ECLI:NL:RBOBR:2024:2540

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
11095604 \ CV EXPL 24-2527
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woonruimte in kort geding wegens ernstig incident en geestelijke toestand huurder

In deze zaak vordert de verhuurder, Stichting Mooiland, in kort geding de ontruiming van woonruimte van de huurder, die na een ernstig incident in de omgeving van het gehuurde is aangehouden en gedwongen is opgenomen in een crisisinstelling. De huurder is niet verschenen in de procedure, en de dagvaarding is betekend door deze in een gesloten envelop in de brievenbus van het gehuurde achter te laten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de zorgvuldigheid vereist dat er een evenwichtige belangenafweging plaatsvindt, waarbij de huurder de gelegenheid moet hebben om zijn belangen kenbaar te maken. Gezien de geestestoestand van de huurder na zijn aanhouding en opname, is het niet vast te stellen of hij in staat was om zijn belangen te behartigen of iemand in te schakelen om dat voor hem te doen. De kantonrechter concludeert dat er onvoldoende zekerheid is dat de bodemrechter een tekortkoming zal aannemen en tot ontbinding van de huurovereenkomst zal besluiten. Daarom wordt de vordering tot ontruiming afgewezen. De kantonrechter wijst erop dat de ontruiming een vergaande maatregel is die diep ingrijpt in het woonrecht van de huurder en dat de belangen van de huurder zwaar wegen. De vordering van Mooiland wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de gedaagde op nihil worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11095604 \ CV EXPL 24-2527
Vonnis in kort geding van 14 juni 2024
in de zaak van
STICHTING MOOILAND,
gevestigd te Grave,
eisende partij,
hierna te noemen: Mooiland,
gemachtigde: mr. D.D. Versluis.
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 mei 2024 met 7 producties;
- de mondelinge behandeling van 31 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter vonnis bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
[gedaagde] is niet verschenen. Voordat verstek tegen [gedaagde] kan worden verleend, dient de kantonrechter te onderzoeken of het exploot van dagvaarding op de juiste wijze aan hem is betekend. De dagvaarding is betekend aan het woonadres van [gedaagde] , tevens het adres van het gehuurde, overeenkomstig artikel 47 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De dagvaarding is achtergelaten in een gesloten envelop omdat de deurwaarder aldaar niemand heeft aangetroffen. In de dagvaarding heeft Mooiland gesteld dat [gedaagde] naar aanleiding van het incident op 26 april 2024 door de politie is aangehouden en momenteel in crisisopvang verblijft. Desgevraagd heeft Mooiland ter zitting verklaard dat zij niet weet waar [gedaagde] op dit moment feitelijk verblijft en dat zij via de wijkagent en een (voormalige) zorgpartij heeft geprobeerd om zijn verblijfadres te achterhalen. Vanwege privacy redenen hebben de wijkagent en deze zorgpartij daarover geen mededelingen willen doen, aldus Mooiland. Ook heeft Mooiland verklaard dat zij heeft geprobeerd om via e-mail contact te leggen met [gedaagde] , hetgeen niet is gelukt. De kantonrechter begrijpt daaruit dat Mooiland inspanningen heeft verricht om het feitelijke verblijfadres van [gedaagde] te achterhalen en zij de middelen die zij voor handen heeft om dat te doen, heeft uitgeput. Tegen die achtergrond is de dagvaarding op de juiste wijze aan de woonplaats van [gedaagde] betekend. Bij de dagvaarding zijn de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat het gevraagde verstek tegen [gedaagde] wordt verleend.
2.2.
Mooiland heeft onweersproken een spoedeisend belang gesteld. Dat belang is ook voldoende gebleken.
2.3.
Onder punt III van het petitum heeft Mooiland de volgende vordering ingesteld:
“Gedaagde in de hoedanigheid van bewindvoerder over de toekomstige goederen van [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten”.Desgevraagd heeft Mooiland verklaard dat er geen sprake is van een bewind c.q. bewindvoerder en dat de vordering dient te luiden: “
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten”.Deze eisvermeerdering/wijziging blijft buiten beschouwing. In artikel 130 lid 3 Rv is namelijk bepaald dat indien een partij niet in het geding is verschenen, een vermeerdering/wijziging van eis tegen die partij is uitgesloten, tenzij de eiser de vermeerdering/ wijziging tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. Mooiland heeft dat niet gedaan.
2.4.
