ECLI:NL:RBOBR:2024:254

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
C/01/379423 / HA ZA 22-93
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van leningen en vernietiging van overeenkomsten wegens misbruik van omstandigheden

In deze civiele zaak heeft eiseres, een bejaarde dame met een vermogend verleden, een aantal leningen verstrekt aan gedaagden, waaronder een ondernemer en zijn vennootschappen. Gedaagden hebben gesteld dat eiseres heeft ingestemd met een achterstelling en kwijtschelding van deze leningen, wat door de rechtbank werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat eiseres en gedaagde 1 een vertrouwensrelatie hadden, en dat de gestelde achterstelling en kwijtschelding ongunstig waren voor eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde 1 misbruik heeft gemaakt van de volmacht die eiseres hem had gegeven om haar financiële belangen te behartigen. Eiseres heeft de overeenkomsten tot achterstelling en kwijtschelding vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres toegewezen, waarbij gedaagden hoofdelijk zijn veroordeeld tot terugbetaling van de leningen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens zijn de kosten van de procedure aan eiseres toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/379423 / HA ZA 22-93
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.M. Arts te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
te [plaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
3.
[gedaagde 3] B.V.,
te [plaats] ,
hierna te noemen [gedaagde 3] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. G. te Biesebeek te Helmond.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2022;
- de eerste mondelinge behandeling van 12 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- het antwoord van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ;
- de akte overlegging producties van [eiseres] ;
- de tweede mondelinge behandeling van 31 augustus 2023 (nadat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] advocaat stelden), waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Tijdens de eerste mondelinge behandeling is een vaststellingsovereenkomst vastgelegd tussen Stichting Desire & Give te Voorhout enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds. Deze partijen hebben doorhaling op de rol gevraagd. Daarom is Stichting Desire & Give geen partij in dit vonnis en spelen de vorderingen van deze stichting geen rol meer.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een bejaarde dame. Zij is vermogend. Haar gezondheid is al geruime tijd niet goed.
2.2.
[gedaagde 1] is ondernemer. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn van hem, in die zin dat hij (indirect) bestuurder en aandeelhouder is. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben activiteiten op het gebied van recycling en telefoons (elektronische apparaten).
2.3.
[eiseres] en [gedaagde 1] hebben elkaar in 2018 leren kennen. Zij hadden goed contact met elkaar vanaf 2018. [eiseres] ging op enig moment scheiden (na enkele decennia huwelijk) en vroeg [gedaagde 1] om goede raad. [eiseres] heeft op enig moment aan [gedaagde 1] een volmacht gegeven om haar financiële zaken te regelen. [gedaagde 1] noemt dit een “ontzorgingsvolmacht”. [gedaagde 1] heeft gebruik gemaakt van deze volmacht. Hij heeft veel gedaan om te helpen met de afwikkeling van de echtscheiding van [eiseres] en met haar verhuizing en verbouwing. De volmacht is van kracht geweest vanaf april 2021 tot in augustus 2021. [eiseres] heeft de volmacht ingetrokken in augustus 2021.
2.4.
Partijen hebben (in maart, april en september 2020) enkele transacties uitgevoerd, waarbij [eiseres] omvangrijke bedragen heeft overgemaakt aan gedaagden. De transacties houden kort gezegd in:
(a) [eiseres] geeft [gedaagde 2] , [gedaagde 1] dan wel [gedaagde 3] (respectievelijk *, ** en ***) geldleningen van:
€ 50.000,00* looptijd 2 jaar vanaf 19 oktober 2018 5% rente
50.000,00* looptijd 2 jaar vanaf 13 december 2018 5% rente
25.000,00* looptijd 6 maanden vanaf 24 januari 2019 5% rente
25.000,00* looptijd 2 jaar vanaf 30 augustus 2019 5% rente
20.000,00* looptijd 2 jaar vanaf 9 september 2019 5% rente
50.000,00* looptijd 2 jaar vanaf 7 december 2019 5% rente
7.000,00** looptijd 2 jaar vanaf 30 maart 2020 5% rente
29.000,00** looptijd 2 jaar vanaf 9 april 2020 5% rente
+
4.000,00*** looptijd 3 jaar vanaf 9 september 2019 5% rente.
