ECLI:NL:RBOBR:2024:242

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
01.042118.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en wapenbezit na schietpartij in Oss

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij in Oss op 11 februari 2023. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een vuurwapen op het slachtoffer had geschoten, wat resulteerde in een schotwond in het bovenbeen van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een noodweersituatie, maar dat het beroep op noodweer niet kon slagen vanwege de disproportionaliteit van de reactie van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust had aanvaard door het vuurwapen te hanteren in een chaotische situatie. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van 5.520 euro aan schadevergoeding, inclusief materiële en immateriële schade. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij gijzeling kan worden toegepast indien de verdachte niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.042118.23]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.042118.23
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 mei 2023, 11 augustus 2023, 2 november 2023, 21 december 2023 en 25 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 april 2023.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:hij op of omstreeks 11 februari 2023 te Oss, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een (vuur)wapen (een of meer kogel(s)) op, althans in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten en/of voornoemde [slachtoffer] daarbij in het (linker)(boven)been, althans het lichaam heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2023 te Oss, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (schot)wond in het (linker)(boven)been, althans het lichaam, heeft toegebracht door met een (vuur)wapen (een of meer kogel(s)) op, althans in de richting van voornoemde [slachtoffer] te schieten; ( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2023 te Oss, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (vuur)wapen (een of meer kogel(s)) op, althans in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten en/of voornoemde [slachtoffer] daarbij in het (linker)(boven)been, althans het lichaam heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 2:hij op of omstreeks 11 februari 2023 te Oss, althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 1 en/of 2 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen (geschikt om automatisch te vuren) en/of een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag heeft gepleegd. Verdachte heeft van korte afstand een schot gelost op de aldaar rondlopende [slachtoffer] (hierna: slachtoffer). Hij heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer dodelijk geraakt zou kunnen worden.
Verder acht de officier van justitie, ondanks dat er geen wapen is aangetroffen, op grond van de bewijsmiddelen het voorhanden hebben van een wapen van categorie III wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte het opzet had op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte op klaarlichte dag een schot heeft gelost dat was gericht naast het been van het slachtoffer, waardoor dit niet snel de dood van het slachtoffer tot gevolg zal hebben. In het been van een mens bevinden zich geen vitale delen. Door op de grond te richten, is niet alleen de kans dat verdachte het slachtoffer in zijn been zou raken, maar ook de kans dat daarbij een slagader zou worden geraakt, zeer klein te noemen. Dit maakt volgens de verdediging dat er geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. Verder is aangevoerd dat als verdachte al wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg, te weten het overlijden van het slachtoffer, zou kunnen intreden, hij de kans op het gevolg niet bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat het letsel bij het slachtoffer niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en het onder 2 tenlastegelegde voorhanden hebben van een vuurwapen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Overwegingen omtrent het bewijs ten aanzien van feit 1.
Op 11 februari 2023 rond 12:15 uur was het slachtoffer samen met zijn zoon naar de woning van de vriendin van verdachte, aan de [adres 2] , gegaan. Ook was verdachte met zijn vriendin, zus en moeder daar aanwezig. Voor de woning van de vriendin van verdachte heeft een woordenwisseling plaatsgevonden, gevolgd door een handgemeen tussen verdachte en aangever en diens zoon. Op enig moment heeft verdachte een schot gelost. De afstand tussen verdachte en het slachtoffer was op dat moment ongeveer 3,5 meter. De kogel heeft het slachtoffer in het rechterbovenbeen geraakt.
Ter terechtzitting heeft de verdachte erkend dat hij een schot heeft gelost, maar dat hij niet bewust de trekker heeft overgehaald. De verdachte heeft verklaard dat hij zich bewust was van het feit dat er kogels in het vuurwapen zaten en dat het pistool geladen was, maar dat hij niet wist dat het ook dóórgeladen was. Ook heeft hij verklaard dat hij zijn vinger op de trekker had en dat het wapen niet beveiligd was toen hij hiermee buiten rondliep.
