4.4.De rechtbank is het eens met [eiseres] op dit punt. De rechtbank vindt dat de achterstelling niet tot stand is gekomen en dat het beroep op misbruik van omstandigheden gegrond is (mocht de achterstelling tot stand zijn gekomen). De redenen voor deze beslissing zijn als volgt.
( a) Een hoge mate van duidelijkheid is vereist voor een transactie zoals de gestelde achterstelling. Dit geldt volgens de rechtbank in het licht van de aard en strekking van de beweerde transactie (ongunstig voor [eiseres] , onevenwichtig), de leeftijd en gezondheid van [eiseres] , de echtscheiding, de verhuizing en verbouwing en de vertrouwensrelatie die bestond tussen [eiseres] en [gedaagde 1] .
( b) Gedaagden moeten die duidelijkheid geven, omdat zij zich beroepen op de vermeende achterstelling als bevrijdend verweer (om de geldleningen niet te hoeven terugbetalen). Gedaagden hebben de nodige duidelijkheid niet gegeven. De rechtbank noemt de volgende aspecten, bezien in onderlinge samenhang.
(i) De beweerde achterstelling is buitengewoon ongunstig voor [eiseres] omdat [eiseres] volgens de toelichting van gedaagden over de beweerde achterstelling haar aanspraak op terugbetaling definitief opgeeft, tenzij een situatie zich voordoet waarin [gedaagde 2] (of [gedaagde 3] ) geen schulden heeft. Maar lopende ondernemingen hebben doorgaans altijd schulden, al zijn het maar de lopende handelsschulden. Dit betekent dat [eiseres] er volgens de toelichting van gedaagden ernstig rekening mee moet houden dat zij nooit aanspraak mag maken op terugbetaling. Gedaagden behoorden zich rekenschap te geven van deze vergaande gevolgen van de vermeende achterstelling, zeker in het licht van de kwetsbare positie van [eiseres] (leeftijd, gezondheid, echtscheiding, vriendschappelijke verhouding, vertrouwen).
Pas tijdens de tweede mondelinge behandeling kwamen gedaagden met het standpunt dat de achterstelling niet ten opzichte van alle schuldeisers geldt, maar slechts tegen drie specifieke investeerders in [gedaagde 2] / [gedaagde 3] (waaronder gemeentes Utrecht en Amsterdam). Dit zou de achterstelling inderdaad minder ongunstig kunnen maken, denkt de rechtbank. Maar gedaagden hebben niet uitgelegd dat zo’n regeling op duidelijke wijze is besproken en geaccordeerd en dat gedaagden dat redelijkerwijs zo hebben mogen opvatten. En gedaagden hebben niets verteld waaruit blijkt dat er daadwerkelijk meer perspectief op terugbetaling is in de situatie van een dergelijke regeling (hoe groot zijn de schulden aan die investeerders? worden die op enig moment afgelost? wanneer? heeft de onderneming naar onderbouwde verwachting de capaciteit om op enig moment af te lossen? is daarvoor zekerheid beschikbaar?). Gedaagden hebben geen enkel concreet plan (businessplan) omschreven voor hoe de terugbetaling plaatsvindt en hoe zij aan de middelen daarvoor zullen komen. Gedaagden erkennen dat die middelen nu ontbreken. Onduidelijk is gebleven waar de middelen aan zijn uitgegeven.
(ii) Gedaagden menen dat er een harde overeenkomst over de achterstelling tot stand is gekomen, maar de redenen voor de overeenkomst blijven vaag. [eiseres] heeft een aannemelijke alternatieve uitleg van de feiten gegeven, namelijk dat [eiseres] in enkele e-mails alleen maar coulance heeft gegeven om niet direct terug te betalen (in afwachting van de betaling van drie bekende schuldeisers, namelijk UPF, [A] en Stichting Desire & Give, met (bij benadering) een bekend tijdstip van opeisbaarheid en betaling). Zo’n uitleg is concreet, maakt een afweging mogelijk en is dus goed te rijmen met de wijze waarop personen zoals partijen dergelijke uitlatingen in e-mails doorgaans redelijkerwijs mogen opvatten. Gedaagden hebben niet duidelijk gemaakt dat zij de uitlatingen redelijkerwijs anders hebben mogen opvatten. Gedaagden hebben ook geen informatie verstrekt over de vraag welke schulden al wel of niet zijn afgelost. De opmerking van gedaagden (antwoord 11 mei 2022, 23) dat de schulden “
althans niet op korte termijn opeisbaar” zijn, ondersteunt het standpunt van [eiseres] dat het coulance was en niet een achterstelling betrof zoals gesteld door gedaagden.
(iii) Gedaagden menen dat [eiseres] als tegenprestatie voor de achterstelling aandelen heeft verkregen, maar de rechtbank vindt dat dit onvoldoende is toegelicht. Gedaagden geven niet voldoende duidelijkheid op dit punt (antwoord 11 mei 2022, 17 en 21). Gedaagden hebben de waarde van de aandelen in het geheel niet toegelicht. Zij hebben niet duidelijk gemaakt dat de aandelen een (min of meer, zelfs bij benadering) evenwichtige transactie meebrengen. Zij hebben ook niets verteld over de vraag of de aandelen verhandelbaar zijn en tegen welke reële prijs in de markt.
