In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [A]. Het verzoek is ingediend door de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van [A] bij zijn vader is, en dat de noodzaak voor een machtiging tot uithuisplaatsing ontbreekt. De moeder van [A] heeft ingestemd met het verblijf van [A] bij de vader, en er is geen bodemprocedure gestart om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. De kinderrechter heeft de betekenis van een eerder vonnis in kort geding van april 2023, waarbij [A] voorlopig aan de moeder was toevertrouwd, als komen te ontvallen beschouwd. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader geen toegevoegde waarde heeft, aangezien [A] al bij hem verblijft en de moeder heeft aangegeven dat zij inziet dat dit in het belang van [A] is. Het verzoek is afgewezen, en de kinderrechter heeft de beslissing openbaar uitgesproken.