ECLI:NL:RBOBR:2024:2484

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
01/128423-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk na het gooien van illegaal knalvuurwerk in een treinstation

Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De zaak was aanhangig gemaakt na een incident op 31 december 2022 te Helmond, waarbij de verdachte illegaal knalvuurwerk gooide in de richting van verbalisanten van de politie, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die beiden letsel hadden opgelopen door zijn handelen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor de eerste benadeelde partij € 7.327,09 en voor de tweede benadeelde partij € 7.479,20 bedraagt. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot de dag der algehele voldoening toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.128423.23]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.128423.23
Datum uitspraak: 12 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren [2004] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is na verwijzing door de politierechter op 3 april 2024 op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 29 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 januari 2024. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
T.a.v. feit 1 primair:
op of omstreeks 31 december 2022 te Helmond
aan een of meer perso(o)n(en), te weten verbalisant(en) van de politie Oost-Brabant, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar/hun bediening,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende oorsuizen en/of tinnitus en/of (ernstige) spanningsklachten, heeft toegebracht door (illegaal) (knal)vuurwerk naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te gooien, terwijl dat vuurwerk op enkele meters afstand van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] tot ontploffing is gekomen;
T.a.v feit 1 subsidiair:
op of omstreeks 31 december 2022 te Helmond
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer
perso(o)n(en), te weten verbalisant(en) van de politie Oost-Brabant, [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van
haar/hun bediening,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende oorsuizen en/of tinnitus en/of (ernstige)
spanningsklachten, toe te brengen door (illegaal) (knal)vuurwerk naar en/of in de
richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te gooien, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v feit 1 meer subsidiair:
op of omstreeks 31 december 2022 te Helmond
een of meer perso(o)n(en), te weten verbalisant(en) van de politie Oost-Brabant, [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige
uitoefening van haar/hun bediening,
heeft mishandeld door het gooien van (illegaal) (knal)vuurwerk, naar en/of in de
richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel,
te weten blijvende oorsuizen en/of tinnitus en/of (ernstige) spanningsklachten, ten
gevolge heeft gehad;
T.a.v. feit 2:
op of omstreeks 31 december 2022 te Helmond, althans in Nederland,
opzettelijk,
professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten
- 21 stuks (0,1 kilogram) Pirat CLASSIC (knalvuurwerk) en/of
- meerdere stuks (1,0 kilogram) Weco (vuurpijl(en)),

in elk geval een hoeveelheid professioneel vuurwerk, voorhanden heeft gehad;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder feit 1 meer subsidiair en het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdediging heeft verder vrijspraak bepleit voor het onder feit 2 meer subsidiair ten laste gelegde voor zover dit ziet op het feit dat verdachte opzet had op de mishandeling van verbalisanten van politie Oost-Brabant in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het bewijs van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere overwegingen van de rechtbank.
Illegaal knalvuurwerk.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte een stuk illegaal knalvuurwerk, te weten een thunderking, heeft gegooid. Dat verklaart verdachte bij het politieverhoor op 1 januari 2023. Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zeker wist dat het een thunderking betrof omdat hij dat duidelijk op het stuk vuurwerk heeft zien staan. Hij wist dat dit vuurwerk op de grond geplaatst diende te worden en gooide het in de fly over omdat de knal daar harder is.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Beide slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , hebben zwaar lichamelijk letsel opgelopen als gevolg van het door verdachte gegooide illegale knalvuurwerk. Verdachte heeft dit vuurwerk aangestoken en gegooid naar een besloten ruimte, te weten een fly over bij een treinstation. Bij uitstek een plaats waar veel mensen komen. Dit is niet alleen een feit van algemene bekendheid maar verdachte was hiervan ook op de hoogte, aangezien hij eerder die middag met zijn kameraden al vuurwerk in de fly over had afgestoken. Het vuurwerk werd daar afgestoken in de wetenschap dat het vuurwerk daar harder zou knallen. Verdachte had geen zicht op de plaats waar het vuurwerk terecht zou komen maar heeft niettemin bij het aansteken en gooien van het vuurwerk zich op geen enkel moment ervan vergewist of er op dat moment personen aanwezig waren op de plaats waar hij het vuurwerk naartoe gooide.
In die omstandigheden heeft verdachte zich met het gooien van het illegaal knalvuurwerk blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat daar op dat moment aanwezige personen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen en heeft hij die kans ook aanvaard. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte voorwaardelijk opzet bestond op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Anders dan door de officier van justitie aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte wist of had kunnen weten dat op het moment dat hij het vuurwerk in de fly over gooide, daar een of meer verbalisanten aanwezig waren. Dat kan niet worden afgeleid uit de camerabeelden en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Ook het feit dat verdachte een politieauto heeft zien staan en dat een ander persoon vuurwerp naar dat (lege) voertuig heeft gegooid is daartoe - ook als dit in samenhang wordt bezien - onvoldoende. Van deze strafverhogende omstandigheid zal hij worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1. op 31 december 2022 te Helmond [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende oorsuizen en tinnitus en ernstige spanningsklachten, heeft toegebracht door illegaal knalvuurwerk in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te gooien, terwijl dat vuurwerk op enkele meters afstand van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] tot ontploffing is gekomen;