€ 260.000,00
2.5.
[eiseres] heeft op 18 november 2019 15 gewone aandelen in [gedaagde 3] verkregen voor een koopprijs van € 15.000,00. [eiseres] heeft deze prijs betaald door overboeking op de rekening van de notaris.
2.6.
[gedaagde 1] heeft € 15.000,00 betaald door overboeking op de rekening van [eiseres] .
2.7.
[gedaagde 1] heeft zich hoofdelijk verbonden voor de terugbetaling van de geldleningen.
2.8.
[gedaagde 1] (eventueel mede namens [gedaagde 2] of [gedaagde 3] ) heeft documenten opgemaakt die strekken tot:
  • a) achterstelling van geldleningen
  • b) kwijtschelding van geldleningen
  • c) schuldoverneming en omzetting van geldleningen in aandelen.
2.9.
Eind januari 2021 is [eiseres] ziek geworden.
2.10.
[eiseres] heeft aan gedaagden geschreven dat zij een achterstelling, omzetting of kwijtschelding, als die tot stand gekomen is, wil vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden.
2.11.
[eiseres] heeft beslag gelegd ten laste van gedaagden.

3.Het geschil

3.1.
De vorderingen van [eiseres] zijn weergegeven in de beslissing hierna. De vorderingen komen erop neer dat gedaagden het geld, dat zij hebben ontvangen, moeten terugbetalen, omdat zij dat geld hebben geleend (nakoming) en omdat zij misbruik van omstandigheden hebben gemaakt en onrechtmatig hebben gehandeld door [eiseres] te bewegen tot de transacties en tot betaling. De rechtbank merkt op dat [eiseres] in de dagvaarding rekening houdt met het gegeven dat enkele leningen op de dag van de dagvaarding volgens de looptijd nog niet opeisbaar waren; dit gegeven maakt nu niet uit, omdat alle geldlening volgens de looptijd nu wel opeisbaar zijn.
3.2.
Gedaagden voeren verweer. Zij vinden dat er niets aan de hand is en dat [eiseres] de transacties goed heeft begrepen, welbewust heeft gehandeld en doelbewust heeft willen bijdragen aan het goede werk van gedaagden voor het klimaat. De hoofdsommen zijn volgens hen niet opeisbaar omdat er een achterstelling, omzetting, kwijtschelding of schuldoverneming is.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank begint met twee processuele punten.
( a) De rechtbank betrekt de nagekomen verklaring van [gedaagde 1] of zijn belastingadviseur bij de beoordeling. Mr. Arts heeft op de eerste zitting daar bezwaar tegen gemaakt, maar heeft zich erover uitgelaten en heeft daarvoor voldoende gelegenheid gehad.
( b) De rechtbank gaat ervan uit dat gedaagden gezamenlijk één verweer hebben gevoerd. Wat tijdens de eerste zitting is besproken, geldt ook als aangevoerd namens [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , en wat tijdens de tweede zitting is besproken, geldt ook als aangevoerd namens [gedaagde 1] . Dit is besproken tijdens de tweede zitting en partijen hebben het begrepen en geen bezwaar gemaakt.
4.2.
De rechtbank bespreekt hieronder de belangrijke thema’s in de zaak:
  • Thema 1: achterstelling
  • Thema 2: kwijtschelding
  • Thema 3: omzetting
(1)
Thema 1: achterstelling
4.3.
Dit thema betreft het standpunt van gedaagden dat [eiseres] de geldleningen heeft achtergesteld bij alle schulden van [gedaagde 2] (en [gedaagde 3] ). De exacte juridische inhoud van zo’n rechtshandeling is niet helemaal duidelijk geworden, maar het komt erop neer (volgens de conclusies van antwoord) dat de geldleningen pas worden terugbetaald als [gedaagde 2] (of [gedaagde 3] ) geen andere schulden heeft. [eiseres] heeft verweer gevoerd. Zij vindt dat de achterstelling niet tot stand is gekomen en beroept zich op vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden, voor het geval de achterstelling wel tot stand is gekomen. Dit thema en de omzetting (zie hierna) betreffen samen € 170.000,00 hoofdsom.
