ECLI:NL:RBOBR:2024:2566

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
23/1850
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvraag tot aanwijzing van een kerkcomplex als gemeentelijk monument in Gemert

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een stichting, tegen de afwijzing van de aanvraag om het kerkcomplex Gerardus Majellakerk in Gemert als gemeentelijk monument aan te wijzen. Het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel had op 6 juni 2023 besloten om de aanvraag af te wijzen, ondanks het advies van de monumentencommissie dat het complex monumentwaardig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld door niet alle relevante adviezen van de monumentencommissie en een cultuur- en bouwhistorisch onderzoek in zijn beoordeling te betrekken. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en vernietigt het besluit. Het college moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen, waarbij het rekening moet houden met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en reiskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1850

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2024 in de zaak tussen

stichting [eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: L.W. Dubbelaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel, het college
(gemachtigden: F.T.H. Branten, R. Oudegriep en J. de Groot).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
  • de stichting [derde belanghebbenden] , uit [vestigingsplaats] (gemachtigden: [naam] en [naam] ),
  • [derde belanghebbenden] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om het kerkcomplex Gerardus Majellakerk in Gemert (het kerkcomplex) als gemeentelijk monument aan te wijzen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Op verzoek van de rechtbank heeft het college bij brief van 20 november 2023 nadere stukken toegestuurd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van het college, de gemachtigden van [derde belanghebbenden] en [derde belanghebbenden] . Verder waren aanwezig E. Reijners (ingenieur) en T. Lamers (architect).
1.5.
De rechtbank heeft aan het einde van de zitting de behandeling van het beroep aangehouden om eiseres, het college, [derde belanghebbenden] en [derde belanghebbenden] in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te dienen. Dat hebben zij gedaan.
1.6.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij het niet nodig vindt om in deze zaak een nadere zitting te houden en partijen de gelegenheid gegeven om het binnen twee weken te laten weten als zij wel op een nadere zitting willen worden gehoord. Geen van de partijen heeft binnen die termijn verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid de aanvraag van eiseres om het kerkcomplex als gemeentelijk monument aan te wijzen, heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4. De Gerardus Majellakerk is omstreeks 1958 gebouwd naar het ontwerp van architect Jan de Jong. Het is een zogenaamde wederopbouwkerk. Jan de Jong maakt deel uit van de stroming in de architectuur die “de Bossche School” wordt genoemd.
4.1.
Van het kerkcomplex maken de Gerardus Majellakerk (het kerkgebouw), de begraafplaats en de pastorie deel uit. Het kerkgebouw is sinds 2017 volledig in eigendom van [derde belanghebbenden] , een woningcorporatie uit [vestigingsplaats] . De pastorie is in eigendom van [derde belanghebbenden] en door haar in gebruik als woning. De begraafplaats is in eigendom van de Parochie Heilige Willibrordus.
4.2.
Op 22 februari 2005 heeft het college het Sint Gerardusplein met de pleinstructuur met platanen aangewezen als gemeentelijk monument. Daarbij is ook de kerktoren van de Gerardus Majellakerk aangewezen als gemeentelijk monument. Deze kerktoren staat los en op enige meters afstand van het kerkgebouw. Het kerkgebouw is gelegen aan het Sint Gerardusplein.
4.3.
Eiseres heeft het college op 8 augustus 2021 verzocht om het (gehele) kerkcomplex aan te wijzen als gemeentelijk monument. Zij wijst erop dat het kerkcomplex ondanks eerdere verbouwingen een duidelijke architectuurhistorische betekenis heeft als belangwekkend kerkgebouw van architect Jan de Jong. Voor Brabant is het kerkcomplex een beeldbepalende wederopbouwkerk en het complex heeft een belangrijke stedenbouwkundige betekenis voor Gemert, zo stelt eiseres in haar aanvraag.
4.4.
Het college heeft het verzoek van eiseres voorgelegd aan de monumentencommissie van de gemeente Gemert-Bakel en aan de eigenaren van het kerkgebouw, de pastorie en de begraafplaats. De monumentencommissie heeft in haar advies van 2 november 2022 aangegeven dat het kerkcomplex monumentwaardig is, maar ook is aangetast door latere wijzigingen. Bij besluit van 14 december 2021 heeft het college het verzoek afgewezen.