2. op 31 december 2022 te Helmond, opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten

- 21 stuks (0,1 kilogram) Pirat CLASSIC knalvuurwerk en
- meerdere stuks (1,0 kilogram) Weco vuurpijlen,

voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder feit 1 meer subsidiair en onder feit 2 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, onder meer omdat verdachte verstandelijk beperkt is en zich vaak niet bewust is van de gevolgen van zijn acties. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak niet passend is gezien de ernst van de feiten. De verdediging verzoekt het opleggen van een deels voorwaardelijke werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten
Verdachte heeft met zijn handelen twee personen zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Letsel waar de slachtoffers nog lange tijd, zo niet de rest van hun leven, de gevolgen van zullen moeten ondervinden. Verdachte is zonder enige aanleiding overgegaan tot deze zinloze zware mishandeling. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van het Vuurwerkbesluit. Hij heeft professioneel en gevaarlijk vuurwerk voorhanden gehad, zonder dat hij de vereiste professionaliteit en deskundigheid daarvoor had. Door zijn handelwijze heeft verdachte veiligheidsrisico’s genomen waarmee hij de veiligheid van anderen in gevaar heeft gebracht.
Strafmatigend
Verdachte heeft zijn leven, gezien de reclasseringsrapportage d.d. 8 maart 2024 en het verhandelde ter terechtzitting, sinds de feiten op een positieve wijze veranderd. Verder is verdachte gezien de justitiële documentatie d.d. 1 maart 2024 sinds de onderhavige feiten niet meer met justitie in aanraking gekomen. De stelling van de raadsman dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn volgt de rechtbank niet nu dit niet volgt uit de stukken en ook overigens onvoldoende is onderbouwd.
Strafmodaliteit
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De oriëntatiepunten wijzen op het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van meerdere maanden.
De rechtbank is echter van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de positieve ontwikkeling van verdachte zou doorkruisen. Gezien de persoon van verdachte en hetgeen hiervoor reeds is overwogen acht de rechtbank oplegging van een taakstraf passend en geboden. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het oogpunt van juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met alleen oplegging van een taakstraf. Daarom zal de rechtbank ook een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Het voorwaardelijk deel zal niet ten uitvoer worden gelegd als verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds invloed uitoefenen op het gedrag van de verdachte, opdat hij niet opnieuw een strafbaar feit begaat en de reeds benoemde positieve ontwikkeling doorzet.
Conclusie
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank, anders dan officier van justitie, van oordeel is dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Alles tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 117 dagen voorwaardelijk onder aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht met een proeftijd van twee jaren.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tot een totaalbedrag van € 8.327,09 bestaande uit € 327,09 materiële schade en € 8.000,- immateriële schade. De materiële schade bestaat uit kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering tot een bedrag van € 327,09.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding volledig kunnen worden toegewezen tot een bedrag van
€ 8327,09 onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding volledig toewijsbaar. De verdediging heeft gepleit tot matiging van de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 6.000,- en het gevorderde bedrag voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding volledig toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente hierover.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank is van oordeel dat het door de benadeelde partij aangehaalde arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden uit 2021 belangrijke overeenkomsten biedt met onderhavige zaak voor wat betreft de schade en de gevolgen. In dit arrest is een bedrag van € 6.000,- toegewezen. De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding dienovereenkomstig en bepaalt deze na inflatiecorrectie en afgerond op € 7.