ECLI:NL:RBOBR:2024:2433

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
01/246074-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor mishandeling, openlijk geweld en zware mishandeling met bijzondere voorwaarden en jeugddetentie

Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling, mishandeling en openlijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 september 2023 in Eindhoven [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met een mes in zijn arm te steken. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 1] mishandeld en op 22 juli 2023 openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard en hem een jeugddetentie opgelegd van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de straf, waaronder een meldplicht en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd voor de duur van 12 maanden. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 24 mei 2024, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn psychische problematiek en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 8.356,74 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.246074.23
Parketnummer vordering: 01.011518.22
Datum uitspraak: 07 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van jeugdstrafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2008] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren van 24 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna te noemen: verdachte) en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 mei 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Eindhoven aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (blijvend) beschadigde spieren en/of pezen in een arm, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken in een arm van die [slachtoffer 1] ;
t.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in een arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door te slaan;
t.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 22 juli 2023 te Eindhoven openlijk, te weten, op, in of bij het Station Eindhoven Centraal, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer 2] door te slaan en/of te schoppen.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.011518.22 is aangebracht bij vordering van 7 februari 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter te Eindhoven van 17 maart 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op donderdag 7 september 2023 doet [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] ) aangifte van zware mishandeling op 2 september 2023. [slachtoffer 1] is geslagen en met een mes in zijn onderarm geraakt. Verdachte zou degene zijn geweest die deze handelingen jegens [slachtoffer 1] heeft verricht.
Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij op 22 juli 2023 in Eindhoven in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1wordt niet betwist dat door verdachte zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] is toegebracht, maar er is geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De intentie van verdachte was enkel gericht op afdreigen. Primair dient verdachte dan ook geheel vrijgesproken te worden van dit feit.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat indien feit 1 wel wettig en overtuigend bewezen wordt dit feit een voortgezette handeling van de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling betreft en dat dit betrokken dient te worden in de strafwaardigheid van het feit.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen. [1]
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 mei 2024:
Op 2 september 2023 was ik op een feestje in Eindhoven waar ik [slachtoffer 1] zag. We werden bozer door het gesprek en ik heb uit woede de eerste klap uitgedeeld. We waren aan het vechten en we probeerden beiden het mes dat op de grond lag op te pakken, maar ik was eerder. Ik begon ermee te dreigen en te zwaaien en voor ik het wist had ik [slachtoffer 1] met het mes geraakt. Ik maakte een beweging naar achteren (
opmerking griffier: verdachte maakt een beweging met zijn rechterarm langs zijn zij naar achteren)en toen een duwbeweging. Ik heb zeker met het mes gezwaaid. [slachtoffer 1] stond voor mij en liep naar achteren en ik liep naar voren. [slachtoffer 1] bewoog veel, terwijl ik met het mes stond te zwaaien.
Proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 1] (p. 63 - 65). Voor zover inhoudende:
[p. 63] Op zaterdag 2 september 2023, was ik op mijn fatbike op de Weldschapsedijk (...)
[de rechtbank begrijpt: te Eindhoven]
[p. 64] Ik zag dat [verdachte] een mes in zijn linkerhand vast had. (...) Ik zag dat [verdachte] een halve meter afstand van mij stond. Ik voelde dat ik in mijn rechteronderarm was geraakt. Ik voelde veel pijn. Ik keek en zag dat er veel bloed uit de mouw van mijn jas kwam. Ik wilde een vuist maken om mezelf te weren en ik voelde dat ik mijn vingers niet kon buigen. Alle kracht was uit mijn rechterhand. Ik keek en ik zag dat mijn vingers hingen. Ik kon op geen enkele manier mijn hand nog gebruiken.
[p. 65] Mijn onderarm is geopereerd omdat de spieren en de zenuwen doormidden zijn. De artsen hebben het zo goed als mogelijk hersteld. Ik heb een revalidatietraject van minimaal anderhalf jaar. Naar verwachting kan ik mijn linkerhand voor de rest van mijn leven nog 85% gebruiken.
