ECLI:NL:RBOBR:2024:2630

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
82.156371.22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van bedrijfsongeval met dodelijke afloop door onvoldoende veiligheidsmaatregelen

Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een werkgever, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk ongeval door nalatigheid in de arbeidsomstandigheden. De zaak betrof een incident op 18 mei 2022, waarbij een werknemer, [slachtoffer], fatale verwondingen opliep tijdens werkzaamheden aan een lift op een luxe jacht. Het Openbaar Ministerie had de werkgever aangeklaagd voor het overtreden van de Arbeidsomstandighedenwet, met specifieke verwijzingen naar het niet adequaat functioneren van veiligheidsvoorzieningen en het ontbreken van voldoende instructies voor werknemers. Tijdens de rechtszitting op 7 juni 2024 werd de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in behandeling genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er verschillende veiligheidsvoorzieningen aanwezig waren, maar dat deze door de werknemer zelf waren overbrugd. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de werkgever voldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen en dat het ongeval het gevolg was van een samenloop van onvoorzienbare gebeurtenissen. De rechtbank concludeerde dat de werkgever niet kon worden verweten dat het ongeval had plaatsgevonden, aangezien de risico's van het werken in de liftput bekend waren en er regelmatig toolboxmeetings werden gehouden om deze risico's te bespreken. De rechtbank oordeelde dat de werkgever niet strafrechtelijk verwijtbaar was en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.156371.22
Datum uitspraak: 21 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 april 2024.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
T.a.v. feit 1:
zij op of omstreeks 18 mei 2022 te Vlissingen, althans in Nederland, als werkgever, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten, in strijd met de
Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen, door een werknemer genaamd [slachtoffer] werkzaamheden te laten verrichten, bestaande uit het werken aan de inspectiebox in de liftput van de ‘guestlift’ van de jacht met casconummer 477, immers heeft zij, verdachte, al dan niet opzettelijk, in strijd met
- artikel 3.2, tweede lid, Arbeidsomstandighedenbesluit niet regelmatig gecontroleerd of de op de arbeidsplaats ter bescherming van de werknemers aanwezige voorzieningen en genomen maatregelen, zoals de stuiting voor de liftdeuren en de veiligheidswaarborgen bij ongewenste beweging van de lift, nog adequaat functioneerde, en/of
- artikel 3.2, eerste lid, Arbeidsomstandighedenbesluit de liftput van de ‘guestlift’ (zijnde de arbeidsplaats) niet zodanig ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en

onderhouden dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk was voorkomen en dat de arbeidsplaats vrij toegankelijk en veilig kon worden verlaten, en/of

- artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid de risico’s die het werken in de liftput van de ‘guestlift’ met zich meebrengt niet dan wel onvoldoende in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastgelegd, en/of
- artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat [slachtoffer] en/of één of meer andere werknemers doeltreffend werd(en) ingelicht over de aan het werken in een liftput van de ‘guestlift’ verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken, en/of
- artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het werken in de liftput van de ‘guestlift’ er niet op toegezien dat de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico’s, te weten het beknellingsgevaar, alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen werden nageleefd,

terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de heer [slachtoffer] ontstond of te verwachten was;

T.a.v. feit 2:
zij op of omstreeks 18 mei 2022 te Vlissingen, althans in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig een werknemer van [verdachte] , genaamd [slachtoffer] , werkzaamheden heeft laten verrichten aan een inspectiebox in de liftput van de ‘guestlift’ van de jacht met casconummer 477
- terwijl bij die werkzaamheden beknellingsgevaar bestond en dat beknellingsgevaar, terwijl dit mogelijk was, niet was tegengegaan door voorzieningen, zoals een stuiting voor de liftdeuren, beschikbaar te stellen en de veiligheidswaarborgen bij ongewenste beweging van de lift in werking te stellen en/of controleren of dit nog adequaat functioneerde en/of
- terwijl die werknemer en/of andere werknemers niet doeltreffend was/waren ingelicht over de in de liftput van de ‘guestlift’ te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken,

ten gevolge waarvan aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] bekneld is geraakt in de liftput door de ‘guestlift’, waardoor hij aan de gevolgen daarvan is overleden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling.