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente hierover. De gevorderde immateriële schadevergoeding wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tot een totaalbedrag van € 8.529,20 bestaande uit € 529,20 materiële schade en € 8.000,- immateriële schade. De materiële schade bestaat uit kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering tot een bedrag van € 385,-, kosten voor extra uren aan kinderopvang tot een bedrag van € 94,20 en kosten voor het annuleren van een Wie is de mol-weekend tot een bedrag van € 50,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 479,20. Met betrekking tot het annuleren van het Wie is de Mol-weekend stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat dit bedrag niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu dit geen rechtstreekse schade is die voortvloeit uit de feiten.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schadevergoeding geheel kan worden toegewezen.
De toe te wijzen schadevergoedingen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding toewijsbaar tot het bedrag van € 479,20. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het gevorderde bedrag voor het annuleren van het Wie is de Mol-weekend geen rechtstreekse schade is die voortvloeit uit de feiten. Zodoende verzoekt de verdediging dat het gevorderde bedrag voor wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk verklaard wordt.
De verdediging heeft gepleit tot matiging van de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 6.000,- en het gevorderde bedrag voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding toewijsbaar is tot het bedrag van €479,20, vermeerderd met de wettelijke rente hierover. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag voor het annuleren van een Wie is de Mol-weekend onvoldoende is onderbouwd. Het aanhouden van de zaak voor nader onderzoek naar deze schadepost zou een onevenredige belasting voor het strafgeding vormen. Zodoende wordt het gevorderde bedrag voor wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank is, evenals bij de vordering tot vergoeding van immateriële schade bij benadeelde partij [slachtoffer 1] van oordeel dat het door de benadeelde partij aangehaalde arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden uit 2021 belangrijke overeenkomt biedt met onderhavige zaak voor wat betreft de schade en de gevolgen. In dit arrest is een bedrag van € 6.000,- toegewezen. De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding dienovereenkomstig en bepaalt deze na inflatiecorrectie en afgerond op € 7.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente hierover. De gevorderde immateriële schadevergoeding wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 60a, 302 Wetboek van Strafrecht
1, 2, 6 Wet op de economische delicten
9.2.2.1 Wet milieubeheer
1.2.2 Vuurwerkbesluit.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1.
zware mishandeling, meermalen gepleegd
2.
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan (artikel 1.2.2 eerste lid van het Vuurwerkbesluit)
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregelen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2:
  • Een
  • Een
Maatregel van schadevergoeding voor [slachtoffer 1]
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 7.327,09. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 71 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 327,09 materiële schadevergoeding en € 7.000,- immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] van een bedrag van € 7.327,09, bestaande uit € 327,09 materiële schadevergoeding en € 7.000,- immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Maatregel van schadevergoeding voor [slachtoffer 2]
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 7.479,20. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 72 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 479,20 materiële schadevergoeding en € 7.000,- immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] van een bedrag van € 7.479,20, bestaande uit € 479,20 materiële schadevergoeding en € 7.000,- immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. W.A.F. Damen en mr. T.J. Roest Crollius, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. Beex, griffier,
en is uitgesproken op 12 juni 2024.