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] d.d. 21 september 2023 (p. 84 - 86). Voor zover inhoudende:
[p. 85] Tijdens de operatie zijn de zenuwen en spieren weer aan elkaar gemaakt. Ik ga therapie volgen om mijn hand weer opnieuw te gebruiken. Ik kan mijn arm niet meer strekken. Ik kan mijn arm alleen maar gebogen houden.
Aanvraagformulier medische informatie (p. 87). Voor zover inhoudende:
achternaam [slachtoffer 1] voorna(a)m(en): [slachtoffer 1]
(...)
datum: 7-9-2023
I. Omschrijving van het letsel (...)
A. Uitwendig waargenomen letsel: Onderarm rechts snijverwonding +-5 cm met uitgebreid spierbuikletsel tot op bot van de radius. Letsel van extensor spieren/pezen (ECRL/ECRB/EDC, EDM en suppinator partieel). Eveneens verdenking zenuwletsel (PIN) (…)
II. Bijzondere mededelingen: Bij de operatie 2-9-'23 werd zenuwletsel (PIN) gevonden en hersteld (deze voorziet de aansturing van meerdere extensoren/spieren)). Volgende spieren hersteld: ECRL/ECRB/EDC/EDM/EUPP en EPL. Er zal langdurig revalidatietraject volgen. Over jaar is meer te zeggen over mogelijk blijvend functieverlies van de hand.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 en feit 3.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde onder de feiten 2 en 3 met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte deze bewezen verklaarde feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 mei 2024;
  • het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 1] (p. 63 en 64); en
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 mei 2024; en
  • het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 2] (p. 132 en 133);
  • het proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden) (p. 157-164).
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair:
De rechtbank stelt op grond van voormelde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting het navolgende vast.
In de nacht van 2 september 2023 is verdachte in Eindhoven op een feestje en treft daar [slachtoffer 1] . De twee jongens krijgen ruzie en er ontstaat een gevecht. Op enig moment neemt verdachte een mes ter hand en maakt hiermee dreigende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] . Verdachte zwaait met het mes terwijl [slachtoffer 1] tegenover verdachte staat en ook heen en weer beweegt. Verdachte heeft met het mes in de hand ook stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] gemaakt. De bewegingen worden door verdachte omschreven als een naar achter en een voorwaartse duwbeweging. Verdachte stapt met het mes in de richting van [slachtoffer 1] die op dat moment ook veel beweegt, en raakt hem in zijn onderarm. Als gevolg van het steken in de onderarm heeft [slachtoffer 1] een operatie aan zijn onderarm moeten ondergaan. Ondanks dat het zenuwletsel in de onderarm tijdens de operatie werd hersteld, is een lang revalidatietraject ingezet en is het onzeker of [slachtoffer 1] in de toekomst zijn dominante hand weer volledig zal kunnen gebruiken.
Dat verdachte [slachtoffer 1] met het mes in zijn onderarm heeft geraakt en dat daardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, staat niet ter discussie. De vraag is wel of verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte voor zover deze inhoudt dat hij niet de bedoeling had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Dit neemt niet weg dat verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Van voorwaardelijk opzet is sprake indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een in de gegeven omstandigheden naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Anders dan de raadsvrouw is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte. In het licht van bovengenoemd kader overweegt de rechtbank daarover als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte tijdens een gevecht, waarbij door [slachtoffer 1] veel bewegingen werden gemaakt, met het mes stekende en dreigende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en dat verdachte ook heeft ingestapt om deze voorwaartse stekende beweging richting [slachtoffer 1] te kunnen maken. Naar algemene ervaringsregels levert het van dichtbij zwaaien en steken met een mes de aanmerkelijke kans op dat dit zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt. Aangezien het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder- en dus ook verdachte- wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het handelen van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvormen zo zeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. In dit verband wijst de rechtbank in het bijzonder op het feit dat verdachte is ingestapt om een voorwaarts stekende beweging richting [slachtoffer 1] te maken. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en acht het onder feit 1 primair ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte en opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1 primair:
op 2 september 2023 te Eindhoven aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvend) beschadigde spieren en/of pezen in een arm, heeft toegebracht door met een mes te steken in een arm van die [slachtoffer 1] ;
t.a.v. feit 2:
op 2 september 2023 te Eindhoven [slachtoffer 1] heeft mishandeld door te slaan;
t.a.v. feit 3:
op 22 juli 2023 te Eindhoven openlijk, te weten, op het Station Eindhoven Centraal, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door te slaan en te schoppen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat mocht het tot een bewezenverklaring komen de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde gedragingen moeten worden beschouwd als een voortgezette handeling, nu het vechten vooraf is gegaan aan het steekincident.