(voorwaardelijk) opzet
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet de bedoeling had om het slachtoffer te doden. Van ‘vol’ opzet is dan ook geen sprake. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van het slachtoffer, wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt:
In het algemeen geldt dat een vuurwapen, ongeacht het kaliber, gemaakt is om dodelijk letsel te kunnen veroorzaken. De verdachte heeft verklaard dat hij een wapen heeft gepakt en dat hij op dat moment wist dat er kogels in de kamer van het wapen zaten en dat het wapen niet beveiligd was. Hij heeft niet gecontroleerd of het wapen doorgeladen was. Ook heeft hij verklaard dat hij, terwijl hij met het wapen rondliep, hij zijn vinger op de trekker had. Op enig moment heeft verdachte het wapen in de richting van het slachtoffer gehouden. Verdachte heeft verklaard dat hij een ongeoefende schutter is en dat er sprake was van een stressvolle en hectische situatie.
Door onder deze omstandigheden, in de chaos van een vechtpartij, als ongeoefend schutter, een vuurwapen ter hand te nemen, waarvan verdachte wist dat het geladen was en niet voorzien van een veiligheidspal, zonder te controleren of het wapen doorgeladen was, en dit vuurwapen vervolgens met zijn vinger op de trekker in de richting van het slachtoffer – dat zich op dat moment op slechts enkele meters afstand bevond – te houden, heeft verdachte met zijn handelen naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het vuurwapen zou afgaan en dat het slachtoffer in het lichaam zou worden geraakt op een locatie waar zich vitale organen bevinden, ten gevolge waarvan het slachtoffer zou komen te overlijden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit de verklaringen van verdachte zelf niet blijkt dat hij bewust náást de benen van het slachtoffer heeft geschoten, zoals door de raadsman is aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten; dat het slachtoffer door het handelen van verdachte zou komen te overlijden, was een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het gevolg dat het slachtoffer zou komen te overlijden gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft immers in de chaos van een vechtpartij een doorgeladen vuurwapen ter hand genomen en dat wapen, met de vinger op de trekker in de richting van het latere slachtoffer gehouden, waarna het wapen is afgegaan. Van contra-indicaties voor de aanname dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvormen zozeer is gericht op het overlijden van het slachtoffer, dat kan worden geoordeeld dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard, is de rechtbank niet gebleken. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat ook als wordt uitgegaan van de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat het wapen doorgeladen was, zij daarin geen aanwijzing ziet voor een contra-indicatie. Integendeel; de omstandigheid dat verdachte niet gecontroleerd heeft of het wapen doorgeladen was, levert, nu verdachte wist dat het wapen geladen en onbeveiligd was en hij zijn vinger op de trekker hield, juist een aanwijzing op vóór bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op de dood.
De rechtbank is bovendien, gelet op de hierboven vermelde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen de aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard, dat het vuurwapen zou afgaan, dat het slachtoffer geraakt zou worden in zijn lichaam op een locatie waar zich vitale organen bevinden en dat hij ten gevolge daarvan zou komen te overlijden.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zou komen te overlijden. Het onder 1, primair, tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsmiddelenbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, alsmede op grond van de hiervoor vermelde bewijsoverwegingen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1 primair:
hijopof omstreeks11 februari 2023 te Oss,althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een(vuur)wapen eenof meerkogel(s) op, althansin de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten en/ofvoornoemde [slachtoffer] daarbij in het(linker)(boven)been heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2:
hijopof omstreeks11 februari 2023 te Oss,althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 1 en/of 2 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen (geschikt om automatisch te vuren) en/ofeen wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van eengeweer, revolver en/ofpistool voorhanden heeft gehad;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor feit 1 een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij de verdediging noodzakelijk en proportioneel moet zijn.
