ECLI:NL:RBOBR:2024:282

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
01.136155.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Explosie veroorzaakt door mortierbom bij horecagelegenheid in Eindhoven met levensgevaar voor aanwezigen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte die in opdracht en in vereniging met een ander een explosie heeft veroorzaakt bij een horecagelegenheid in Eindhoven. De verdachte heeft een mortierbom geplaatst en deze laten ontploffen, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de aanwezige personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de explosie op 29 oktober 2022 heeft plaatsgevonden en dat de verdachte ten tijde van de explosie aanwezig was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook schadevergoeding toegewezen aan benadeelde partijen voor materiële en immateriële schade, en de verdachte is veroordeeld tot betaling van deze schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.136155.23
Datum uitspraak: 29 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2004] ,
wonende te [adres 1] ,
thans preventief gedetineerd te: P.I. Dordrecht.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 oktober 2023, 18 december 2023 en 15 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 september 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te Eindhoven,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijkeen ontploffing teweeg heeft gebracht door een mortierbom, althans een explosief,te plaatsen en/of aan te steken, althans tot ontploffing te brengen, naast, althans inde directe nabijheid van de (schuif)pui van het pand aan de [adres 2] ,terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand aan de [adres 2]en/of goederen in dat pand en/of een voor dat pand geparkeerd staande auto en/ofstraatmeubilair in de directe omgeving van dat pand en/of- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat pandaanwezige [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , althans vooreen of meer in dat pand aanwezige personen, te duchten was;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt verweten al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen een ontploffing te hebben veroorzaakt bij het pand aan de [adres 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde integraal bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat het opzet van verdachte op het teweegbrengen van een ontploffing niet kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.

Bewijsoverweging.

Vaststaat dat er op 29 oktober 2022 een explosie heeft plaatsgevonden bij het pand aan de [adres 2] te Eindhoven en dat verdachte ten tijde of kort voor de explosie aanwezig was op de plaats van het delict. Deze explosie is veroorzaakt door een bij de schuifpui van het pand geplaatste mortierbom waaraan een fles brandbare vloeistof was bevestigd. Verdachte heeft bekend met een ander naar Eindhoven te zijn gegaan. Daar heeft verdachte met een spuitbus het woord ‘dief’ op de grond geschreven en met een (alarm)pistool geschoten op het pand, terwijl de medeverdachte voornoemde vuurwerkbom plaatste en aanstak.
Opzet
Uit de gegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat er de avond ná de explosie gesprekken zijn gevoerd door verdachte ( [alias] ) met een persoon genaamd [alias 2] .
Daarin wordt onder meer tegen verdachte gezegd: ‘Bro je zou blazen op een osso (rechtbank leest: huis) en die bomba (rechtbank leest: bom) leggen’.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte een duidelijke opdracht heeft gekregen om, zo begrijpt de rechtbank, vanuit Amsterdam naar Eindhoven te gaan om daar op het pand te schieten en een bom te leggen, en dat verdachte dan ook wist wat hij in Eindhoven ging doen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad op het veroorzaken van een explosie in Eindhoven door het plaatsen van een mortierbom.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet wist wat zijn mededader die nacht in Eindhoven bij het pand zou gaan doen ongeloofwaardig en schuift deze terzijde.
Medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte is samen met de medeverdachte vanuit Amsterdam naar de [adres 2] in Eindhoven gegaan met een duidelijke opdracht. Ze wisten wat ze daar gingen doen. Verdachte heeft richting het pand geschoten en ‘dief’ op de grond geschreven. De medeverdachte heeft ondertussen de mortierbom geplaatst en deze tot ontploffing gebracht. Daarna zijn beiden weggerend.
De samenwerking tussen verdachte en medeverdachte is intensief geweest en de rol van verdachte was daarbij van zodanig gewicht, dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte. die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er door de impact en de kracht van de explosie gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor het pand aan de [adres 2] , voor goederen in dat pand en voor de voor dat pand geparkeerde auto.
Op het moment van de explosie waren er vier personen in het pand aanwezig. Het licht in het pand was aan, zowel op de bovenverdieping als op de begane grond, hetgeen een indicatie is dat er nog iemand aanwezig was of kon zijn. Verdachte en/of medeverdachte hebben zich er niet om bekommerd of er mensen in het pand aanwezig waren De impact en de kracht van de explosie was groot. Een bij het pand geparkeerde auto heeft door het ontbranden van de brandbare vloeistof in de op/aan de mortierbom bevestigde fles vlam gevat, ondanks het feit dat tussen de auto en het pand nog een breed voetpad en een fietspad lag.
Kijkend naar de impact van de explosie en het uiteindelijke schadebeeld is deze explosie in potentie voor de aanwezigen in het pand levensbedreigend geweest. Rondvliegend glas of objecten of delen daarvan hadden de aanwezigen zwaar kunnen verwonden of kunnen doden. Ook had er (mede gelet op het ontbranden van de brandbare vloeistof) brand in het pand kunnen ontstaan.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat door de explosie ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de vier aanwezigen was te duchten.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 29 oktober 2022 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander,opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een mortierbom te plaatsen en aan te steken, in de directe nabijheid van de schuifpui van het pand aan de [adres 2] ,terwijl daarvan- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand aan de [adres 2]en goederen in dat pand en een voor dat pand geparkeerd staande auto en- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat pandaanwezige [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , te duchten was.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de reclassering van 11 januari 2024, met uitzondering van het locatieverbod.
Tevens heeft de officier van justitie dadelijke uitvoerbaarheid van het toezicht en de voorwaarden geëist.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat verdachte niet professioneel heeft gehandeld. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat bij de straftoemeting moet worden meegewogen dat in feite de overheid de grote initiator van het geheel is. Doordat de overheid een pand sluit na een aanslag, is er een nieuw fenomeen ontstaan bij criminelen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in opdracht, tezamen en in vereniging met een ander, een explosie veroorzaakt bij een horecagelegenheid in Eindhoven. In de nachtelijke uren heeft de medeverdachte een mortierbom geplaatst in de nabijheid van een grote glazen schuifpui van het pand en die laten exploderen. Verdachte heeft daarbij het woord ‘dief’ met een spuitbus op de grond gespoten en met een wapen in de richting van het pand geschoten. In het pand waren meerdere personen aanwezig. De explosie heeft veel schade veroorzaakt. Door dit handelen hebben verdachte en de medeverdachte het risico genomen dat de aanwezigen in het pand zwaar gewond zouden raken of zouden komen te overlijden.
Op basis van de inhoud van de chatberichten in het dossier stelt de rechtbank vast dat de betrokkenheid van verdachte bij het geheel veel groter is dan hij op zitting doet voorkomen.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Het teweegbrengen van explosies is de laatste jaren toegenomen en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Deze explosies veroorzaken niet alleen schade en impact op de direct betrokkenen, maar zorgen ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid bij bewoners en gebruikers van omliggende panden en de maatschappij in het algemeen. Zeker nu er de afgelopen jaren sprake is van een toename van dergelijke aanslagen en ‘vergisaanslagen’ met explosieven op woningen en bedrijfspanden. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het ontstaan van die gevoelens en heeft zich bovendien niet laten weerhouden door het voorzienbare gevaar voor letsel en schade.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het rapport van de Reclassering Nederland van 1 januari 2024. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar.
De Reclassering Nederland ziet, gelet op het wegingskader, geen aanleiding het adolescentenstrafrecht toe te passen en heeft in haar rapport geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet, gezien deze conclusie in het reclasseringsrapport, waarmee zij zich kan verenigen, geen aanleiding het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank zal bij de strafmaat wel in het voordeel van verdachte rekening houden met de jonge leeftijd van verdachte.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om, zoals door de raadsman is bepleit, het overheidsbeleid, -kort gezegd- het (tijdelijk) sluiten van panden waar een aanslag heeft plaatsgevonden waardoor crimineel gedrag in de hand zou worden gewerkt, in de strafmaat te laten meewegen.
De rechtbank vindt de straf, zoals deze door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals door de Reclassering Nederland is geadviseerd in haar rapport van 11 januari 2024. De rechtbank vindt daarbij een proeftijd van drie jaren passend en geboden.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, het geadviseerde locatieverbod niet opportuun en zal deze voorwaarde niet opleggen.
De rechtbank vindt het opleggen van de dadelijke uitvoerbaarheid ten aanzien van het toezicht en de voorwaarden, gelet op de duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, niet nodig.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

