ECLI:NL:RBOBR:2024:2524

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
01-322805-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met verwerping van noodweerexces en oplegging van gevangenisstraf en terbeschikkingstelling

Op 13 juni 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 december 2022 in Helmond haar huisgenoot meerdere keren heeft gestoken met een mes en een schaar, terwijl zij bovenop het slachtoffer zat. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.

De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen en legde de verdachte een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar geestelijke gezondheid en verslavingsproblematiek, en het risico op recidive. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk in het gelijk gesteld in zijn vordering tot schadevergoeding, waarbij de rechtbank een bedrag van € 16.165,07 toekende, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.322805.22
Datum uitspraak: 13 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, loc. Ter Peel, HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 maart 2023, 26 mei 2023, 15 augustus 2023, 3 november 2023, 12 januari 2024, 8 april 2024 en 30 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 februari 2023.
Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting van 26 mei 2023 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 10 december 2022, te Helmond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,bovenop voornoemde [slachtoffer] heeft gezeten en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht), met een mes en/of een schaar, althans één of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp (en) in de buik en/of de schaamstreek en/of de borst en/of de rug en/of het gezicht/hoofd/hals en/of de pols, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 10 december 2022, te Helmond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, bovenop voornoemde [slachtoffer] heeft gezeten en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht), met een mes en/of een schaar, althans één of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de buik en/of de schaamstreek en/of de borst en/of de rug en/of het gezicht/hoofd/hals en/of de pols, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
De verdachte heeft haar huisgenoot bij wie zij tijdelijk in huis woonde meermalen gestoken. Zij wordt primair beschuldigd van een poging tot doodslag en subsidiair van een poging tot opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bepleit. De raadsman heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat uit de beperkte aard van het letsel blijkt dat verdachte geen opzet op de dood heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De bewijsmiddelen.
(niet ter publicatie opgenomen)
Bewijsoverweging.
Voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) meerdere malen heeft gestoken en gesneden, waarbij zij gebruik heeft gemaakt van een groot vleesmes en een schaar. Verdachte is boven op het slachtoffer gaan zitten en heeft hem meerdere malen gestoken. Op het moment dat het slachtoffer weg wil kruipen heeft zij hem in zijn rug gestoken. Het slachtoffer heeft door het handelen van verdachte onder andere (snij)wonden opgelopen in de voorzijde van zijn borstkas, zijn buik, zijn schaamstreek en zijn rug.
Uit de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken leidt de rechtbank af dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borstkas en de buik vitale lichaamsdelen bevinden zoals slagaders en de longen, waarvoor geldt dat een perforatie daarvan levensbedreigend kan zijn. Daarmee stelt de rechtbank vast dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat het steken levensbedreigende verwondingen zou veroorzaken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor omschreven (mes)steken in het lichaam naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van levensbedreigende steekverwondingen bij het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer bewust heeft aanvaard.
Niet kan worden vastgesteld dat door het handelen van verdachte de levensbedreigende klaplong is veroorzaakt, omdat de geraadpleegde deskundige vanuit haar expertise geen uitspraken kon doen over of het waarschijnlijker is dat de klaplong tijdens het steekincident door toedoen van verdachte is ontstaan, of ná het steekincident als het slachtoffer door de politie is getaserd en ten val gekomen. Dit maakt het oordeel van de rechtbank echter niet anders, nu voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood de daadwerkelijke fysieke gevolgen niet doorslaggevend zijn. De aanmerkelijk kans dat het slachtoffer overlijdt en de aanvaarding daarvan, los van daadwerkelijke gevolgen, zijn toereikend om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 10 december 2022, te Helmond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,bovenop voornoemde [slachtoffer] heeft gezeten en (vervolgens) meermalen, met een mes en/of een schaar, in de buik en de schaamstreek en de borst en de rug en het gezicht/hoofd/hals en de pols, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zich bevond in een besloten ruimte van de woning en werd aangevallen door [slachtoffer] . Zij moest zich daartegen verdedigen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging omdat het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
Op basis van het dossier acht de rechtbank het aannemelijk dat het [slachtoffer] is geweest die op enig moment het vleesmes heeft gepakt en met dit mes in zijn handen heeft geroepen dat verdachte en [persoon] zijn woning moeten verlaten. [2] De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer] met het mes zijn woorden kracht bij heeft willen zetten. Verdachte heeft geweigerd de woning van het slachtoffer te verlaten en heeft nadat het slachtoffer op de grond terecht is gekomen op hem ingestoken. Niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] verdachte heeft aangevallen met het mes of dat hij op het punt heeft gestaan dat te doen. Gelet op deze feiten en omstandigheden was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Ter terechtzitting heeft de raadsman tevens aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat voor zover verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat nu het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest en de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank te volstaan met een gevangenisstraf van gelijke duur aan het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf waaraan bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] in zijn eigen woning met een vleesmes en een schaar in onder andere zijn borstkas en buik te steken. Door deze handeling heeft verdachte het leven van [slachtoffer] ernstig in gevaar gebracht en een grove inbreuk gemaakt op zijn lichamelijk integriteit. Daarnaast worden door een dergelijk misdrijf de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid versterkt.
De op te leggen straf.
