ECLI:NL:RBOBR:2024:2434

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
01.291295.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op cafetaria door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 10 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte die samen met een mededader een gewapende overval heeft gepleegd op een cafetaria in Odiliapeel op 4 november 2023. De verdachte, geboren in 2006, heeft zich samen met zijn mededader naar de cafetaria begeven, voorzien van een bivakmuts en gewapend met een machete en een mes. Tijdens de overval hebben zij de eigenaar bedreigd en geprobeerd een kassalade met inhoud te stelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren en een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 96 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn geestelijke gezondheid en de positieve stappen die hij heeft gezet na het delict. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, en de rechtbank heeft dit advies gevolgd. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.291295.23
Datum uitspraak: 10 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2006] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 april 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 november 2023 te Odiliapeel, gemeente Maashorst
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een kassalade en/of geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- zich naar/in de cafetaria van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben begeven,
- voorzien van een bivakmuts, althans (in ieder geval) voorzien van geheel of gedeeltelijk bedekt gezicht,
- (vervolgens) heeft/hebben gezegd/geroepen: "geld, geld, geld!",
- (daarbij) een zwaard/machete, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond en/of zwaaiende bewegingen heeft/hebben gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer] ,
- (daarbij) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben getoond,
- (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of
- (vervolgens) een kassalade (met inhoud) heeft/hebben gepakt

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte, heeft zijn raadsvrouw aangevoerd dat [verdachte] zijn verantwoordelijkheid erkent. Het feit kan in zijn geheel wettig en overtuigend worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Bewijsmiddelen.
  • Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 27 mei 2024.
  • Verklaring van aangever [slachtoffer] d.d. 4 november 2023, p. 127-130.
  • Verklaring van aangever [slachtoffer] d.d. 5 november 2023, p. 131-132.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 4 november 2023 te Odiliapeel, gemeente Maashorst, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een kassalade en geld, die aan [slachtoffer] toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hebbende hij en zijn mededader:
- zich naar/in de cafetaria van voornoemde [slachtoffer] begeven,
- voorzien van een bivakmuts,
- vervolgens hebben geroepen: "geld, geld, geld!",
- daarbij een machete hebben getoond en zwaaiende bewegingen hebben gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer] ,
- daarbij een mes hebben getoond,
- voornoemde [slachtoffer] hebben geslagen en
- vervolgens een kassalade (met inhoud) hebben gepakt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een werkstraf op te leggen van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie en een jeugddetentie van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte die ten tijde van het feit speelde en verdachte zodoende verminderd toerekenbaar te achten. Voorts heeft zij verzocht de werkstraf deels voorwaardelijk op te leggen omdat verdachte op dit moment al vier dagen per week werkt en hij de andere dag therapie heeft of een afspraak heeft met zijn toezichthouder van de jeugdreclassering. Verdachte is meer gebaat bij een forse waarschuwing op de plank dan bij het daadwerkelijk uitvoeren van een werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit, betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum voor jeugdigen en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de minderjarige verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een cafetaria omdat hij en zijn mededader geld en sigaretten wilden hebben om op stap te gaan en omdat hij geld nodig had om zijn scooter te maken. Zij zijn bewapend met een machete en een mes de cafeatria binnengegaan en toend e iegnaar de bivakmuts van één van hen wilde aftrekken, is hij door medeverdachte geslagen en door verdachte bedreigd met de machete. Zij hebben vervolgens de kassalade met inhoud gepakt en wilden meenemen, maar omdat de kassalade met een lange kabel vastzat hebben zij uiteindelijk geen goederen buit kunnen maken.
Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen om in zijn behoeftes en die van zijn mededader te voorzien.
Door psycholoog drs. L. Aa is op 8 januari 2024 een rapport uitgebracht omtrent de geestvermogens van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte lijdende is aan een ongespecificeerd stemmingsstoornis met een paniekaanval als specificatie en een stoornis in het gebruik van cannabis in vroege remissie. Er was vooraf en tijdens het plegen van het ten laste gelegde bij verdachte sprake van een stemmingsstoornis, echter van een doorwerking naar het ten laste gelegde lijkt geen sprake. Verdachte lijkt berekenend te hebben gehandeld. Hij wilde geld hebben om zijn scooter te maken en heeft messen meegenomen om geld onder druk en dreiging te verkrijgen. Om die reden wordt geadviseerd het ten laste gelegde feit volledig toe te rekenen aan verdachte. Er is sprake van een laag recidiverisico. Er is geen sprake geweest van doorwerking van vastgestelde stoornissen in verdachte zijn denken, voelen en handelen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Om deze reden wordt er geen behandeling geadviseerd binnen een juridisch kader.
Ook de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft een advies uitgebracht. Op 18 april 2024 is [verdachte] voor de eerste keer in beeld gekomen bij de Raad en het voor de Raad een vraagstuk blijft waarom [verdachte] met de medeverdachte op pad is gegaan, de cafetaria binnen is gegaan en heeft gedreigd met een machete. Dit omdat hij ten tijde van het onderhavig delict kampte met ernstige angsten, sombere gedachten, paranoïde gevoelens en veelal binnen bleef. Hierop is tijdens zowel het psychologisch onderzoek als het raadsonderzoek onvoldoende zicht gekomen. Hij ging niet naar school, werkte niet en ontliep sociale situaties. [verdachte] kan zelf niet uitleggen hoe hij deze keuze heeft gemaakt en waarom hij hiervoor wel naar buiten durfde.
[verdachte] heeft na zijn invrijheidstelling positieve stappen gezet. Hij is gestopt met blowen, werkt vier dagen per week bij zijn vader, staat onder behandeling van een psycholoog en zijn mentale gesteldheid lijkt sterk te zijn verbeterd. De RvdK vindt het belangrijk dat [verdachte] deze stappen blijft zetten, maar ook dat er zicht blijft op zijn ontwikkeling.
De kans op herhaling is laag. [verdachte] is een first offender en een bekennende verdachte.
Het baart de RvdK wel zorgen dat [verdachte] van het plegen van geen enkel delict naar het
plegen van een zeer ernstig delict is gegaan. Het motief van [verdachte] is dat hij geld
nodig had, en dat wilde opeisen van het slachtoffer.
Omdat, zoals hierboven aangegeven, het onduidelijk is en blijft wat de beweegredenen zijn geweest voor het plegen van het ernstige delict, kan de RvdK niet inschatten of en in hoeverre deze beweegredenen nog steeds aanwezig zijn en wat dit betekent voor het recidive-risico.
De RvdK vindt een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie passend. Het onvoorwaardelijke gedeelte heeft betrekking op de dagen dat [verdachte] in verzekering heeft gezeten. De RvdK vindt een langer onvoorwaardelijk gedeelte, waarbij [verdachte] naar de jeugdgevangenis gaat, niet passend. De RvdK vermoedt namelijk dat een verblijf in een jeugdgevangenis meer schade zal doen bij [verdachte] , dan dat het recidive voorkomt. (…) Het delict waarvan [verdachte] verdacht wordt, is echter een ernstig delict wat ernstige langdurige gevolgen kan hebben voor het slachtoffer. De RvdK heeft geen signalen dat de wapens die de verdachten bij zich hadden zijn gebruikt richting het slachtoffer, maar het dreigen hiermee kan veel geestelijke
gevolgen hebben (gehad). Dit legitimeert jeugddetentie. Gelet op de positieve stappen die [verdachte] maakt, vindt de RvdK een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie daarom passend, als stok achter de deur.
Gelet op de ernst van het feit en het aandeel van [verdachte] hierin, vindt de RvdK een onvoorwaardelijke werkstraf passend. Op die manier ervaart [verdachte] direct strafrechtelijke consequenties van zijn keuzes die hij die dag gemaakt heeft en kan hij iets positiefs teruggeven aan de maatschappij. Hoewel de RvdK begrijpt dat de ouders wat huiverig zijn voor een onvoorwaardelijke werkstraf, omdat zij niet willen dat dit [verdachte] belemmert om te blijven werken door bijvoorbeeld overvraagd te worden, ziet de RvdK voldoende mogelijkheden voor [verdachte] om een werkstraf positief af te sluiten. Er zal met hem gekeken worden hoe deze werkstraf zo vormgegeven kan worden, dat dit niet ten koste gaat van zijn andere bezigheden, door bijvoorbeeld de werkstraf te spreiden over een langere periode.
