte uitlating productie van [eisers in verzet] van 1 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil en de beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagden in verzet] heeft als eisende partij in de verstekzaak, samengevat, bij dagvaarding van 11 december 2023 de volgende vorderingen ingesteld:
te verklaren voor recht dat [eisers in verzet] jegens [gedaagden in verzet] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst(en) van opdracht met [gedaagden in verzet] ,
bij tussenvonnis een of meerdere deskundigenonderzoeken te gelasten te vaststelling van de door [gedaagden in verzet] geleden en nog te lijden schade,
veroordeling van [eisers in verzet] tot vergoeding van de door [gedaagden in verzet] geleden en nog te lijden schade zoals vast te stellen door/met de hulp van de door de rechtbank te benoemen deskundigen, dan wel overeenkomstig het onder randnummer 25 weergegeven overzicht, te vermeerderen met rente,
met veroordeling van [eisers in verzet] in de kosten van de procedure (inclusief nakosten).
2.2.
In het verstekvonnis van 24 januari 2024 heeft de rechtbank overwogen:

Volgens eisers[rb: [gedaagden in verzet] ]
ligt het voor de hand dat de rechtbank voor de vaststelling van hun schade een deskundige benoemt. Voor het geval de rechtbank niet tot benoeming van een deskundige wil overgaan, vorderen eisers de schadevergoedingsbedragen zoals genoemd in randnummer 25 van de dagvaarding.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak een deskundige te benoemen voor de vaststelling van de schade. Nu het hier om een verstekzaak gaat, gaat de rechtbank uit van de door eisers in de dagvaarding opgevoerde schadebedragen.
Vervolgens heeft de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht toegewezen en [eisers in verzet] veroordeeld om aan [gedaagde in verzet 2] te betalen een bedrag van € 17.492,91, om aan [gedaagde in verzet 3] te betalen een bedrag van € 17.977,91 en om aan [gedaagde in verzet 1] te betalen een bedrag van € 3.098,00, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 11 december 2023.
2.3.
[eisers in verzet] vordert in het incident in de nu voorliggende verzetzaak, dat de rechtbank de zaak op de voet van artikel 71 lid 2 Rv verwijst naar de kantonrechter. Ter onderbouwing stelt [eisers in verzet] dat [gedaagden in verzet] in de verstekzaak vorderingen hebben ingesteld tegen [eiser in verzet 1] en [eiser in verzet 2] , die significant lager zijn dan € 25.000,- per individuele eiser. Er is volgens [eisers in verzet] geen aanleiding om te veronderstellen dat het na inschakeling van een deskundige tot een veroordeling tot betaling van hogere bedragen zal komen.
2.4.
[gedaagden in verzet] brengt als verweer naar voren dat de absolute bevoegdheid moet worden bepaald op basis van de wijze waarop zijn vordering is geformuleerd en niet - wat [eisers in verzet] hier wel doet - op een inschatting van wat de vordering zou kunnen zijn. Volgens [gedaagde in verzet 1] , [gedaagde in verzet 2] en [gedaagde in verzet 3] belopen hun afzonderlijke vorderingen zeer wel mogelijk meer dan € 25.000,-. Verder wijst [gedaagden in verzet] op haar belang om, gelet op de inhoudelijke samenhang en de proceseconomie, alle vorderingen gezamenlijk te behandelen.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Er is in deze zaak sprake van zogenoemde subjectieve cumulatie. In de dagvaarding van [gedaagden in verzet] (in de verstekzaak) worden door [gedaagde in verzet 1] , [gedaagde in verzet 2] en [gedaagde in verzet 3] in wezen afzonderlijke vorderingen tegen [eisers in verzet] ingesteld. Dan moet volgens vaste rechtspraak in beginsel voor elke eisende partij afzonderlijk worden bezien of de handelsrechter dan wel de kantonrechter competent is.
2.6.
De primaire vorderingen van [gedaagden in verzet] betreffen in wezen vorderingen van onbepaalde waarde. Aan de orde is daarom de vraag of er duidelijke aanwijzingen bestaan, dat die vorderingen géén hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,- (vgl. artikel 93 onder b Rv).
2.7.
Voor wat betreft [gedaagde in verzet 2] en [gedaagde in verzet 3] beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend. In randnummer 9 van de dagvaarding stelt [gedaagden in verzet] , samengevat, dat [gedaagde in verzet 1] , [gedaagde in verzet 2] en [gedaagde in verzet 3] als gevolg van de wanprestatie van [eisers in verzet] in totaal voor een bedrag van ongeveer € 100.000,- aan naheffingsaanslagen van de belastingdienst hebben ontvangen. Het is voor [gedaagden in verzet] niet duidelijk hoeveel belasting zij ieder zouden hebben moeten betalen, als [eisers in verzet] de aangiftes adequaat en volledig verzorgd zou hebben. Een deskundigenbericht moet daar volgens [gedaagden in verzet] meer duidelijkheid in scheppen.
Uit de in randnummer 9 opgenomen tabel, volgt dat zowel [gedaagde in verzet 2] als [gedaagde in verzet 3] ieder voor ruim meer dan € 25.000,- aan naheffingsaanslagen hebben ontvangen. De enkele omstandigheid dat [gedaagde in verzet 2] en [gedaagde in verzet 3] nu nog niet bekend zijn met de precieze hoogtes van hun vorderingen, is geen voldoende duidelijke aanwijzing dat de waardes van hun vorderingen lager zijn dan € 25.000,-. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [gedaagde in verzet 2] en [gedaagde in verzet 3] subsidiair ieder lagere bedragen dan € 25.000,- van [eisers in verzet] vorderen.
2.8.
Voor wat betreft [gedaagde in verzet 1] zijn er naar het oordeel van de rechtbank wél duidelijke aanwijzingen dat haar vordering op [eisers in verzet] geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-. Uit de hiervoor genoemde tabel in randnummer 9 van de dagvaarding van [gedaagden in verzet] maakt de rechtbank namelijk op dat [gedaagde in verzet 1] slechts voor een bedrag van in totaal € 11.507,- aan naheffingsaanslagen heeft ontvangen. Dat is ruim onder het bedrag van € 25.000,-, wat in beginsel reden kan zijn voor een verwijzing naar de kantonrechter.
Gelet echter op het feit dat [gedaagde in verzet 2] en [gedaagde in verzet 3] de vennoten van [gedaagde in verzet 1] zijn en de omstandigheid dat hun zaken feitelijk met elkaar samenhangen, merkt de rechtbank de zaak in haar geheel aan als een zaak die door de handelsrechter beoordeeld moet worden.
2.9.
De gevorderde verwijzing van de zaak naar de kantonrechter wordt daarom afgewezen. [eisers in verzet] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) van het incident worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagden in verzet] worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00

3.De beslissing

De rechtbank,
in het incident:
3.1.
wijst de incidentele vorderingen van [eisers in verzet] af,
3.2.
veroordeelt [eisers in verzet] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagden in verzet] tot op heden begroot op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers in verzet] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak:
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 juni 2024voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.