4.4.
De rechtbank is het eens met [eiseres] op dit punt. De rechtbank vindt dat de achterstelling niet tot stand is gekomen en dat het beroep op misbruik van omstandigheden gegrond is (mocht de achterstelling tot stand zijn gekomen). De redenen voor deze beslissing zijn als volgt.
( a) Een hoge mate van duidelijkheid is vereist voor een transactie zoals de gestelde achterstelling. Dit geldt volgens de rechtbank in het licht van de aard en strekking van de beweerde transactie (ongunstig voor [eiseres] , onevenwichtig), de leeftijd en gezondheid van [eiseres] , de echtscheiding, de verhuizing en verbouwing en de vertrouwensrelatie die bestond tussen [eiseres] en [gedaagde 1] .
( b) Gedaagden moeten die duidelijkheid geven, omdat zij zich beroepen op de vermeende achterstelling als bevrijdend verweer (om de geldleningen niet te hoeven terugbetalen). Gedaagden hebben de nodige duidelijkheid niet gegeven. De rechtbank noemt de volgende aspecten, bezien in onderlinge samenhang.
(i) De beweerde achterstelling is buitengewoon ongunstig voor [eiseres] omdat [eiseres] volgens de toelichting van gedaagden over de beweerde achterstelling haar aanspraak op terugbetaling definitief opgeeft, tenzij een situatie zich voordoet waarin [gedaagde 2] (of [gedaagde 3] ) geen schulden heeft. Maar lopende ondernemingen hebben doorgaans altijd schulden, al zijn het maar de lopende handelsschulden. Dit betekent dat [eiseres] er volgens de toelichting van gedaagden ernstig rekening mee moet houden dat zij nooit aanspraak mag maken op terugbetaling. Gedaagden behoorden zich rekenschap te geven van deze vergaande gevolgen van de vermeende achterstelling, zeker in het licht van de kwetsbare positie van [eiseres] (leeftijd, gezondheid, echtscheiding, vriendschappelijke verhouding, vertrouwen).
Pas tijdens de tweede mondelinge behandeling kwamen gedaagden met het standpunt dat de achterstelling niet ten opzichte van alle schuldeisers geldt, maar slechts tegen drie specifieke investeerders in [gedaagde 2] / [gedaagde 3] (waaronder gemeentes Utrecht en Amsterdam). Dit zou de achterstelling inderdaad minder ongunstig kunnen maken, denkt de rechtbank. Maar gedaagden hebben niet uitgelegd dat zo’n regeling op duidelijke wijze is besproken en geaccordeerd en dat gedaagden dat redelijkerwijs zo hebben mogen opvatten. En gedaagden hebben niets verteld waaruit blijkt dat er daadwerkelijk meer perspectief op terugbetaling is in de situatie van een dergelijke regeling (hoe groot zijn de schulden aan die investeerders? worden die op enig moment afgelost? wanneer? heeft de onderneming naar onderbouwde verwachting de capaciteit om op enig moment af te lossen? is daarvoor zekerheid beschikbaar?). Gedaagden hebben geen enkel concreet plan (businessplan) omschreven voor hoe de terugbetaling plaatsvindt en hoe zij aan de middelen daarvoor zullen komen. Gedaagden erkennen dat die middelen nu ontbreken. Onduidelijk is gebleven waar de middelen aan zijn uitgegeven.