De officier van justitie heeft ten aanzien van dit verweer geen standpunt ingenomen.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de gedragingen die onderdeel zijn van de voortgezette handeling tot uiting moeten komen als één ongeoorloofd wilsbesluit. Met deze eis hangt samen dat er sprake moet zijn van gelijksoortigheid van handelingen.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de twee afzonderlijk ten laste gelegde feiten voort uit twee van elkaar los staande wilsbesluiten.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] eerst geslagen en heeft vervolgens gedurende het gevecht een mes – dat er volgens verdachte eerst niet was – ter hand genomen. Hij heeft zich vervolgens bedreigend met het mes richting [slachtoffer 1] gedragen en in zijn richting gestoken. Verdachte heeft [slachtoffer 1] na het ter hand nemen van het mes niet meer geslagen. De rechtbank ziet het steken met een mes niet als een opvolgende gedraging na het slaan van [slachtoffer 1] maar als een op zichzelf staand wilsbesluit.
Daar komt nog bij dat het steken met een mes een ander soort handeling betreft dan het slaan.
Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van meerdere wilsbesluiten slaagt het verweer van de verdediging niet.
Het bewezen verklaarde levert dan ook op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten en zijn er geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist oplegging van jeugddetentie voor de duur van 90 dagen waarvan 74 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer 1] , een locatieverbod voor de omgeving van de school en het huis van [slachtoffer 1] en dat verdachte naar school zal gaan. Daarnaast vordert de officier van justitie een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna te noemen: GBM) voor de duur van 12 maanden met de modules zoals door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd. De officier van justitie verzoekt de GBM direct uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de door de officier van justitie gevorderde eis slechts passend is, indien de rechtbank komt tot bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten. Mocht de rechtbank niet komen tot bewezenverklaring van alle drie de feiten, dan verzoekt de verdediging de straf te matigen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging stelt de verdediging dat deze op dit moment geen pedagogische meerwaarde heeft en verzoekt deze dan ook af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Verdachte heeft [slachtoffer 1] geslagen en met een mes in zijn onderarm gestoken. Aan de messteek in de onderarm heeft [slachtoffer 1] langdurig dan wel mogelijk blijvend letsel aan zijn dominante hand overgehouden. Verdachte heeft met zijn handelen grootleed bij [slachtoffer 1] veroorzaakt.
De bedreigingen met het mes, het daadwerkelijke steken en de andere geweldshandelingen die verdachte heeft verricht moeten een grote indruk op [slachtoffer 1] hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de ter terechtzitting gegeven toelichting op de vordering benadeelde partij/slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het blijvende grote litteken op de onderarm van [slachtoffer 1] herinnert hem dagelijks aan het incident.
Ook heeft verdachte openlijk en in vereniging geweld gepleegd tegen de heer [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] ) door hem op Station Eindhoven Centraal in de rug te trappen en vanaf de achterkant tegen de rug en het hoofd te slaan, terwijl hij werd belaagd door een grote groep jongeren. [slachtoffer 2] voelde zich dusdanig bedreigd dat hij over het spoor is gerend om zichzelf in veiligheid te brengen. Dit moet voor hem een zeer beangstigend moment zijn geweest. Het plegen van openlijk geweld is bovendien ernstig omdat dit niet alleen impact heeft op de slachtoffers van dit geweld, maar ook op (toevallige) omstanders die hiervan getuige zijn.
Jeugdstrafrecht.
