ECLI:NL:RBOBR:2024:2587

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
01/256068-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een vrachtautocombinatie betrokken was bij een verkeersongeval op de autosnelweg A2 te Best. Het ongeval vond plaats op 1 augustus 2022 en resulteerde in de dood van een 73-jarige bestuurder van een bestelauto. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, had zijn snelheid tot 6 km/u verlaagd en verkeerde in een toestand die niet veilig was voor het verkeer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam had gehandeld, wat leidde tot het fatale ongeval. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van het voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaar. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 5 juni 2024, waarbij de dagvaarding op 10 april 2024 was uitgebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, met name artikel 6 en artikel 8, en heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden in overweging genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.256068.22
Datum uitspraak: 19 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren [1989],
zonder vaste woon- of verblijfplaats.
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie .

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 april 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 augustus 2022 te Best, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (beginnend bestuurder) van een vrachtautocombinatie (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de autosnelweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over rijstrook 3 van de linker rijbaan van de autosnelweg A2 (gaande in de richting van ’s-Hertogenbosch en ter hoogte van afslag 28 te Best), terwijl hij danig onder invloed van alcohol was (te weten 510 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht), in de richting van afrit 28 te Best gestuurd en/of vervolgens weer teruggestuurd (waarbij hij, verdachte, deels over het puntstuk reed), en/of daarbij zijn snelheid verminderd/vertraagd tot een snelheid van 6 km/uur, althans tot een zeer lage snelheid, waardoor een bestelauto, die achter verdachte reed, met de voorzijde tegen de achterzijde van de oplegger is gebotst/gereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer], zijnde bestuurder van die bestelauto) werd gedood, zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 derde lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 (bij een onderzoek bleek het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem 510 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn);
2.
hij op of omstreeks 1 augustus 2022 te Best, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, een vrachtautocombinatie (trekker met oplegger), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 510 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft gesteld dat het weggedrag van verdachte heeft geleid tot het ongeval en dat dit weggedrag als ‘roekeloos’ dient te worden aangemerkt.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis, en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende.
Feit 1.
De verkeersgedragingen en feitelijkheden.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 1 augustus 2022, als beginnend bestuurder, reed in een vrachtautocombinatie (trekker met oplegger) over de autosnelweg A2 in de richting van ’s-Hertogenbosch ter hoogte van de afslag 28 te Best. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verdachte op de rechterrijbaan reed en afslag 28 heeft willen nemen, maar twijfelde of hij de afslag wel moest nemen. Verdachte heeft zijn voertuig vervolgens teruggestuurd naar de rechterrijbaan van de autosnelweg, is daarbij over een puntstuk gereden en heeft zijn voertuig vertraagd tot een snelheid van 6 km/u. De bestuurder van de bestelauto, [slachtoffer] (hierna: slachtoffer), die achter het voertuig van verdachte reed merkte de langzaam rijdende vrachtautocombinatie van verdachte niet op en is met een snelheid van ongeveer 95 km/u tegen de achterzijde van de oplegger gereden. Het slachtoffer is ter plaatse overleden aan zijn verwondingen. Verdachte is na het ongeval onderworpen aan een ademanalyse, waarbij een uitslag van 510 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht werd gemeten, terwijl de grens voor verdachte als beginnend bestuurder is vastgesteld op 88 microgram alcohol per uitgeademde lucht.
Mate van schuld.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zich bij dit ongeval zodanig heeft gedragen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij roekeloos geldt als de zwaarste vorm van schuld. De rechtbank zal eerst beoordelen of sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 van de WVW 1994 in samenhang met artikel 175, tweede lid, van de WVW 1994, zoals ten laste is gelegd en door de officier van justitie is gerekwireerd. Van roekeloosheid is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat de verdachte zich hiervan bewust was of had moeten zijn.
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175, tweede lid, van de WVW 1994 bepaald dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de WVW 1994 kan worden aangemerkt.
De rechtbank moet daarmee beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen, die hebben geleid tot het ongeval, (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Zij overweegt daartoe als volgt.
a. a) de verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die vallen onder artikel 5a, lid m, van de WVW1994. Het betreffen overtredingen van verkeersregels van soortgelijk belang als de in artikel 5a WVW 1994 opgesomde gedragingen. Verdachte vertraagde zijn snelheid geleidelijk tot uiteindelijk 6 km/u waardoor hij het verkeer op de weg in gevaar heeft gebracht, dan wel het verkeer op de weg werd gehinderd. Daarnaast is verdachte over een puntstuk gereden en heeft hij een voertuig bestuurd onder invloed van alcohol . Verdachte heeft dus meerdere verkeersregels overtreden.
b) ernstige mate
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
De gedachte achter de keuze voor het bestanddeel ‘in ernstige mate’ is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel in ‘ernstige mate’ kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan [1] .
De koppeling van roekeloosheid met artikel 5a van de WVW 1994 en artikel 175 van de WVW 1994 leidt er niet toe dat roekeloosheid de meerderheid van de gevallen omvat wanneer sprake is van zeer gevaarlijk rijgedrag met ernstige gevolgen en dat dus niet een grote hoeveelheid aan verkeersgedragingen als roekeloos zal worden bestempeld. In die zin blijft roekeloosheid in de zin van de wet een specifieke betekenis behouden die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat daaronder in het normale taalgebruik in de betekenis van ‘onberaden’ moet worden verstaan [2] .