(ii) Gedaagden menen dat er een harde overeenkomst over de achterstelling tot stand is gekomen, maar de redenen voor de overeenkomst blijven vaag. [eiseres] heeft een aannemelijke alternatieve uitleg van de feiten gegeven, namelijk dat [eiseres] in enkele e-mails alleen maar coulance heeft gegeven om niet direct terug te betalen (in afwachting van de betaling van drie bekende schuldeisers, namelijk UPF, [A] en Stichting Desire & Give, met (bij benadering) een bekend tijdstip van opeisbaarheid en betaling). Zo’n uitleg is concreet, maakt een afweging mogelijk en is dus goed te rijmen met de wijze waarop personen zoals partijen dergelijke uitlatingen in e-mails doorgaans redelijkerwijs mogen opvatten. Gedaagden hebben niet duidelijk gemaakt dat zij de uitlatingen redelijkerwijs anders hebben mogen opvatten. Gedaagden hebben ook geen informatie verstrekt over de vraag welke schulden al wel of niet zijn afgelost. De opmerking van gedaagden (antwoord 11 mei 2022, 23) dat de schulden “
althans niet op korte termijn opeisbaar” zijn, ondersteunt het standpunt van [eiseres] dat het coulance was en niet een achterstelling betrof zoals gesteld door gedaagden.
(iii) Gedaagden menen dat [eiseres] als tegenprestatie voor de achterstelling aandelen heeft verkregen, maar de rechtbank vindt dat dit onvoldoende is toegelicht. Gedaagden geven niet voldoende duidelijkheid op dit punt (antwoord 11 mei 2022, 17 en 21). Gedaagden hebben de waarde van de aandelen in het geheel niet toegelicht. Zij hebben niet duidelijk gemaakt dat de aandelen een (min of meer, zelfs bij benadering) evenwichtige transactie meebrengen. Zij hebben ook niets verteld over de vraag of de aandelen verhandelbaar zijn en tegen welke reële prijs in de markt.
(iv) Gedaagden hebben geen concrete uitlating/gedraging van [eiseres] benoemd waaruit redelijkerwijs blijkt dat zij het ergens mee eens is of ergens mee heeft ingestemd. De overgelegde e-mails, zie hiervoor, zijn vaag en onduidelijk. Daaruit is niet de door gedaagden gestelde harde afspraak te destilleren. Gedaagden wijzen in algemene zin op uitlatingen/gesprekken met hen (“mondeling en schriftelijk bevestigd en bekrachtigd”, antwoord 11 mei 2022, 18; antwoord 2 augustus 2023, 20; “tijdens besprekingen”, 32), maar het is niet duidelijk wat [eiseres] concreet zou hebben gezegd. Gedaagden verwijzen naar talrijke producties, vooral e-mails, maar zij maken niet duidelijk wat precies in die e-mails of contacten staat en waarom dat hun standpunten onderbouwt. Van gedaagden mocht meer duidelijkheid worden verlangd, omdat punten (i) tot en met (iii) hiervoor het belang en het – voor gedaagden voorzienbare – potentiële nadeel voor [eiseres] onderstrepen en omdat [gedaagde 1] volgens hen zelf bij de gesprekken aanwezig is geweest, zodat hij weet wat [eiseres] concreet wel of niet heeft gezegd. Gedaagden wijzen op de verwerking van “agio betaald op de aandelen” in de jaarrekening van [gedaagde 3] over 2020, maar dit is geen uitlating of andere gedraging van [eiseres] . Gedaagden menen ook dat de koopprijs voor de aandelen is terugbetaald aan [eiseres] (2.6 hiervoor), maar deze constructie roept vragen op en de kwalificatie (terugbetaling van de koopprijs) is betwist door [eiseres] (zij rekent de betaling toe op verbintenissen tot terugbetaling van geldleningen) en is (ook in samenhang met de overige omstandigheden) geen ondubbelzinnige of voldoende duidelijke uitlating of overige gedraging van [eiseres] (waaruit gedaagden instemming met de achterstelling redelijkerwijs hebben mogen afleiden). Enkele uitlatingen, waar gedaagden zich op beroepen, zijn gedaan door [gedaagde 1] zelf, niet [eiseres] (bijvoorbeeld conclusies van antwoord, 22). Gedaagden hebben kortom niet duidelijk gemaakt wat met [eiseres] is besproken en hoe zij heeft gereageerd (zodanig dat gedaagden instemming met de achterstelling redelijkerwijs uit de reactie hebben mogen afleiden).