De RvdK heeft het Pro Justitia-rapport met het daarin beschreven interventieadvies uitgebreid gelezen. (…) In het Pro Justitia-rapport wordt uitgelegd dat er zorgen zijn over zijn affectieve geweten. [verdachte] geeft namelijk aan dat hij niet begrijpt waarom het slachtoffer niet gewoon het geld gaf en hij kan zich niet goed verplaatsen in het slachtoffer wat dit emotioneel heeft betekend. De RvdK deelt deze zorgen. De RvdK vindt het daarnaast lastig om het recidiverisico in te schatten, omdat [verdachte] van het plegen van geen enkel delict ineens naar het plegen van een ernstig delict is gegaan. Omdat niet helder is geworden hoe dit tot stand is gekomen, vindt de RvdK het lastig om in te schatten of dit nog een keer kan gebeuren. Een aantal factoren die de RvdK daarnaast zorgen baart, is zijn gespannenheid die gezien werd toen hij in de cel zat en trauma’s waarover hij spreekt, onverwerkt lijken te zijn. De RvdK vindt het belangrijk dat hier aandacht voor blijft, bijvoorbeeld tijdens de gesprekken met de psycholoog. Hoewel [verdachte] vanuit het vrijwillig kader meewerkt aan psychologische hulp, vindt de RvdK het van belang dat de jeugdreclassering toezicht houdt op de doorloop en de voortgang van dit traject. De RvdK vindt het daarnaast belangrijk dat zijn gewetensontwikkeling onderwerp van gesprek blijft. Om die reden koppelt de RvdK aan zijn advies wel een bijzondere voorwaarde gericht op het meewerken aan psychologische hulpverlening, gericht op zijn angstproblematiek, traumaproblematiek en zijn affectieve gewetensontwikkeling.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf en een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de algemene voorwaarde dat de minderjarige:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar
feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de minderjarige:
- meewerkt aan de hulpverlening gericht op angstproblematiek, traumaproblematiek en zijn affectieve gewetensontwikkeling en,
- meewerkt aan het behouden van een dagbesteding,
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Brabant te
‘s-Hertogenbosch opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. De minderjarige is daarbij van rechtswege verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat verdachte zes weken huisarrest heeft gehad, verbonden als voorwaarde aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond en dat verdachte de door hem gepleegde strafbare feiten in een vroeg stadium van het onderzoek heeft toegegeven en ook verder zijn volledige medewerking aan dat onderzoek heeft verleend.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de thuissituatie van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde: doordat er binnen het gezin de nodige problematiek speelde in verband met de oudste zus van verdachte, zat hij niet lekker in zijn vel en stond hij onder grote druk.
Verdachte heeft daarvoor samen met zijn ouders in een vrijwillig kader hulpverlening gezocht en in de schorsingsperiode positieve stappen gezet (betaalde baan gevonden, gestopt met blowen en de hiervoor al aangehaalde behandeling bij een psycholoog).
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor jeugdigen voor diefstal met geweld (overval op een winkel). Zij heeft daarbij de strafverzwarende omstandigheden betrokken. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal aan verdachte een werkstraf opleggen van 80 uren, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie op voor de duur van 100 dagen met aftrek van voorarrest. Van deze straf zal de rechtbank een gedeelte van 96 dagen voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Omdat verdachte 4 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten, heeft hij het onvoorwaardelijke gedeelte van deze jeugddetentie al ondergaan en hoeft hij niet terug naar de (jeugd)gevangenis.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden en draagkracht van verdachte en de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Gelet op de op te leggen straf, zal de rechtbank het met ingang van 7 november 2023 geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen met ingang van heden.

Beslag.

Onder verdachte is een (vouw)mes in beslag genomen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 mei 2024 afstand gedaan van dit voorwerp, zodat de rechtbank daarop geen beslissing meer zal nemen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 45, 47, 77i, 77m, 77n. 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
- legt op de volgende straffen:
  • een
  • een
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden dat de minderjarige:
- meewerkt aan de hulpverlening gericht op angstproblematiek, traumaproblematiek en zijn affectieve gewetensontwikkeling en,
- meewerkt aan het behouden van een dagbesteding,
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Brabant te
‘s-Hertogenbosch opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de minderjarige gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
- heft op het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. H.M. Hettinga, kinderrechter, lid en mr. M.M.J. Nuyten, lid,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 10 juni 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant (onderzoek Valerio, OB1R023140), afgesloten op 10 november 2023, aantal pagina's: 183.