noodweersituatie
De rechtbank is op grond van de eigen verklaring van verdachte, alsmede op grond van de verklaring van het slachtoffer, van oordeel dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Het slachtoffer en zijn zoon [naam] zijn de confrontatie aangegaan met verdachte, diens vriendin, zus en moeder. Het slachtoffer en zijn zoon [naam] zijn naar het huis van de vriendin van verdachte gereden en hebben daar uiteindelijk in het bijzonder de (fysieke) confrontatie met verdachte gezocht, waarbij zij meerdere klappen hebben uitgedeeld aan verdachte. Het slachtoffer verklaart dat verdachte, diens vriendin, moeder en zus op enig moment zien dat ze aan de verliezende hand zijn en dat dan de vrouwen ertussen springen. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen verdachte, waardoor er sprake is geweest van een noodweersituatie. Verdachte mocht dus handelen ter verdediging.
proportionaliteitDe rechtbank moet de vraag beantwoorden of de wijze van verdediging door verdachte proportioneel was. Uit de proportionaliteitseis volgt dat een gedraging niet straffeloos is als deze gedraging – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband – tot terughoudendheid nopende – maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Gelet op de eigen verklaring van verdachte heeft verdachte er bewust voor gekozen om een geladen vuurwapen bij zich te dragen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit wapen ter hand heeft genomen op het moment dat het slachtoffer een mes in zijn hand had en een dreigende houding had aangenomen. De rechtbank acht het op grond van de bewijsmiddelen niet aannemelijk dat het slachtoffer een mes in zijn hand heeft gehad. De rechtbank merkt hierbij op dat alleen verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat het slachtoffer een mes bij zich had en dat zijn moeder en zus, die op dat moment dicht bij het slachtoffer stonden, geen verklaring hebben willen afleggen. Gelet hierop is de aanwezigheid van een mes bij het slachtoffer naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. . De rechtbank neemt daarbij mee dat op de camerabeelden evenmin een mes waarneembaar is geweest.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn doorgeladen pistool bij zich had om het slachtoffer en diens zoon af te schrikken, door met dit pistool zichtbaar rond te lopen. De rechtbank overweegt dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte het doorgeladen pistool ook in de richting van het slachtoffer heeft gehouden waarbij een schot is gelost dat het slachtoffer in het bovenbeen heeft getroffen.
Verdachte heeft zich dus niet beperkt tot het dreigen met een vuurwapen, maar heeft dit wapen daadwerkelijk gebruikt tegen een ongewapende tegenstander.
conclusie ten aanzien van noodweer
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de keuze van het verdedigingsmiddel (vuurwapen) en de wijze waarop verdachte dit heeft gebruikt, niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte met zijn handelen weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Nu de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat ten tijde van de gedragingen weliswaar sprake was van een noodweersituatie, maar dat verdachte daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, kan van een geslaagd beroep op noodweerexces slechts sprake zijn indien de verdachte als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar dat verdachte (onder meer) de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Bij de beantwoording van de vraag of de overschrijding van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging komt betekenis toe aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging, alsmede aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden.
Ten aanzien van de intensiteit van de gemoedsbeweging overweegt de rechtbank dat zij aannemelijk acht dat de wederrechtelijke aanranding van verdachte en zijn moeder, zus en vriendin, zoals verdachte zelf heeft verklaard, geleid heeft tot paniek en de nodige emoties. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat áls al gesproken kan worden van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr, dat dan in ieder geval heeft te gelden dat deze wat intensiteit betreft niet zéér hevig was. Ten aanzien van de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, stelt de rechtbank vast dat sprake was van een vechtpartij, waarbij verdachte en zijn familie zich weliswaar moesten verdedigen, maar waarbij zij wel getalsmatig de overhand hadden, dat de aanwezigheid van een mes bij het slachtoffer niet is komen vast te staan en dat er weliswaar door verdachte en zijn zus klappen geïncasseerd zijn, maar dat zij zich niet in een dusdanig nijpende situatie bevonden of zwaar gewond waren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat áls al wordt aangenomen dat de wederrechtelijke aanranding tot paniek en hevige emoties heeft geleid, die als hevige gemoedsbeweging gekwalificeerd zouden kunnen worden, dat dan de mate waarin verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden in de weg staat aan het honoreren van zijn beroep op noodweerexces. Naar het oordeel van de rechtbank is het schieten met een vuurwapen, afgewogen tegen de aard en ernst van de aanranding, een zodanig disproportionele reactie, dat die verdachte niet kan disculperen. Verdachte heeft de grenzen van de noodzakelijke verdediging zó ver overschreden, dat hem geen beroep op noodweerexces toekomt.