(v) Gedaagden wijzen op een e-mail waarin [eiseres] schrijft “(…) kunnen wij tekenen” als [gedaagde 1] bij haar thuis is op 24 augustus 2021. Dit onderbouwt hun standpunten niet omdat het op 24 augustus 2021 ging om de beëindiging van de ontzorgingsvolmacht, niet om iets anders. Zo heeft [eiseres] onweersproken toegelicht (spreekaantekeningen eerste mondelinge behandeling, 22).
(vi) Het klopt zoals gedaagden zeggen dat [gedaagde 1] in de periode van de beweerde achterstelling nog niet de ontzorgingsvolmacht had gekregen, maar de rechtbank vindt deze omstandigheid niet belangrijk, omdat [gedaagde 1] toen al wel een vriendschappelijke positie in het leven van [eiseres] had (al vanaf 2018).
(vii) Gedaagden wijzen er terecht op dat [eiseres] de factuur van een adviseur heeft betaald (antwoord 11 mei 2022, 37), maar dit zegt naar het oordeel van de rechtbank niets over instemming met de beweerde achterstelling. Ook hiermee geven gedaagden niet de nodige duidelijkheid.
( c) [eiseres] heeft gelet op al het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank haar beroep op misbruik van omstandigheden naar behoren toegelicht. Haar standpunten zijn volgens de rechtbank niet voldoende weersproken door gedaagden. Gedaagden (of de betrokken gedaagden) hebben [eiseres] bewogen tot de achterstelling, terwijl de wetenschap die zij hadden, hen daarvan behoorde te weerhouden. [eiseres] zou niet of niet onder dezelfde voorwaarden hebben gehandeld als zij naar behoren zou zijn geïnformeerd. Kortom: [gedaagde 1] met [gedaagde 2] en [gedaagde 3] maakt aanspraak op een zeer profijtelijke rechtshandeling, maar maken niet duidelijk dat de rechtshandeling redelijk en gerechtvaardigd is en dat [eiseres] vanuit haar kwetsbare positie onder de omstandigheden begreep wat zij deed, haar nadeel wenste te accepteren en gedaagden wenste te begunstigen. [eiseres] beroept zich dus naar het oordeel van de rechtbank terecht op vernietiging van de achterstelling, voor het geval dat deze tot stand is gekomen.
4.5.
De conclusie op dit onderdeel is dat de rechtbank het ervoor houdt dat de beweerde achterstelling niet tot stand is gekomen of moet worden vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden.
(2)
Thema 2: kwijtschelding
4.6.
Dit thema betreft de beweerde kwijtschelding (of afstand), waar gedaagden een beroep op doen. Dit betreft geldleningen van in totaal € 90.000,00 hoofdsom. Gedaagden leggen een document over met een handtekening, die in enige mate lijkt op die van [eiseres] . [eiseres] ontkent te hebben getekend. Dit levert een meningsverschil op.
4.7.
De rechtbank vindt het niet nodig om dit verder te onderzoeken (bijvoorbeeld door een handtekeningdeskundige in te schakelen), omdat de discussie toch voor de beslissing niet relevant is.
De rechtbank licht hier toe dat [eiseres] , als de handtekening niet van haar is, gelijk krijgt omdat het document dan geen bewijs oplevert van de kwijtschelding en omdat gedaagden geen andere feiten hebben gepresenteerd waaruit kan worden afgeleid dat zij redelijkerwijs hebben mogen begrijpen dat [eiseres] de vorderingen wenste kwijt te schelden.
De rechtbank merkt verder op dat het volgende (4.8 hierna) geldt als de handtekening wel van [eiseres] is.
4.8.
De rechtbank neemt veronderstellenderwijs aan dat gedaagden op dit punt gelijk hebben en dat [eiseres] heeft getekend. In dat geval volgt de rechtbank een redenering met de volgende stappen, bezien in onderlinge samenhang.