Verdachte wordt berecht onder het jeugdstrafrecht, omdat hij ten tijde van het plegen van de feiten minderjarig was. Bij het jeugdstrafrecht gelden lagere richtlijnen voor de straftoemeting. Verder wordt bij het bepalen welke straf passend is veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De persoonlijke omstandigheden.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld en dat verdachte de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen de Pro Justitia rapportage (psychologisch onderzoek) d.d. 5 december 2023. Hieruit volgt dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten sprake was psychische problematiek in de vorm van aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis en een ongespecificeerde, disruptieve impulsbeheersings- of gedragsstoornis. Daarnaast blijkt dat bij verdachte sprake is van zorgwekkende aspecten in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, en van ouder-kind-relatieproblemen. Deze stoornissen hebben verdachte in behoorlijke mate beïnvloed bij de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
De gebleken ADHD (aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitstoornis) heeft als gevolg (gehad) dat verdachte meer moeite heeft met impulscontrole, probleemoplossing, lange termijn denken en het anticiperen op gevolgen. Volgens de psycholoog kan dit een rol hebben gespeeld bij het bewezenverklaarde in die zin dat verdachte minder over de consequenties ervan nadacht. Het advies van de psycholoog is dan ook om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het strafbare feit over.
Daarnaast weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat verdachte gedurende het onderzoek en ter terechtzitting een open proceshouding heeft aangenomen en er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten inziet. Verdachte heeft ten aanzien van de feiten 2 en 3 en deels ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte heeft laten merken dat hij verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn daden en dat waardeert de rechtbank.
Daar komt nog bij dat uit hetgeen door de verdediging ter terechtzitting naar voren is gebracht, blijkt dat na het aan het licht komen van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, zijn persoonlijke omstandigheden zich zodanig in positieve zin hebben gewijzigd, dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gedrag van verdachte zich ten goede zal keren. Tijdens de terechtzitting heeft de jeugdreclasseerder van verdachte mw. Z. Bouazani – kort gezegd – bevestigd dat verdachte een positieve ontwikkeling meemaakt en sprake is van een keerpunt. Hij heeft zich gehouden aan de strenge voorwaarden die zijn gekoppeld aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Mevrouw Bouazani zegt er wel bij dat verdachte nog een lange weg te gaan heeft en intensief toezicht en begeleiding nog lange tijd nodig zullen zijn. Verdachte heeft toegezegd hieraan zijn medewerking te zullen blijven verlenen.
Voor het bepalen van de strafmodaliteit heeft de rechtbank eveneens acht geslagen op de Pro Justitia rapportage (psychologisch onderzoek), zoals eerder aangehaald. Hieruit blijkt ten aanzien van de op te leggen straf/maatregel onder meer het navolgende.
Gelet op de uiteengezette problematiek rond de persoon van verdachte en de gevolgen die dit heeft gehad op zijn handelen, acht de psycholoog het gevaar voor recidive zeer groot. Gelet op het voorgaande wordt door de psycholoog voorgesteld dat een divers behandelaanbod ondersteunend kan zijn om de gebleken problematiek van verdachte op gedragsmatig en sociaal-emotioneel, te verminderen. Zowel verdachte zelf als zijn thuissituatie behoeven intensieve begeleiding om het probleemgedrag van verdachte te verminderen. Geadviseerd wordt dat verdachte aan een traject in polikliniek voor forensische geestelijke gezondheidszorg, zoals GGzE te Eindhoven, zal deelnemen. Deze behandeling dient zich te richten op de gebleken zorgwekkende aspecten van zijn sociaal-emotioneel functioneren, zoals de gebrekkige impulscontrole, agressieregulatieproblemen, de krenkbaarheid/lichtgeraaktheid alsook de lacunes in de gewetensontwikkeling. Voor het aanbod in de thuissituatie wordt gedacht aan een intensief systeem-aanbod zoals Multi System Therapie (MST), dat aangeboden wordt door de instelling zoals de Viersprong. Deze behandeling dient zich te richten op de verwennend-verwaarlozende
aspecten van de pedagogische en affectieve opstelling waar ouders toe neigen. Vanwege zijn weerstand tegen autoriteiten en het daadwerkelijk reflecteren op zich zelf, wordt aanbevolen dat de hulpverlening plaatsvindt in verplichtend kader. Ook wordt ingeschat dat het van belang is om een duidelijke en ferme en snelle ‘stok achter de deur’ te hebben staan om de in het verleden instabiele houding naar hulpverlening, te verbeteren. De dreiging van een plaatsing in een justitiële jeugdinrichting zet zowel verdachte als ouders er duidelijk toe aan om zich in te zetten voor de verbetering, die zij zelf ook zeggen te willen.
