Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
[curandus],
1.De procedure
2.De beoordeling in de incidenten
3.De beoordeling
3 juli 2024voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak, die voorligt bij de Rechtbank Oost-Brabant, heeft de curator van [curandus] een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens onrechtmatig handelen en onverschuldigde betaling. De curator stelt dat [gedaagde] uitgaven heeft gedaan die niet in het belang van [curandus] zijn en dat hij onterecht bedragen uit het vermogen van [curandus] heeft ontvangen. De curator vordert betaling van in totaal € 525.503,92.
[gedaagde] heeft in reconventie verzocht om contact met [curandus] te mogen hebben, nu deze in een verpleeghuis verblijft en het verpleeghuis dit contact heeft verhinderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] onvoldoende belang heeft aangetoond voor een voorlopige voorziening en heeft deze vordering afgewezen.
Daarnaast heeft [gedaagde] een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor, maar ook deze vordering is door de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewijsaanbod prematuur is, aangezien de hoofdzaak nog niet is behandeld.
De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van de incidenten, die zijn begroot op € 792,-. De wettelijke rente over deze kosten is toegewezen. De zaak zal op 3 juli 2024 weer op de rol komen voor beraad over de mondelinge behandeling in de hoofdzaak.