ECLI:NL:RBOBR:2024:2404

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
C/01/390604 / HA ZA 23-143
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder wegens onbehoorlijk bestuur en faillissement van de vennootschap

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de curator van Flex Groep Brabant B.V. [gedaagde] aansprakelijk stelt voor het faillissement van de vennootschap. De curator, mr. Roelof Gerrit Frans Lammers, vordert dat [gedaagde] wordt verklaard aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap, omdat hij zijn taken als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] gedurende een periode van drie jaar voor het faillissement als bestuurder heeft gefunctioneerd, maar geen enkele controle heeft uitgeoefend en geen administratie heeft bijgehouden. Dit wordt gekwalificeerd als onbehoorlijk bestuur, wat een belangrijke oorzaak is van het faillissement.

De rechtbank heeft de vorderingen van de curator toegewezen, waarbij [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van het faillissementstekort en een voorschot van € 50.000. Daarnaast is aan [gedaagde] een civielrechtelijk bestuursverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar, met een dwangsom van € 500 per dag bij overtreding. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de curator toegewezen, die in totaal € 8.589,04 bedragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen de stellingen van de curator, waardoor zijn aansprakelijkheid vaststaat.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en de noodzaak om adequaat toezicht te houden op de gang van zaken binnen een vennootschap. De rechtbank heeft de argumenten van [gedaagde] verworpen, waaronder zijn bewering dat hij nooit bestuurder is geweest en dat hij slechts een vriendendienst heeft verleend. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] zijn verantwoordelijkheden als bestuurder niet heeft nageleefd, wat heeft geleid tot de huidige situatie van het faillissement.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/390604 / HA ZA 23-143
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
mr. ROELOF GERRIT FRANS LAMMERS q.q.,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van Flex Groep Brabant B.V. (hierna: de vennootschap),
te Oss,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. R.G.F. Lammers te Oss,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E. Sahin te Eindhoven.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- de dagvaarding en de akte herstel verzuim,
- de conclusie van antwoord,
- een akte met producties 2-11 van de curator,
- de mondelinge behandeling met zittingsaantekeningen en de spreekaantekeningen van mr. Sahin.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De feiten zijn als volgt.
( a) [gedaagde] heeft op 26 februari 2019 de aandelen in de vennootschap gekocht van een zekere [A] voor € 10.000,00; de aandelen zijn geleverd op 2 april 2019.
( b) [gedaagde] is gedurende een periode vanaf 2 april 2019 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven geweest als bestuurder van de vennootschap. [A] heeft (volgens [gedaagde] ) de onderneming feitelijk bestuurd in deze periode.
( c) [gedaagde] en [B] hebben op 30 april 2020 [gedaagde] bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven als bestuurder en [B] ingeschreven als bestuurder.
( d) De vennootschap is in januari 2021 failliet gegaan. De curator is als zodanig benoemd.
( e) De curator heeft ondanks verzoeken geen administratie aangetroffen. Hij heeft wel veel schulden aangetroffen.
( f) De curator heeft vastgesteld dat ruim 20 vennootschappen op naam van [B] stonden ingeschreven en dat [B] bij meerdere faillissementen is betrokken. De rechtbank Overijssel heeft op 1 september 2021 aan [B] een bestuursverbod opgelegd voor vijf jaar.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert als volgt:
I. voor recht te verklaren dat:
a.
primair, [gedaagde] zijn taak als bestuurder van de vennootschap Flex
Groep Brabant B.V. onbehoorlijk heeft vervuld, dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van de vennootschap, en dat [gedaagde] daarom aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden van de vennootschap voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
b.
subsidiair, [gedaagde] jegens de gezamenlijke crediteuren van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld, en aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan de curator te betalen:
primair:
a. het gehele faillissementstekort van de vennootschap, zoals dit zal komen vast te staan na een te houden verificatievergadering, te vermeerderen met de boedelschulden, waaronder begrepen het salaris curator en de overige faillissementskosten,
b. een voorschot van € 50.000 op het bedrag dat gedaagde op grond van II.a. dient te
betalen,
subsidiair:
c. de schade waarvoor gedaagde aansprakelijk is, zulks nader op te maken bij staat
en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
heden tot aan de dag der algehele voldoening,
d. een voorschot van € 50.000 op het bedrag dat gedaagde op grond van II.c. dient te
betalen;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, dat te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na het in deze te
wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. voor recht te verklaren dat [gedaagde] als bestuurder het bepaalde van artikel 106a Fw heeft
overtreden,
V. aan [gedaagde] een civielrechtelijk bestuursverbod op te leggen voor de duur van vijf jaren
vanaf de datum waarop het in deze te wijzen vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, op
straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan indien
[gedaagde] niet aan dit verbod voldoet, zulks tot een maximum van € 50.000.
3.2.
De curator legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde] bestuurder is geweest van de vennootschap (zie uittreksel KvK), geen controle heeft uitgeoefend, geen administratie heeft bijgehouden en de boel de boel heeft gelaten.
3.3.