Hierbij dient een duidelijke vinger aan de pols gehouden wordt vanuit de jeugdreclassering, en dient de maatregel Individuele Traject Begeleiding (ITB), verlengd te worden.
Het juridisch kader waarin de voorgestelde behandelmodules kunnen worden uitgevoerd, is een GBM, zo adviseert de psycholoog.
Het advies dat door de Raad voor de Kinderbescherming op 14 mei 2024 is uitgebracht sluit hierbij aan. Door de Raad voor de Kinderbescherming worden verschillende modules voor de GBM geadviseerd. De GBM dient in de visie van de Raad voor de Kinderbescherming dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. Daarnaast adviseert de Raad voor de Kinderbescherming dat aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd waarbij het onvoorwaardelijk deel de reeds ondergane detentieperiode niet te boven gaat.
Alles afwegende zal de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf en maatregel opleggen.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 77w, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, bevelen dat het programma van de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, als het toezicht en de begeleiding zouden wegvallen, opnieuw een strafbaar feit zal plegen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de jeugdige is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.706,74 materiële schadevergoeding (schadeposten: kleding € 350, reiskosten € 107,25, handtherapie €284,49, daggeldvergoeding € 35, opvragen medische info Xpert Clinics €85 en fatbike € 850) en € 7.500 immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Daarnaast worden nog twee voorwaardelijke bedragen gevorderd, te weten voor de toekomstige handtherapie (€ 250,) en vanwege mogelijke studievertraging (€ 20.275,).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de voorwaardelijk gevorderde bedragen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Ten aanzien van het overige gedeelte van de gevorderde materiële schadevergoeding en de immateriële schadevergoeding stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze bedragen redelijk zijn en voor vergoeding in aanmerking komen met toewijzing van de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [slachtoffer 1] een aandeel heeft gehad in het incident en dat daarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding. Zij verzoekt de rechtbank het bedrag van de immateriële schadevergoeding te matigen tot € 5.000.
Ten aanzien van de materiële schadevergoeding, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de gevorderde kosten voor de kleding, reiskosten en medische kosten. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de fatbike stelt de verdediging dat de post dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het zoekraken van de fatbike in een te ver verwijderd verband staat tot de gedragingen van verdachte.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten materiële schadevergoeding ten bedrage € 856,74 (schadeposten: kleding, reiskosten, handtherapie, daggeldvergoeding en opvragen medische info Xpert Clinics) en immateriële schadevergoeding, ten bedrage van € 7.500 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Materiële schadevergoeding.
De rechtbank is van oordeel dat de door het slachtoffer de gemaakte en gevorderde kosten ter zake van kleding, reiskosten, handtherapie, daggeldvergoeding en opvragen medische info Xpert Clinics voldoende duidelijk heeft toegelicht en onderbouwd.
Ten aanzien van de fatbike is de rechtbank van oordeel dat dit geen rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade is. Uit het mutatierapport d.d. 2 mei 2024 blijkt dat de fatbike na het incident door een bekende van het slachtoffer op het [locatie] aan de Welschapsedijk te Eindhoven is gestald. Het slachtoffer heeft contact gehad met een bewoner van het [locatie] en afspraken gemaakt over het ophalen van de fatbike. Deze is dus niet achtergebleven op de plek waar het incident heeft plaatsgevonden. Wanneer het slachtoffer op het [locatie] komt om zijn fatbike op te halen, blijkt deze te zijn verdwenen. Dit maakt dat de rechtbank – in lijn met hetgeen de verdediging heeft betoogd – van oordeel is dat het zoekraken van de fatbike in een te ver verwijderd verband staat tot de gedragingen van verdachte. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Ook de voorwaardelijke verzoeken (schadeposten: toekomstige handtherapie en studievertraging) zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren nu deze kosten voorwaardelijk zijn gevorderd en op dit moment (nog) niet door het slachtoffer zijn gemaakt.