Er zijn - ook overigens - geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht, mocht zij tot een veroordeling voor poging tot doodslag komen, om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die de duur van 20 maanden niet te boven gaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, te weten een poging tot doodslag. Verdachte heeft op klaarlichte dag een vuurwapen aanwezig gehad in de openbare ruimte, omdat hij zich bedreigd voelde. Verdachte heeft het risico genomen het onbeveiligde doorgeladen pistool met zijn vinger op de trekker in een hectische toestand de straat op te nemen. Uiteindelijk heeft verdachte een schot gelost waarbij het slachtoffer in zijn bovenbeen is geraakt. Dit moet een angstige situatie zijn geweest voor het slachtoffer en de zoon van het slachtoffer die hierbij aanwezig was.
Verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer niet alleen pijn en letsel toegebracht, maar hij heeft ook gevoelens van angst bij het slachtoffer veroorzaakt. Blijkens de vordering tot schadevergoeding kampt het slachtoffer nog steeds met de gevolgen van het misdrijf.
De verdachte heeft zich met zijn handelen ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen brengt in het algemeen risico’s voor de veiligheid van personen mee. De schietpartij alhier illustreert tot welke gevolgen het voorhanden hebben van een vuurwapen, zeker in conflictsituaties, kunnen leiden.
Bij het bepalen van de duur van de vrijheidsbenemende straf betrekt de rechtbank de hiervoor genoemde conflictsituatie en de door de rechtbank aangenomen noodweersituatie. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte geen vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, en dat het – gelukkig – bij een poging tot doodslag is gebleven. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ook heeft verdachte in een vroeg stadium van het onderzoek openheid van zaken gegeven omtrent zijn handelen en ook verder zijn medewerking aan dat onderzoek verleend.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Omdat de op te leggen gevangenisstraf de duur van de voorlopige hechtenis ruim (in ieder geval met meer dan 62 dagen) overstijgt en ook de gronden onverkort van toepassing zijn, zal de voorlopige hechtenis niet worden opgeheven. Verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis wordt afgewezen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot vergoeding van schade aan kleding en de gevorderde immateriële schade dienen te worden gematigd naar een bedrag van 250,00 euro voor de kleding en 5.000,00 voor immateriële schade. Het overige is volgens de officier van justitie volledig toewijsbaar. De vordering van het meer gevorderde dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte bepleit, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, primair de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren nu die pas gisteren is ingebracht waardoor een onwerkbare situatie is ontstaan voor de verdediging en hierdoor sprake is van een onevenredige belasting van het strafproces.
Subsidiair, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, zal de verdediging zich refereren aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de schadeposten met betrekking tot de trainingsbroek, de onderbroek, het T-shirt, de schade aan de Mercedes bus en de huurauto. De verdediging verzoekt de opgevoerde schade aan de overige kleding niet-ontvankelijk te verklaren omdat onder meer niet vaststaat dat reinigen niet mogelijk zou zijn geweest. De verdediging verzoekt de gevorderde immateriële schade te matigen aangezien de verdediging het gevorderde bedrag niet proportioneel vindt gelet op de feiten en omstandigheden die hier aan de orde zijn geweest.
Verder refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de gevorderde proceskosten.
Beoordeling.
Op grond van artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij zijn vordering op de zitting indienen tot het moment dat de officier van justitie het woord voert. De rechtbank stelt vast dat de vorderingen en de toelichting daarop vlak voor de behandeling van de strafzaak is ingediend. De vordering is in zoverre tijdig ingediend.