Het college heeft er in haar besluit op gewezen dat de eigenaren van het kerkgebouw, de pastorie en de begraafplaats negatief hebben gereageerd op het verzoek van eiseres. Zij willen niet dat het kerkcomplex een gemeentelijk monument wordt. Over het advies van de monumentencommissie van 2 november 2022 geeft het college aan dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid om van het advies van de commissie af te wijken. Verder wijst het college erop dat [derde belanghebbenden] plannen heeft om de kerk te herontwikkelen en daarin woningen te realiseren. Deze herontwikkelingsplannen zijn volgens het college noodzakelijk om het gebouw toekomstbestendig en exploitabel te houden. Het college weegt af dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang om het kerkcomplex aan te wijzen als monument.
4.5.
In het bestreden besluit is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
Heeft het college alle relevante stukken in zijn beoordeling betrokken en overgelegd?
5. Eiseres heeft aangevoerd dat het college ten onrechte voorbij gaat aan het advies van de monumentencommissie van 2 november 2022. De commissie overweegt in het advies dat het complex monumentwaardig is en een monumentenstatus de geplande herontwikkeling niet in de weg hoeft te staan. Eiseres deelt de visie van de monumentencommissie dat het kerkcomplex vanwege de bijzondere aard monumentwaardig is en wijst er daarbij op dat er meerdere voorbeelden zijn van succesvolle herontwikkelingen van een gemeentelijk monument. Een monumentenstatus hoeft een herontwikkeling dus niet uit te sluiten, zo betoogt eiseres. Verder heeft eiseres aangevoerd dat bij de stukken een onderzoek naar de cultuur- en bouwhistorische waarden inclusief een waardenstelling ontbreekt.
5.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat hij terecht aanleiding heeft gezien om af te wijken van het advies van de monumentencommissie. Daarbij wijst hij erop dat de monumentencommissie heeft opgemerkt dat het kerkcomplex door verbouwingen door de jaren heen al is aangetast. Binnen de beoordelingsvrijheid en de beleidsvrijheid die het college heeft, mocht hij het belang van het doorgang vinden van de herontwikkeling zwaarder laten wegen dan het door eiseres gestelde belang van het aanwijzen als gemeentelijk monument, zeker nu de drie eigenaren van de afzonderlijke delen van het complex te kennen hebben gegeven tegen een monumentenstatus te zijn.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het college beoordelingsvrijheid bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. Bij het beantwoorden van de vraag of een als monumentwaardig beoordeelde zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen, heeft het college beleidsruimte. De bestuursrechter toetst of het college zich na afweging van alle bij het verzoek tot aanwijzing van het monument betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat in dit geval de belangen van het doorgang vinden van de herontwikkeling zwaarder moeten wegen dan de belangen bij het aanwijzen van het complex als monument. [1]
5.3.
Ten tijde van de aanvraag van eiseres was op grond van het overgangsrecht in artikel 8:2, tweede lid, van de Erfgoedverordening gemeente Gemert-Bakel, de Monumentenverordening 2011 Gemeente Gemert-Bakel van toepassing. In artikel 3, tweede en derde lid, van deze Monumentenverordening 2011 staat dat voordat het college een besluit neemt op een aanvraag tot aanwijzing van een gemeentelijk monument hij advies vraagt aan de monumentencommissie en overleg voert met de eigenaar.
5.4.
Het college heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken toegestuurd. Uit die stukken bleek dat er nog meer stukken waren. De rechtbank heeft het college gevraagd die stukken toe te zenden. Uit die aanvullende stukken die het college op verzoek van de rechtbank voorafgaand aan de zitting heeft toegezonden, blijkt dat de monumentencommissie niet alleen op 2 november 2022, maar ook op 15 april 2021 en 1 juni 2022 over de monumentale status van het kerkcomplex heeft geadviseerd. Verder blijkt uit die stukken dat het college ten tijde van het nemen van het bestreden besluit beschikte over een rapport van een cultuur- en bouwhistorisch onderzoek naar het kerkcomplex, inclusief een monumentale waardenbepaling. Dit onderzoek is in opdracht van [derde belanghebbenden] uitgevoerd door Monumenten Advies Buro. Het rapport dateert van juni 2021. [derde belanghebbenden] heeft het rapport bij brief van 24 oktober 2022 aan het college gestuurd.