Het gaat in deze zaak om een kort geding waarbij ontruiming van woonruimte wordt gevorderd. Dat is een vergaande maatregel, die diep ingrijpt in het woonrecht van de huurder en die in de praktijk bovendien vaak tot praktisch onomkeerbare gevolgen zal leiden. Gezien de mogelijk ernstige gevolgen voor de betrokken huurder kan een ontruiming bij wijze van onmiddellijke voorziening (ook als de huurder verstek heeft laten gaan) slechts dan worden uitgesproken, indien geoordeeld wordt dat de (in dit geval door Mooiland) gestelde tekortkomingen van zodanige aard en ernst zijn, dat ontruiming op korte termijn noodzakelijk is en de uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarnaast zal aannemelijk moeten zijn dat de bodemrechter met een grote mate van waarschijnlijkheid de huurovereenkomst zal ontbinden en de huurder tot ontruiming zal veroordelen. Bij de beoordeling moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. In het bijzonder dient rekening te worden gehouden met het woonbelang van de huurder. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in kort geding geen plaats. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
2.5.
Uit de dagvaarding blijkt dat [gedaagde] op 26 april 2024 in verwarde toestand is aangehouden wegens het veroorzaken van een ernstig incident en na die aanhouding (gedwongen) is opgenomen in een crisisinstelling. Uit de beschreven geestestoestand waarin [gedaagde] rond zijn aanhouding verkeerde, valt redelijkerwijs af te leiden dat hij op dat moment niet zijn belangen kon behartigen. Mooiland heeft desgevraagd niet kunnen aangeven of [gedaagde] op dit moment nog in de instelling is opgenomen en zij weet ook niet wat de huidige geestestoestand van [gedaagde] is. De kantonrechter kan dus – bij gebrek aan aanknopingspunten – niet vaststellen dat [gedaagde] in staat is geweest om zijn eigen belangen te behartigen en/of iemand in te schakelen dat voor hem te doen.
2.6.
Naar oordeel van de kantonrechter past in een geval als dit onverkorte toepassing van de verstektoets – komen de vorderingen niet onrechtmatig of ongegrond voor – niet. Dit geldt temeer omdat het gaat om een vordering tot ontruiming van woonruimte, vooruitlopend op een (eventuele) bodemprocedure. Bij de beoordeling van zo’n vordering zal de kantonrechter een belangenafweging moeten (kunnen) maken. De zorgvuldigheid vereist dat een huurder in staat moet zijn om zijn belangen kenbaar te maken of iemand in te schakelen dit voor hem te doen. Dat [gedaagde] , gelet op zijn mentale situatie, hiertoe in staat is (geweest), is op dit moment niet vast te stellen. Bij de huidige stand van zaken kan dus geen inschatting worden gemaakt van de belangen van [gedaagde] . Zijn zwaarwegende woonbelang bij behoud van het gehuurde is evident, maar overige omstandigheden zijn onbekend. Er zijn geen aanwijzingen dat [gedaagde] eerder betrokken is geweest bij incidenten en/of dat hij overlastgevend gedrag heeft vertoond. Over de (vroegere en huidige) situatie van [gedaagde] en (de aard van) zijn geestestoestand is niets bekend. Evenmin is bekend of en zo ja, op welke termijn [gedaagde] – medisch gezien – zou kunnen terugkeren naar het gehuurde en in hoeverre hij in dat geval al dan niet met behulp van begeleiding, behandeling en/of medicatie in staat zal zijn om op een normale wijze uitvoering te geven aan de huurovereenkomst. Er bestaat al met al te veel onduidelijkheid over de feiten en omstandigheden aan de zijde van [gedaagde] en dat staat op dit ogenblik aan een evenwichtige belangenafweging in de weg. Daarbij speelt ook nog mee dat het incident waarop Mooiland een tekortkoming heeft gestoeld, heeft plaatsgevonden in de omgeving van het gehuurde tegen een persoon die geen huurder van Mooiland is. Dat een bodemrechter in een dergelijke situatie een tekortkoming van de huurder in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst zal aannemen, is onvoldoende zeker.
Bezien tegen de achtergrond van al het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de vordering tot ontruiming met een grote mate van waarschijnlijkheid zal worden toegewezen in een bodemprocedure. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
2.7.
Mooiland is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten aan de kant van [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter rechtdoende in kort geding
3.1.
wijst de vorderingen van Mooiland af;
3.2.
veroordeelt Mooiland in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.