Zoals hierboven benoemd, heeft verdachte meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels geschonden.
De rechtbank merkt dit verkeersgedrag, onder de vermelde omstandigheden in het licht van het beoordelingskader zoals hierboven vermeld en de daar gegeven voorbeelden, niet aan als ernstig verkeersgevaarlijk gedrag zoals bedoeld in artikel 5a van de WVW 1994 en acht daarom niet bewezen dat verdachte in juridische zin ‘roekeloos’ heeft gereden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarentegen wel wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte met het samenstel van de reeds genoemde verkeersgedragingen zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte als beroepschauffeur midden op de dag een trekker met daaraan gekoppeld een oplegger heeft bestuurd op één van de drukste snelwegen van het land, een combinatie die naar het oordeel van de rechtbank noopte tot extra voorzichtigheid en alertheid van verdachte. Verdachte heeft niet met die vereiste voorzichtigheid en alertheid aan het verkeer deelgenomen. Verdachte heeft daarmee schuld, in de zin van artikel 6 WVW 1994, aan het verkeersongeval waardoor het slachtoffer is komen te overlijden.
Conclusie.
Het voorgaande betekent dat de reeds genoemde verkeersgedragingen van verdachte tot het ongeval hebben geleid, ten gevolge waarvan het slachtoffer werd gedood, en dat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden.
Feit 2.
De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 8 WVW 1994 gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de opgegeven, dan wel in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 1 augustus 2022 te Best als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (beginnend bestuurder) van een vrachtautocombinatie (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de autosnelweg A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over rijstrook 3 van de linker rijbaan van de autosnelweg A2 (gaande in de richting van ’s-Hertogenbosch en ter hoogte van afslag 28 te Best), terwijl hij danig onder invloed van alcohol was (te weten 510 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht), in de richting van afrit 28 te Best gestuurd en vervolgens weer teruggestuurd waarbij hij, verdachte, deels over het puntstuk reed, en daarbij zijn snelheid verminderd/vertraagd tot een snelheid van 6 km/uur, waardoor een bestelauto, die achter verdachte reed, met de voorzijde tegen de achterzijde van de oplegger is gebotst/gereden, waardoor een ander genaamd [slachtoffer], zijnde bestuurder van die bestelauto werd gedood, zulks terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 derde lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 (bij een onderzoek bleek het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem 510 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn);
2.
op 1 augustus 2022 te Best als bestuurder van een motorrijtuig, een vrachtautocombinatie (trekker met oplegger), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 510 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier jaar gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een vrachtautocombinatie zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gereden met als gevolg dat een verkeersongeval is ontstaan met als gevolg dat het 73-jarige slachtoffer is overleden. Verdachte wilde de afrit op de snelweg nemen, maar stuurde weer terug naar de rijbaan en is daarbij over een puntstuk gereden. Daarbij heeft hij zijn snelheid op de snelweg verlaagd naar 6 km/u met als gevolg dat het slachtoffer tegen de achterzijde van zijn vrachtautocombinatie is gereden. Deze handelingen heeft hij verricht met een vrachtwagen met oplegger op een drukke snelweg midden op de dag. Verdachte was daarbij ook onder invloed van alcohol. Verdachte heeft geprobeerd om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen door niet te verschijnen bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak. Hij heeft het hiermee op alle fronten laten afweten als verantwoordelijk verkeersdeelnemer en heeft de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. De rechtbank rekent verdachte dit alles zeer zwaar aan.
Verdachte heeft met zijn gedragingen diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. In de schriftelijke slachtofferverklaring van de dochter van het slachtoffer, die door de officier van justitie ter terechtzitting is voorgedragen, is op invoelbare wijze naar voren gebracht dat zij en haar dochter enorm veel verdriet hebben om hett plotselinge overlijden van hun geliefde vader en opa. Ook geeft zijn dochter aan dat het voor haar emotioneel te zwaar is om aanwezig te zijn in de rechtszaal en dat het voor haar en haar dochter niet te bevatten is dat haar geliefde vader en opa er niet meer is door toedoen van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van verdachte weegt de rechtbank bij de strafoplegging in het nadeel mee dat verdachte beroepschauffeur is en van hem dus nog meer voorzichtigheid en oplettendheid mocht worden verwachten. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte een beginnend bestuurder was en dat de adem van verdachte ten tijde van het ongeval 510 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bevatte. Verdachte is dus met een forse hoeveelheid alcohol op, als beroepschauffeur, gaan rijden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt onderscheidt vier niveaus van straftoemeting bij soortgelijke zaken. De rechtbank zoekt aansluiting bij het oriëntatiepunt ‘zeer hoge mate van schuld’. Het uitgangspunt bij een zeer hoge mate van schuld is een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier jaren.
Alles overwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van het voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
55 van het Wetboek van Strafrecht,
6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, van deze wet;

in eendaadse samenloop gepleegd met

2.
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (510µg/l).
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op:
 een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
 een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. A. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 19 juni 2024.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2018-2019, 35 086, nr. 3, p. 11-12.
2.Kamerstukken II, 2018-2019, 35 086, nr. 3, p. 11-12 en 14-15.