De benadeelde partij heeft een bedrag van in totaal € 25.560,-- gevorderd, betreffende gederfde huurinkomsten voor een periode van 12 maanden. Daarbij is uitgegaan van huurinkomsten per maand van € 2.130,--. Daarnaast heeft de benadeelde partij wettelijke rente gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van deze vordering aangevoerd dat de exacte schade op basis van de aangeleverde stukken niet goed kan worden vastgesteld. Om die reden heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering te complex en onvoldoende duidelijk is. Daarom heeft de raadsman bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het volgende onderdeel van de vordering, te weten materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 6.390,00 euro, bestaande uit drie maanden huur à
€ 2130,-- per maand, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Dat er tenminste drie maanden huurpenningen zijn gederfd staat voor de rechtbank vast, nu de Burgemeester naar aanleiding van deze aanslag het pand enige tijd heeft gesloten en er aanzienlijke schade was die hersteld diende te worden alvorens het pand opnieuw in gebruik kon worden genomen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de resterende gevorderde gederfde huurinkomsten. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Op basis van de aangeleverde stukken kan deze schade op dit moment onvoldoende worden vastgesteld.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.500,--- gevorderd voor immateriële schade, met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing van de vordering gevorderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 500,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 47, 60a, 57, 63, 157 Wetboek van Strafrecht

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen.

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijken een proeftijd van
3 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na vrijlating bij Reclassering Nederland te Amsterdam. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door een zorgverlener gericht op trauma behandeling en persoonlijkheidsonderzoek, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Contactverbod
dat veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben -in welke vorm dan ook, ook niet via derden- met:
1. [slachtoffer 1] , geboren op [1981] ;
2. [slachtoffer 2] , geboren op [1972] ;
3. [slachtoffer 3] , geboren op [1980] ;
4. [slachtoffer 4] , geboren op [1991] ;
5. [slachtoffer 5] , geboren op [1972] ,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Meewerken aan ambulante begeleiding
Veroordeelde werkt mee aan de ondersteuning en begeleiding van de dagelijkse praktische zaken en het creëren van stabiliteit en structuur. Ook als dit inhoudt het geven van inzicht in de vormgeving van zijn eigen onderneming. Dit onder begeleiding van Stichting Surant te Amsterdam of een soortgelijke instantie.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
t.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] , van een bedrag van 6.390,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 66 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 5] , van een bedrag van 6.390,00 euro, bestaande uit materiële schade (3 maanden huur à 2130,-- euro).
de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 500,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade.
de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.J.A. Donkersloot en mr. A.H.J. Saes, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 29 januari 2024.