(iv) Gedaagden hebben geen concrete uitlating/gedraging van [eiseres] benoemd waaruit redelijkerwijs blijkt dat zij het ergens mee eens is of ergens mee heeft ingestemd. De overgelegde e-mails, zie hiervoor, zijn vaag en onduidelijk. Daaruit is niet de door gedaagden gestelde harde afspraak te destilleren. Gedaagden wijzen in algemene zin op uitlatingen/gesprekken met hen (“mondeling en schriftelijk bevestigd en bekrachtigd”, antwoord 11 mei 2022, 18; antwoord 2 augustus 2023, 20; “tijdens besprekingen”, 32), maar het is niet duidelijk wat [eiseres] concreet zou hebben gezegd. Gedaagden verwijzen naar talrijke producties, vooral e-mails, maar zij maken niet duidelijk wat precies in die e-mails of contacten staat en waarom dat hun standpunten onderbouwt. Van gedaagden mocht meer duidelijkheid worden verlangd, omdat punten (i) tot en met (iii) hiervoor het belang en het – voor gedaagden voorzienbare – potentiële nadeel voor [eiseres] onderstrepen en omdat [gedaagde 1] volgens hen zelf bij de gesprekken aanwezig is geweest, zodat hij weet wat [eiseres] concreet wel of niet heeft gezegd. Gedaagden wijzen op de verwerking van “agio betaald op de aandelen” in de jaarrekening van [gedaagde 3] over 2020, maar dit is geen uitlating of andere gedraging van [eiseres] . Gedaagden menen ook dat de koopprijs voor de aandelen is terugbetaald aan [eiseres] (2.6 hiervoor), maar deze constructie roept vragen op en de kwalificatie (terugbetaling van de koopprijs) is betwist door [eiseres] (zij rekent de betaling toe op verbintenissen tot terugbetaling van geldleningen) en is (ook in samenhang met de overige omstandigheden) geen ondubbelzinnige of voldoende duidelijke uitlating of overige gedraging van [eiseres] (waaruit gedaagden instemming met de achterstelling redelijkerwijs hebben mogen afleiden). Enkele uitlatingen, waar gedaagden zich op beroepen, zijn gedaan door [gedaagde 1] zelf, niet [eiseres] (bijvoorbeeld conclusies van antwoord, 22). Gedaagden hebben kortom niet duidelijk gemaakt wat met [eiseres] is besproken en hoe zij heeft gereageerd (zodanig dat gedaagden instemming met de achterstelling redelijkerwijs uit de reactie hebben mogen afleiden).
(v) Gedaagden wijzen op een e-mail waarin [eiseres] schrijft “(…) kunnen wij tekenen” als [gedaagde 1] bij haar thuis is op 24 augustus 2021. Dit onderbouwt hun standpunten niet omdat het op 24 augustus 2021 ging om de beëindiging van de ontzorgingsvolmacht, niet om iets anders. Zo heeft [eiseres] onweersproken toegelicht (spreekaantekeningen eerste mondelinge behandeling, 22).
(vi) Het klopt zoals gedaagden zeggen dat [gedaagde 1] in de periode van de beweerde achterstelling nog niet de ontzorgingsvolmacht had gekregen, maar de rechtbank vindt deze omstandigheid niet belangrijk, omdat [gedaagde 1] toen al wel een vriendschappelijke positie in het leven van [eiseres] had (al vanaf 2018).
(vii) Gedaagden wijzen er terecht op dat [eiseres] de factuur van een adviseur heeft betaald (antwoord 11 mei 2022, 37), maar dit zegt naar het oordeel van de rechtbank niets over instemming met de beweerde achterstelling. Ook hiermee geven gedaagden niet de nodige duidelijkheid.
( c) [eiseres] heeft gelet op al het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank haar beroep op misbruik van omstandigheden naar behoren toegelicht. Haar standpunten zijn volgens de rechtbank niet voldoende weersproken door gedaagden. Gedaagden (of de betrokken gedaagden) hebben [eiseres] bewogen tot de achterstelling, terwijl de wetenschap die zij hadden, hen daarvan behoorde te weerhouden. [eiseres] zou niet of niet onder dezelfde voorwaarden hebben gehandeld als zij naar behoren zou zijn geïnformeerd. Kortom: [gedaagde 1] met [gedaagde 2] en [gedaagde 3] maakt aanspraak op een zeer profijtelijke rechtshandeling, maar maken niet duidelijk dat de rechtshandeling redelijk en gerechtvaardigd is en dat [eiseres] vanuit haar kwetsbare positie onder de omstandigheden begreep wat zij deed, haar nadeel wenste te accepteren en gedaagden wenste te begunstigen. [eiseres] beroept zich dus naar het oordeel van de rechtbank terecht op vernietiging van de achterstelling, voor het geval dat deze tot stand is gekomen.