Inleiding.
Op 18 mei 2022 was [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) bezig met werkzaamheden aan een lift op een luxe jacht. Hij was daar werkzaam in dienst van [verdachte] (hierna: [verdachte] ).
Tijdens de werkzaamheden is [slachtoffer] op enig moment in de liftput gegaan. Op het moment dat hij in de liftput was, is de lift in beweging gekomen. De lift is naar de onderste stopplaats gereden. Hierbij is [slachtoffer] bekneld geraakt en om het leven gekomen.
Het Openbaar Ministerie verwijt [verdachte] – kort samengevat – het overtreden van de van toepassing zijnde regelgeving rondom arbeidsomstandigheden. Daarnaast verwijt het Openbaar Ministerie [verdachte] dood door schuld.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De gevaren rondom het veilig betreden en verlaten van de liftput zijn voorafgaand aan de werkzaamheden in de liftput door [verdachte] niet in beeld gebracht. Hierdoor is het gevaar om in de liftput door de lift bekneld te raken niet zoveel als mogelijk voorkomen. Daarnaast ontbrak het benodigde toezicht en werden er geen duidelijke instructies gegeven. Hierdoor heeft het fatale ongeval kunnen gebeuren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er voldoende veiligheidsvoorzieningen aanwezig waren en dat deze ook functioneerden. Het ongeval had niet kunnen gebeuren als bij het betreden van de lift put volgens de vaste protocollen was gewerkt. Het is onbekend gebleven waarom [slachtoffer] niet volgens die protocollen heeft gehandeld. [verdachte] heeft voldoende veiligheidsmaatregelen getroffen. Alles bij elkaar genomen is sprake van een samenloop van onvoorzienbare gebeurtenissen, waarvan [verdachte] geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de lift waaraan [slachtoffer] aan het werken was over verschillende veiligheidsvoorzieningen beschikte om veilig te kunnen werken in de liftput. Tevens staat vast dat een aantal veiligheidsvoorzieningen bewust en met medeweten van [slachtoffer] waren ‘overbrugd’ en daardoor niet in werking waren om werkzaamheden aan de lift te kunnen uitvoeren. Ook staat vast dat niettemin nog een aantal veiligheidsvoorzieningen aanwezig waren en dat het ongeval niet had kunnen plaatsvinden wanneer volgens het vaste protocol gebruik was gemaakt van de niet overbrugde en nog wel aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De rechtbank noemt als voorbeeld het gebruiken van de inspectiebesturing, waardoor de lift alleen door bediening van de inspectiebesturing in beweging had kunnen komen. Daarnaast bestond de mogelijkheid om voor het betreden van de liftput de noodstop in te drukken of het blokkeren van de openstaande liftdeuren, zodat deze open bleven staan. Op deze manier had de lift ook niet kunnen gaan rijden. Het is onduidelijk gebleven wat heeft gemaakt dat [slachtoffer] geen gebruik heeft gemaakt van deze veiligheidsvoorzieningen.
De rechtbank stelt verder vast dat niet is gebleken dat de risico’s van het werken in een liftput door [verdachte] niet is onderkend. Binnen [verdachte] werden met het oog op veilig werken regelmatig – 4 maal per jaar - zogenaamde toolboxmeetings gehouden, waarbij ook over beknellingsgevaar is gesproken en welke maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen. Ook werden er periodieke controles gehouden. Daarnaast worden liftmonteurs binnen [verdachte] opgeleid door ervaren senior monteurs. [verdachte] heeft gemotiveerd uiteengezet dat de gevaren rondom het werken in een liftput en in het bijzonder het gevaar dat zich in deze zaak heeft verwezenlijkt, dagelijks aan bod komen. De verschillende veiligheidsmaatregelen die rondom de liftput zijn te treffen, zijn voor de werkzaamheden onmisbaar en vormen een essentieel onderdeel van het opleidingstraject en de onderlinge kennisdeling. [slachtoffer] was bovendien al vier jaar werkzaam als monteur en werd gezien als een leergierig en kundig monteur.
Hoewel geen sprake is van een vooraf opgesteld opleidingsplan, is niet gebleken dat liftmonteurs − waaronder [slachtoffer] − niet adequaat zijn opgeleid of onvoldoende zijn ingelicht over of doordrongen zijn van het gevaar dat zich hier heeft verwezenlijkt en hoe dat te voorkomen.
De rechtbank stelt verder vast dat de risico’s van het werken in een liftput ten tijde van het ongeval niet waren opgenomen in een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E).Dit enkele feit maakt echter, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, niet dat sprake is geweest van een risico dat ten tijde van het ongeval onvoldoende door [verdachte] is onderkend. Zoals hiervoor overwogen, waren de in deze zaak verwezenlijkte risico’s bij [verdachte] en haar medewerkers goed bekend. Het enkele feit dat dit risico ten tijde van het ongeval niet in de RI&E was opgenomen, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot gevolg gehad dat er levensgevaar of er ernstige schade aan de gezondheid van werknemers te duchten was.
Het Openbaar Ministerie stelt dat bij het uitvoeren van werkzaamheden aan een lift waaraan risico’s zijn verbonden, zoals het werken in een liftput, altijd twee personen aanwezig zouden moeten zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat van [verdachte] niet kan worden gevergd dat bij dergelijke werkzaamheden altijd twee personen aanwezig zijn en/of toezicht wordt gehouden.
De rechtbank concludeert dat het, gelet op de beschikbare veiligheidsvoorzieningen en de genomen veiligheidsmaatregelen, voor [verdachte] niet voorzienbaar was dat het ongeval plaats zou vinden. Dat betekent dat [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het haar tenlastegelegde.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. G.M. Blanken en mr. O.Y. Ifzaren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 21 juni 2024.