Bij een zodanig ernstig feit als het onderhavige past niet een gevangenisstraf van beperkte duur zoals door de raadsman is verzocht. In een zaak als deze, waarin een poging tot een levensdelict wettig en overtuigend bewezen is en strafuitsluitingsgronden niet zijn gebleken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden ontkomen aan de oplegging van een straf die in ieder geval voor een aanmerkelijke duur onvoorwaardelijke vrijheidsberoving met zich meebrengt.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden.
Verdachte is eerder op 7 februari 2019 en 29 november 2021 veroordeeld tot taakstraffen voor bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Daarnaast blijkt uit een omtrent de geestvermogens van verdachte door het Pieter Baan Centrum op 14 september 2023 uitgebracht rapport dat bij verdachte sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken waarbij de afgelopen jaren ook antisociale trekken meer op de voorgrond zijn komen te staan. Daarnaast is sprake van een fors probleem met het gebruik van middelen, waarbij met name de stoornissen in het gebruik van alcohol en cocaïne op de voorgrond staan. Verdachtes pathologie is ernstig, chronisch aanwezig en heeft gevolgen voor haar dagelijkse functioneren, leefomstandigheden en ook op haar handelen en gedragingen in alledaagse situaties. Haar persoonlijkheidsstoornis maakt haar gevoelig voor (vermeende) bedreiging en in de periode van de ten laste gelegde feiten is er sprake van massale basale onveiligheid in het leven en de leefomgeving van betrokkene waardoor haar reeds kwetsbare persoonlijkheid verder onder druk komt te staan. Betrokkenes frustratietolerantie is beperkt en zij beschikt in dergelijke situaties over zeer beperkte gedragsalternatieven en is geneigd tot het kiezen van de aanval. De deskundigen adviseren, gelet op de doorwerking van deze problematiek op de gedragingen van verdachte, het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving, gelet op de persoon van de verdachte en de ernst van de feiten en omstandigheden, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De op te leggen maatregel.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege als volgt.
In het hiervoor aangehaalde rapport van het Pieter Baan Centrum schatten de deskundigen het risico op een nieuw geweldsdelict en meer specifiek een geweldsdelict met gebruik van een steekwapen verhoogd in. De deskundigen merken op dat er zich in de afgelopen jaren (sinds 2018) een patroon lijkt af te tekenen van geweldsincidenten vanuit betrokkene en dat het betrokkene niet lukt haar eigen handelen hierin bij te sturen en hulp te accepteren. Haar frustratietolerantie is beperkt en haar emotieregulatie schiet ernstig tekort, waardoor het risico bestaat dat betrokkene gemakkelijk in conflicten terecht komt en daarin geweld niet schuwt. Vanuit haar antisociale denkkader ziet betrokkene het gebruik van geweld in momenten van conflict als gerechtvaardigd. Zij wordt hierin onvoldoende
geremd door gewetensbezwaren. Betrokkene gebruikt daarnaast grote hoeveelheden
middelen die een ontremmende werking hebben op haar gedrag. Bij verdachte is geen sprake van beschermende factoren. Concluderend wordt het risico op toekomstig geweld, bij onveranderde omstandigheden, door de deskundigen als hoog ingeschat.
De deskundigen adviseren op basis van de aard en omvang van de vastgestelde psychopathologie en het daaruit voortkomende recidiverisico, aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Een lichter kader wordt door de deskundigen niet haalbaar geacht. De deskundigen merken op dat verdachte beperkt inzicht heeft in haar problematiek en pathologie en dat zij wisselt in haar standpunt ten aanzien van zorg en behandeling. Daarbij wordt opgemerkt dat de interne behandelmotivatie zeer ging is en dat ook de forse verslavingsproblematiek maakt dat de kans klein is dat verdachte zich langdurig aan behandelvoorwaarden zal kunnen houden.
De rechtbank neemt ook de bovenstaande conclusies en adviezen over. De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 21.165,07, bestaande uit € 1.165,07 materiële schade (reiskosten: € 41,07, medische kosten: € 124,- en materiële kosten: € 1.000,-) en € 20.000,- immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gevorderde reiskosten en medische kosten toewijsbaar en verzoekt de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de immateriële schade acht de officier van justitie de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 15.000,-. In het meer gevorderde behoort de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie verzoekt de vordering in zoverre toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijk rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt dat de gestelde materiële schade voor wat betreft de posten ‘materiële kosten’ en de parkeerkosten moet worden afgewezen, omdat ten aanzien van deze posten bewijsstukken ontbreken.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade stelt de verdediging dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze vordering niet van eenvoudige aard is. Uit het dossier en de letselrapportage blijkt dat ten aanzien van verschillende verwondingen niet kan worden vastgesteld of deze het gevolg zijn van het handelen van verdachte dan wel een andere oorzaak hebben. Nader onderzoek is te belastend voor het onderhavige strafproces.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten een vergoeding voor immateriële schade van € 15.000,- en een vergoeding voor materiële schade van
€ 1.165,07. Het toegewezen bedrag bestaande uit immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Het toegewezen bedrag bestaande uit materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2023.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige gevorderde, aangezien nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre een uitgebreide nadere behandeling vereist. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

poging tot doodslag.

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 16.165,07, bestaande uit € 1.165,07 materiële schade en € 15.000 immateriële schade.
Het toegewezen bedrag bestaande uit immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Het toegewezen bedrag bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2023.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 16.165,07. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 115 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit een vergoeding van € 1.165,07 voor materiële schade en
€ 15.000,- voor immateriële schade.
Het toegewezen bedrag bestaande uit immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Het toegewezen bedrag bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2023.
Verdachte is van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Soeteman, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. A. Jansen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 13 juni 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd 2022270492 met onderzoeksnaam Espace.
2.Een uitgewerkt tapgesprek, sessienummer 3, pag. 119 en de verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de politie, pag. 238.