( a) [eiseres] had op het tijdstip van de beweerde ondertekening (en dus de kwijtschelding) al de ontzorgingsvolmacht gegeven aan [gedaagde 1] . De situatie is dus dat [gedaagde 1] een kwijtschelding regelt of krijgt van de partij tot wie hij in een bijzondere vertrouwensrelatie staat en die hij moet ontzorgen (leeftijd, gezondheid, volmacht, moeilijke periode (ziekte, echtscheiding, verbouwing in huis), vriendschappelijke relatie met [eiseres] ). Deze vertrouwensrelatie is nog sterker omdat [eiseres] [gedaagde 1] wilde opnemen in haar testament als erfgenaam (zo zegt [gedaagde 1] zelf). Daarbij komt nog dat de kwijtschelding veel geld waard is (€ 90.000,00) en dat gedaagden niet hebben uitgelegd hoe de kwijtschelding in een redelijke verhouding staat tot verleende diensten of geleverde goederen.
( b) [gedaagde 1] had onder deze omstandigheden een fiduciaire verplichting om zorgvuldig, nauwgezet en precies met de (financiële) belangen van [eiseres] om te gaan. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wisten dit. Echter, gedaagden hebben:
- niet (aan de hand van bijgehouden uren) uitgelegd wat zij voor [eiseres] hebben gedaan
- ook niets verteld over wat voor vergoeding voor welke verleende diensten of geleverde goederen marktconform of standaard zou zijn (op grond van welke factoren).
De kwijtschelding is dus in sterke mate onevenwichtig, zo moet de rechtbank aannemen. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] zijn fiduciaire verplichting heeft geschonden. Hij is onzorgvuldig omgegaan met de belangen van [eiseres] . Dat mocht onder deze omstandigheden niet. [gedaagde 1] moest, gezien zijn fiduciaire verplichtingen, [eiseres] juist waarschuwen voor de risico’s en de nadelen van de beweerde beslissing tot kwijtschelding (en haar adviseren om – bijvoorbeeld – bij een goede notaris langs te gaan voor advisering en begeleiding). Dat mag worden verlangd van een belangenbehartiger/ontzorger/erfgenaam, vooral omdat een aanzienlijk persoonlijk belang in beeld is. Echter, niets is verteld over uitlatingen van [gedaagde 1] in deze richting.
( c) Het is ook een optelsom: de beslissing hiervoor over de beweerde achterstelling legt in de context van de beweerde kwijtschelding gewicht in de schaal.
( d) [eiseres] zegt verder onweersproken dat [gedaagde 1] voor de werkzaamheden, die hij heeft uitgevoerd voor [eiseres] , in natura is betaald en dat deze vergoeding in een redelijke verhouding staat tot de werkzaamheden. De vergoeding houdt volgens [eiseres] in dat [gedaagde 1] spullen (kookplaat, jacuzzi, tuinhuis, tuin-loungeset inclusief kussens, grote opbergkist, grote parasol) mocht meenemen en dat ook heeft gedaan, en dat [eiseres] € 5.000,00 voor schoonmaakkosten aan [gedaagde 1] heeft betaald. Gedaagden hebben hier niet of nauwelijks op gereageerd en zij hebben niet met een goede uitleg verteld dat de spullen onvoldoende zouden zijn als gebruikelijke, gangbare beloning. De rechtbank gaat er dus van uit dat [eiseres] hier gelijk heeft wat betreft de beloning en de redelijkheid ervan.
( e) Om deze redenen neemt de rechtbank misbruik van omstandigheden aan. [gedaagde 1] (met [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ) maakt aanspraak op een zeer omvangrijke beloning, maar maakt niet duidelijk dat het redelijk en gerechtvaardigd is. De wetenschap die gedaagden hadden over de gehele situatie ((a) tot en met (d) hiervoor) behoorde hen te weerhouden van de rechtshandeling (kwijtschelding). [eiseres] zou de kwijtschelding niet of niet onder dezelfde voorwaarden hebben uitgevoerd als zij naar behoren zou zijn geïnformeerd. [eiseres] beroept zich dus naar het oordeel van de rechtbank terecht op vernietiging van de kwijtschelding, voor het geval dat deze tot stand is gekomen.