Verder blijkt uit de stukken die het college na afloop van de zitting heeft toegestuurd dat de monumentencommissie ook op 3 maart 2021, 15 september 2021 en op 20 juli 2022 over de monumentale status van het kerkcomplex heeft geadviseerd.
In totaal heeft de monumentencommissie zes adviezen gegeven over de monumentale status van het kerkcomplex, te weten op 3 maart 2021, 15 april 2021, 15 september 2021, 1 juni 2022, 20 juli 2022 en het eerder genoemde advies van 2 november 2022.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat het college in zijn heroverweging de adviezen van de monumentencommissie, anders dan het advies van 2 november 2022, heeft betrokken. Ook blijkt uit het bestreden besluit niet dat het college het cultuur- en bouwhistorisch onderzoek met de waardenbepaling in zijn beoordeling heeft betrokken. Het college heeft volstaan met de enkele verwijzing naar het advies van de monumentencommissie van 2 november 2022, terwijl het college over (veel) meer informatie over de monumentale status van het kerkcomplex beschikte. Daarnaast blijkt uit het advies van 2 november 2022 dat de monumentencommissie aan het college heeft gevraagd om een waardenstelling. Het college beschikte over een waardenstelling, maar heeft deze niet aan de monumentencommissie verstrekt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit hierdoor niet zorgvuldig tot stand gekomen. Het college had de monumentencommissie van de waardenstelling op de hoogte moeten brengen en had zelf het cultuur- en bouwhistorisch onderzoek met de waardenbepaling én alle adviezen van de monumentencommissie in zijn beoordeling moeten betrekken. Door dat niet te doen, is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 en het motiveringsbeginsel uit artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat het college beoordelingsvrijheid heeft bij het bepalen van de monumentale status, doet daaraan niet af. De beoordelingsvrijheid vrijwaart het college niet van de verplichting tot het vergaren van de nodige kennis over de relevante feiten en van het deugdelijk motiveren van de uitkomst van de beoordelingsvrijheid.
5.6.
Tijdens en na de zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat hij zich wel mocht beperken tot het advies van de monumentencommissie van 2 november 2022. De andere adviezen van de monumentencommissie zien in de visie van het college namelijk op de herontwikkelingsplannen van het kerkcomplex. Dit is volgens het college een andere procedure en daardoor een ander spoor dan de procedure over het verzoek van eiseres.
5.7.
Eiseres heeft in reactie hierop aangevoerd dat het college de overige adviezen van de monumentencommissie wel in zijn beoordeling had moeten betrekken.
5.8.
Uit de rapporten van de monumentencommissie van 3 maart 2021 en 20 juli 2022 blijkt dat die adviezen zijn gegeven in het kader van de beoogde herontwikkeling. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat het college die rapporten niet in zijn beoordeling hoefde te betrekken. Ook in de rapporten die de commissie heeft opgesteld in het kader van de herontwikkeling staan adviezen over de monumentale waarde van het kerkcomplex die relevant zijn voor het beoordelen van de aanvraag van eiseres. Bovendien blijkt uit de adviezen dat de monumentencommissie het herontwikkelingstraject en het verzoek van eiseres juist niet als afzonderlijke sporen beschouwt. In het advies van 20 juli 2022 vermeldt de commissie namelijk expliciet dat voor het kerkcomplex ook een procedure tot aanwijzing als gemeentelijk monument loopt en de commissie daarop positief heeft geadviseerd.
5.9.