De rechtbank moet er echter ook zeker van zijn dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen wat zij als verweer tegen die vordering kan aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
De rechtbank en de verdediging hebben de vordering een dag voor de zitting ontvangen. Ondanks dat de rechtbank van oordeel is dat de raadsman van de benadeelde partij de vordering eerder had kunnen indienen, is niet komen vast te staan dat de raadsman van de verdachte de vordering niet met zijn cliënt heeft kunnen bespreken en hierop niet adequaat heeft kunnen reageren. De rechtbank merkt hierbij op dat de raadsman van verdachte in zijn pleitnota is ingegaan op de afzonderlijke opgevoerde posten van de kant van de benadeelde partij. Van de door de verdediging geschetste onevenredige belasting van het strafproces is dan ook geen sprake. De rechtbank ziet dan ook geen reden de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren.
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend welke ziet op vergoeding van materiële en immateriële schade. De vergoeding van materiële schade beoordeelt de rechtbank hieronder per post.
Kleding
Vaststaat dat de kleding die de benadeelde partij ten tijde van het incident droeg, beschadigd is geraakt als gevolg van het incident en de behandeling van de schotwond. Uit het dossier blijkt dat een trainingsbroek, een onderbroek en een T-shirt kapot zijn gegaan en de schoenen zijn bevuild. Een onderbouwing van de schade in de vorm van originele aankoopbonnen ontbreekt. Niet is gebleken dat de genoemde kleding gloednieuw was. Dat maakt dat de rechtbank tot een schatting komt van 75,00 euro voor de kleding en 100,00 euro voor de schoenen ter vergoeding van de schade. Aangezien niet is gebleken dat de overige kleding beschadigd is geraakt danwel niet te reinigen was, verklaart de rechtbank de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.
Het eigen risico
Benadeelde heeft verzocht om een vergoeding van 385,00 euro van het eigen risico. Nu deze kosten zijn onderbouwd en door de verdediging niet worden betwist, zullen deze worden toegewezen.
Schade aan de Mercedes bus
Benadeelde heeft verzocht om een vergoeding van 1.855,00 euro aan reparatiekosten, bestaande uit vermogensschade aan zijn voertuig. Nu deze kosten zijn onderbouwd door benadeelde en door de verdediging onvoldoende onderbouwd worden betwist, zullen deze worden toegewezen.
Kosten voor een huurauto
Benadeelde heeft verzocht om een vergoeding van 605,00 euro voor het huren van een auto in de periode dat de Mercedes bus in beslag was genomen. Nu deze kosten zijn onderbouwd en door de verdediging niet worden betwist, zullen deze worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank acht toewijsbaar, als vergoeding voor rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag voor immateriële schade van 2.500,00 euro. De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsman van de benadeelde partij aangehaalde voorbeelden niet geheel vergelijkbaar zijn met de onderhavige casus. Daarbij weegt de rechtbank in het bijzonder mee dat de benadeelde partij zelf de confrontatie heeft opgezocht en daarbij een noodweersituatie voor de verdachte heeft doen ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering tot vergoeding van de immaterieel geleden schade.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft de wettelijke rente gevorderd vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Er is geen verweer gevoerd tegen de gevorderde rente zodat deze wordt toegewezen zoals gevorderd.
Proceskosten
Benadeelde heeft verzocht om een vergoeding van 1.196,00 euro voor juridische kosten. Nu deze kosten zijn onderbouwd en door de verdediging niet worden betwist, zullen deze worden toegewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen in de kosten zoals opgevoerd door de benadeelde partij die tot op heden begroot zijn op 1.196,00 euro.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat het een voorwerp betreft met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid – immers, het vuurwapen bevond zich en was opgeborgen op enig moment voorafgaand aan het feit in het koffertje – en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 36f, 45, 57, 287 Wetboek van Strafrecht
26 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
poging tot doodslag
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2:
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
t.a.v. feit 1 primair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 5.520,00 euro, bestaande uit 3.020,00 euro materiële schade en 2.500,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op 1.190,00 euro, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer], van een bedrag van 5.520,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 62 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 3.020,00 euro materiële schade en 2.500,00 euro immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M.A. van der Put, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. M. Lochs, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 25 januari 2024.