4.9.
De conclusie op dit onderdeel is dat [eiseres] gelijk heeft en dat haar beroep op vernietiging van de kwijtschelding gegrond is.
(3)
Thema 3: omzetting
4.10.
Het derde thema betreft de beweerde schuldoverneming/omzetting. Gedaagden menen dat daarvan sprake is (voor de geldleningen van 19 oktober 2018, 13 december 2018 en 7 december 2019, in totaal € 150.000,00 hoofdsom). [eiseres] ontkent dat. De rechtbank verwerpt het standpunt van gedaagden, omdat gedaagden niets hebben verteld waaruit blijkt dat [eiseres] heeft meegewerkt aan de beweerde schuldoverneming. Haar medewerking is wel vereist voor schuldoverneming. Want: zij is de schuldeiser. Een nadere onderbouwing/toelichting van gedaagden was volgens de rechtbank nodig. De rechtbank betrekt bij deze beslissing de motivering hiervoor over de beweerde achterstelling en de beweerde kwijtschelding.
Slot
4.11.
De rechtbank heeft hiervoor de belangrijke thema’s in de zaak besproken. De conclusie is dat de rechtbank de standpunten van gedaagden verwerpt en dat de rechtbank de vorderingen van [eiseres] moet toewijzen als in de beslissing vermeld.
4.12.
De rechtbank moet nog beslissen over de kosten.
( a) De rechtbank vindt dat de vorderingen tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gegrond zijn. [eiseres] heeft duidelijk gemaakt dat zij werkzaamheden heeft verricht voor onderzoek en een regeling, die niet vallen onder de proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst deze vorderingen toe.
( b) Gedaagden krijgen ongelijk. Zij worden in de proceskosten veroordeeld, inclusief de beslagkosten. De rechtbank hanteert tarief VIII (in plaats van tarief VI) omdat gedaagden door hun proceshouding voor nodeloze vertraging en kosten aan de zijde van [eiseres] hebben gezorgd. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn vóór de eerste mondelinge behandeling niet verschenen, zij zijn daarna wel verschenen (bij dezelfde advocaat), zij hebben aangedrongen op een tweede mondelinge behandeling en die tweede mondelinge behandeling heeft (nagenoeg) niets toegevoegd maar wel veel vertraging veroorzaakt. Om dezelfde reden rekent de rechtbank twee punten voor de tweede mondelinge behandeling. Dus 4 punten totaal (dagvaarding 1, mondelinge behandeling 1, tweede mondelinge behandeling 2). De rechtbank merkt op dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] een financiële reden (lager griffierecht voor natuurlijke personen) hebben opgegeven als achtergrond voor de keuze om pas later te verschijnen. Een dergelijke reden is op zichzelf niet ongeoorloofd, maar rechtvaardigt ook de substantiële vertraging niet (zeker niet omdat er nagenoeg geen nieuwe argumentatie was).

5.De beslissing

5.1.
beslist als volgt:
  • a) veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres] van
  • b) veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten:
  • c) veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres] van € 36.000,00, vermeerderd met 5% contractuele rente vanaf de respectieve einddata van de geldleningen tot de dag van volledige betaling;
  • d) veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres] van
  • e) vernietigt de overeenkomsten tot kwijtschelding en achterstelling op grond van misbruik van omstandigheden, voor het geval deze tot stand zijn gekomen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
€ 129,70 voor exploot dagvaarding
5.651,00 voor griffierecht
296,96 voor beslagkosten
92,74 voor beslagkosten
4.247,00 (tarief VIII 1 punt) voor beslagkosten
16.988,00voor salaris advocaat (tarief VIII 4 punten)
€ 27.405,40 totaal
telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat;
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten vanaf de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.