De benadeelde partij kan de onderdelen van de vordering die niet-ontvankelijk zijn verklaard slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schadevergoeding
Bij de beoordeling van de immateriële schadevergoeding weegt de rechtbank – in tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft betoogd – niet mee dat het slachtoffer een rol heeft gehad in het tussen hem en verdachte ontstane conflict, nu de reactie van verdachte hierop buiten iedere proportie is geweest. De rechtbank stelt vast dat er door het handelen van verdachte het slachtoffer – ondanks het ondergaan van intensieve en langdurige revalidatie – mogelijk blijvend beperkt is aan zijn dominante hand. Daarnaast heeft het slachtoffer voor de rest van zijn leven een groot ontsierend litteken op zijn onderarm dat hem voor altijd zal herinneren aan het incident.
De rechtbank ziet daarom aanleiding de immateriële schadevergoeding in zijn geheel toe te wijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.011518.22.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, waaronder de verklaring van de deskundige dat de pedagogische meerwaarde van de tenuitvoerlegging op dit moment zeer gering is, ziet de rechtbank aanleiding de gevorderde tenuitvoerlegging af te wijzen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 57, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair:
zware mishandeling;
t.a.v. feit 2:
mishandeling;
t.a.v. feit 3:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 74 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- de aanwijzingen van de jeugdzorgmedewerker zal opvolgen;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [slachtoffer 1] , geboren op [2007] , tenzij dit contact plaatsvindt met uitdrukkelijke toestemming van de jeugdreclassering en daarbij de aanwijzingen van de jeugdreclassering worden opgevolgd;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [persoon] , geboren op [2006] , tenzij dit contact plaatsvindt met uitdrukkelijke toestemming van de jeugdreclassering en daarbij de aanwijzingen van de jeugdreclassering worden opgevolgd;
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [adres 2] te Vessem en in en rond de school van [slachtoffer 1] , te weten [school slachtoffer] , [adres 3] te Eindhoven, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht; en
- dat veroordeelde onderwijs zal volgen en – indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht – een bijbaantje zal hebben gedurende de proeftijd van 2 jaren.
Geeft aan Stichting Jeugdbescherming Brabant, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert / de reclassering, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 maanden.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 maanden.
.
Deze maatregel bestaat uit:
- het voortzetten van de poliklinische behandeling bij de GGzE met de daaruit voortkomende aanbevolen behandelingen, ook als dit inhoudt een behandeling TACT;
- het meewerken aan een behandelaanbod dat is gericht op ingrijpende/traumatische levensgebeurtenissen, wanneer dit bij de Catamaran nodig wordt geacht;
- het meewerken aan het coachingstraject van Stichting Jeugdcoach en het zich houden aan afspraken die hieruit voortkomen;
- het meewerken aan gespecialiseerde ambulante begeleiding in navolging op het MST traject;
- het zich houden aan het monitor en veiligheidsplan, zoals is opgesteld door MST; en
- het meewerken aan HKA van de jeugdreclassering voor de duur van 6 maanden.
Beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaaris.
T.a.v. feit 1 primair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 8.356,74.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling niet kan worden toegepast.
Voormeld bedrag bestaat uit € 856,74 materiële schadevergoeding en € 7.500 immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 02 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 8.356,74, bestaande uit € 856,74 materiële schadevergoeding en € 7.500,00 immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 02 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Wijst af de vordering met parketnummer 01.011518.22 van de officier van justitie d.d. 7 februari 2024.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. L.R.H. Koekoek en N.E.M. Keereweer, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 07 juni 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, onderzoeksnummer OB2R023101, onderzoek Hinterland, afgesloten op 11 november 2023, aantal pagina’s: 1 tot en met 168. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.