[gedaagde] is het hier niet mee eens. Hij vindt dat hij nooit bestuurder is geweest en slechts een vriendendienst heeft verleend aan [A] , die de onderneming feitelijk bestuurde en toezegde alles te betalen, en de administratie heeft overgedragen aan [B] , die de bedrijfsactiviteiten voortzette. [gedaagde] vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de standpunten van de curator voldoende zijn gemotiveerd en dat [gedaagde] daar niet of niet genoeg op is ingegaan, zodat de vorderingen van de curator als na te melden moeten worden toegewezen. Het komt er in de kern op neer dat [gedaagde] inderdaad binnen drie jaar vóór het faillissementsvonnis (artikel 2:248 lid 6 BW) bestuurder is geweest, de boel de boel heeft gelaten en op geen enkele wijze naar behoren bestuurstaken heeft uitgevoerd. Dit levert in de visie van de rechtbank kennelijk onbehoorlijk bestuur en in het bijzonder een schending van de administratieplicht op en rechtvaardigt ook het bestuursverbod (waartegen niet of nauwelijks verweer is gevoerd).
4.2.
De rechtbank beoordeelt hieronder enkele standpunten van [gedaagde] .
( a) [gedaagde] vond aanvankelijk dat hij nooit bestuurder is geweest omdat er geen benoemingsbesluit te vinden is, maar [gedaagde] is er tijdens de mondelinge behandeling van uitgegaan dat hij wel bestuurder was, nadat de curator een intussen aangetroffen benoemingsbesluit heeft overgelegd. De rechtbank ziet dit als een erkenning (of in elk geval een niet langer betwisten) zodat het bestuurderschap vaststaat.
( b) [gedaagde] meent dat hij alleen maar voor zichzelf in privé een huis wilde kopen vanuit de vennootschap. De rechtbank verwerpt dit standpunt omdat het juist in de richting van onbehoorlijk bestuur wijst en in elk geval niet duidelijk maakt dat onbehoorlijk bestuur niet aan de orde is.
( c) [gedaagde] meent dat [A] hem vertelde alles te zullen betalen. De rechtbank verwerpt dit standpunt omdat geen redelijk denkend bestuurder afgaat op dit soort toezeggingen, zonder controle, afspraken, zekerheden, enz., waarover niemand in deze zaak informatie heeft gepresenteerd.
( d) [gedaagde] vindt dat hij geen toegang had tot de bankrekening en geen vergoeding ontving van de vennootschap. De rechtbank vindt dit niet relevant en wijst erop dat hij zelf zegt een huis te hebben willen kopen, zodat er wel degelijk voordeel voor hem werd beoogd. De rechtbank heeft er begrip voor de beleving van [gedaagde] dat deze zaak hem veel nadeel oplevert terwijl hij uit de vennootschap geen salaris ontving (enz.), maar de rechtbank ziet juridisch geen ruimte om deze beleving mee te nemen in het voordeel van [gedaagde] .
( e) [gedaagde] vindt dat [A] kennelijk de loonheffing niet heeft betaald en dit nooit tegen hem ( [gedaagde] ) heeft gezegd. De rechtbank verwerpt dit standpunt omdat het de verantwoordelijkheid is van de bestuurder om dergelijke feiten te controleren.
( f) Volgens [gedaagde] heeft hij de administratie overgedragen aan [B] , die klappers over de jaren 2015-2020 is komen ophalen met een bus. De rechtbank verwerpt dit standpunt omdat:
- het kennelijk onbehoorlijk bestuur een zelfstandige dragende grond is voor de beslissing (naast de schending van de boekhoudplicht),
- [gedaagde] niets heeft verteld over de aard, omvang en kwaliteit van de administratie, zodat zijn standpunt over de overdracht hem niet baat,
- de handelwijze van [gedaagde] (overdracht administratie) behoort tot de verantwoordelijkheid en het risico van de bestuurder, als de opvolgend bestuurder de administratie kwijtraakt (zoals [gedaagde] kennelijk meent) en de vennootschap failliet gaat.
( g) [gedaagde] vraagt het bedrag als bovenmatig te matigen (artikel 2:248 lid 4 BW). [gedaagde] meent dat de curator heeft geschikt met [A] voor € 61.484,00 en wil niet meer hoeven betalen dan dat. De rechtbank verwerpt dit standpunt omdat de aard, ernst en omvang van het onbehoorlijk bestuur in de weg staan aan matiging, maar geeft aan de curator mee elk redelijk voorstel in overweging te nemen. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling de tijd genomen om met partijen van gedachten te wisselen over een regeling en partijen hebben daarna de gelegenheid gehad voor een akte (over een mogelijke intussen bereikte regeling), maar dit heeft niet tot een oplossing geleid.
4.3.
De conclusie is dat de rechtbank de vorderingen van de curator toewijst als na te melden en voor het overige afwijst. De rechtbank verbindt een dwangsom aan overtreding van het bestuursverbod (artikel 106b lid 5 Fw), als gevorderd, en matigt de dwangsom en verbindt daar een maximum aan.
4.4.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,04
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2,00 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.589,04
De rechtbank houdt bij het liquidatietarief rekening met de door de curator ingeschatte werkelijke omvang van het tekort in het faillissement.
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder van de vennootschap onbehoorlijk heeft vervuld, dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van de vennootschap en dat [gedaagde] daarom aansprakelijk is tot vergoeding van de schulden van deze vennootschap voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de curator te betalen:
  • a) het gehele faillissementstekort van de vennootschap, zoals dit zal komen vast te staan na een te houden verificatievergadering, te vermeerderen met de boedelschulden, waaronder begrepen het salaris curator en de overige faillissementskosten;
  • b) een voorschot van € 50.000,00 op het bedrag dat [gedaagde] op grond van (a) dient te betalen;
5.3.
wat betreft het bestuursverbod:
  • a) verklaart voor recht dat [gedaagde] als bestuurder het bepaalde in artikel 106a Fw heeft overtreden;
  • b) legt aan [gedaagde] een civielrechtelijk bestuursverbod op voor de duur van vijf jaren vanaf de datum waarop dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan;
  • c) bepaalt dat [gedaagde] aan de rechthebbende van artikel 106b lid 5 Fw een dwangsom verbeurt van € 500,00 per dag dat hij handelt in strijd met het bestuursverbod, tot een maximum van € 50.000,00;
5.4.
wat betreft de proceskosten:
  • a) veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 8.589,04, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
  • b) veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op
12 juni 2024.