Wat betreft de adviezen van de monumentencommissie van 15 april 2021, 15 september 2021 en 1 juni 2022 stelt de rechtbank vast dat daarin staat dat de commissie deze adviezen uitbrengt vanwege de aanvraag van eiseres om het kerkcomplex als gemeentelijk monument aan te wijzen. In het advies van 15 september 2021 staat verder dat de commissie in de onjuiste veronderstelling was dat het gehele kerkgebouw al een gemeentelijk monument was. De commissie adviseert daarna als volgt:
“(…) De commissie is er eerder, bij bespreking van een initiatief voor dit complex, vanuit gegaan dat de kerk al monument was. De commissie vond de kerk dus al monumentwaardig en vindt dat nog steeds. Ze adviseert dan ook positief over de aanwijzing van de kerk tot gemeentelijk monument. (…)”
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat het advies van de monumentencommissie van 15 september 2021 juist níet op de herontwikkeling zag, maar op de aanvraag van eiseres. Datzelfde geldt voor het advies van 1 juni 2022. Hierin staat dat de commissie nogmaals naar het verzoek van eiseres heeft gekeken. Vervolgens staat in het advies:
“(…) De commissie onderschrijft de waarden en samenhang van het totale complex. Ze adviseert dan ook het totale kerkelijke complex (waaronder kerk, pastorie, bijgebouwen, begraafplaats) aan te wijzen. Het is als totaalconcept ontworpen door architect Jan de Jong. Het gaat om een belangrijke architect, dus het is relevant zijn oeuvre te beschermen.
Dit sluit ook aan bij eerder overleg dat de commissie met de initiatiefnemers heeft gehad. De
commissie heeft steeds gewezen op de waarde van het kerkelijke complex als geheel. De samenhang van het totaal is van belang.
Advies:
De commissie adviseert het gehele kerkelijke complex van de Gerardus Majellakerk van architect Jan de Jong aan te wijzen als gemeentelijk monument.(…)”
Ten slotte staat ook in het advies van 15 april 2021 dat eiseres een verzoek heeft ingediend tot aanwijzing van het kerkcomplex als gemeentelijk monument.
Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het standpunt van het college dat alleen het advies van de monumentencommissie van 2 november 2022 over het verzoek van eiseres ging en de andere adviezen over de herontwikkeling, niet juist is.
5.10.
Verder heeft het college zich tijdens de zitting en in de stukken van na de zitting op het standpunt gesteld dat hij zich mocht baseren op enkel het advies van de monumentencommissie van 2 november 2022, omdat dit een eindadvies betreft, waarin de commissie al haar voorgaande adviezen heeft meegenomen. In dat advies is ook meegenomen dat de monumentencommissie een fysiek bezoek aan het kerkcomplex heeft gebracht.
5.11.
De rechtbank volgt ook dit standpunt van het college niet. Uit het advies van de commissie van 2 november 2022 blijkt op geen enkele manier dat het een eindadvies is waarin alle voorgaande adviezen zijn meegenomen. De stelling van het college dat de monumentencommissie de eerdere adviezen en opgedane kennis in dit advies heeft betrokken, heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd of toegelicht. Het enkele feit dat dit (voor nu) het laatste advies in een rij is geweest, maakt niet dat het advies als een eindadvies kan worden beschouwd, waarbij het college in de beoordeling van de aanvraag van eiseres geen acht meer hoeft te slaan op de voorgaande adviezen.
Heeft het college in redelijkheid kunnen komen tot de gemaakte belangenafweging?
6. Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat het college bij het afwegen van de belangen te eenvoudig is uitgegaan van de belangen van de eigenaren van de pastorie, het kerkgebouw en de begraafplaats. Het college had volgens eiseres meer onderzoek moeten doen naar de verhouding tussen de belangen bij de herontwikkeling en het belang bij het behoud van de monumentale waarde van het complex. Eiseres benadrukt dat ook met een aanwijzing als gemeentelijk monument het complex herontwikkeld kan worden.
6.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat hij binnen de beleidsvrijheid die hij heeft een juiste belangenafweging heeft gemaakt. Het college bestrijdt de monumentale waarden van het kerkcomplex niet, maar vindt dat een monumentale status de eigenaren te sterk benadeelt. [derde belanghebbenden] heeft het college laten weten dat zij bij een aanwijzing van het complex als monument met de herontwikkeling zal stoppen. De reden daarvan is dat het plan dan financieel niet meer haalbaar is. Ook de eigenaren van de pastorie en de begraafplaats hebben het college te kennen gegeven niet achter een aanwijzing als monument te staan.
Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de herontwikkeling van het complex tot woningen een grote maatschappelijke betekenis heeft. Het complex staat gedeeltelijk leeg en dat leidt tot verloedering en verval. Er moet daarom een nieuwe bestemming voor het complex worden gevonden. De geplande herontwikkeling is om die reden belangrijk. Verder leidt de herontwikkeling ertoe dat iets gedaan kan worden aan het grote woningtekort in de gemeente Gemert.
6.2.
Zoals is overwogen in rechtsoverweging 5.2. toetst de bestuursrechter of het college zich na afweging van alle bij het verzoek tot aanwijzing van het monument betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval de belangen van het doorgang vinden van de herontwikkeling zwaarder moeten wegen dan de belangen bij het aanwijzen van het complex als monument. Daarbij mogen volgens vaste rechtspraak van de Afdeling ook herontwikkelingsplannen een rol spelen. [2]
6.3.
Hoewel de rechtbank niet voorbij ziet aan het maatschappelijke en financiële belang van het college en de eigenaren van de onderdelen van het complex bij het doorgang vinden van de herontwikkeling, oordeelt de rechtbank dat het college de afweging van de belangen onvoldoende heeft gemotiveerd. Zo ontbreekt in het bestreden besluit een reactie op het standpunt van eiseres dat ook mét een aanwijzing tot monument het complex herontwikkeld kan worden. Weliswaar heeft het college verwezen naar de financiële onderbouwing van [derde belanghebbenden] , maar uit de onderbouwing blijkt niet i) welke elementen bij een aanwijzing tot een gemeentelijk monument behouden (moeten) blijven en ii) welke (financiële) consequenties het behoud van deze elementen heeft voor de geplande herontwikkeling. Bovendien is er weliswaar een summiere toelichting gegeven op het aantal te realiseren woningen, maar die aantallen en de financiële gevolgen van die aantallen zijn op geen enkele manier onderbouwd. [derde belanghebbenden] heeft daarnaast tijdens de zitting verklaard dat de aantallen alleen bedoeld zijn als voorbeeld. Het bestreden besluit is daarom ook wat betreft de belangenafweging in strijd met het motiveringsbeginsel uit artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Het college heeft ten onrechte de monumentencommissie niet van de door haar opgevraagde informatie voorzien en heeft onvoldoende zorgvuldig onderzocht en gemotiveerd op welke manier hij alle adviezen van de monumentencommissie en het cultuur- en bouwhistorisch onderzoek met de waardenstelling in zijn beoordeling heeft betrokken (rechtsoverwegingen 5.5.). Daarnaast heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging tot afwijzing van het verzoek van eiseres heeft geleid (rechtsoverweging 6.3.) De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien, omdat het college nader onderzoek zal moeten doen. Vanwege dit nadere onderzoek ligt een tussenuitspraak niet voor de hand. Daarbij speelt ook een rol dat niet duidelijk is of het college met inachtneming van het voorgaande tot een andere beslissing komt.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor een termijn van zes weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van reiskosten. Het tarief voor vergoeding van reiskosten is gesteld op een bedrag waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar vervoer, laagste klasse, of een kilometervergoeding van
€ 0,28 per kilometer als openbaar vervoer niet (voldoende) mogelijk is. Het bedrag aan reiskosten wordt vastgesteld op € 38,80. Hierbij wordt uitgegaan van de kosten van een retour Zoetermeer – ‘s-Hertogenbosch met het openbaar vervoer voor de zitting.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 juni 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,– aan eiseres moet vergoeden;
- bepaalt dat het college de reiskosten van € 38,80 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.C. Veelenturf, rechter, in aanwezigheid van mr. B.C.T. Rabou-Coort, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling, 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4062 en Afdeling, 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2387.
2.Afdeling, 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4681 en 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4062 en 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2387.