Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser 1] ,
[eiser 2] ,
[eiser 3] ,
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit drie personen, in kort geding de ontruiming van een bedrijfsruimte door de onderhuurder, die als gevolg van een turboliquidatie was opgehouden te bestaan. De hoofdverhuurder stelde dat de onderhuurder geen recht of titel had om het gebruik van de bedrijfsruimte voort te zetten. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming afgewezen, omdat de eisers onvoldoende spoedeisend belang hadden. De rechter oordeelde dat de onderhuurovereenkomst niet was beëindigd, aangezien de hoofdhuurovereenkomst niet was opgezegd of ontbonden. De kantonrechter volgde de stellingen van de gedaagde, die aanvoerde dat de turboliquidatie onterecht was, omdat er nog baten waren. De rechter wees de vordering tot ontruiming af, maar kende wel een schadevergoeding toe van € 2.800 per maand aan de eisers, te betalen door de gedaagde, met ingang van 1 oktober 2023. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.