Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarig pleegkind. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 april 2024, en de rechtbank heeft op 29 mei 2024 de terechtzitting gehouden. De verdachte werd verweten dat hij in de periode van 6 oktober 2018 tot en met 26 mei 2020 ontucht heeft gepleegd met zijn pleegkind, door meermalen de borsten van het slachtoffer vast te pakken.
De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die op dat moment 12 en 13 jaar oud was, beoordeeld. De officier van justitie stelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en geloofwaardig waren, en dat er geen sprake was van beïnvloeding. De verdediging betwistte echter de betrouwbaarheid van deze verklaringen en stelde dat er onvoldoende steunbewijs was om tot een veroordeling te komen.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar stonden, er onvoldoende bewijs was om met overtuiging vast te stellen dat de verdachte het strafbare feit had begaan. De rechtbank wees op de noodzaak van steunbewijs in zedenzaken en concludeerde dat er ruimte voor redelijke twijfel bestond. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken.