Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
- a) De oprit is aangewezen als noodweg zonder vergoeding ten gunste van de achterzijde en het bedrijfspand. Zo niet, dan moet de oprit volgens hem als zodanig nog worden aangewezen
- b) [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld (bouwhekken). [eiser] heeft daardoor schade geleden. [gedaagde] moet deze schade vergoeden (op te maken bij staat).
- a) [eiser] moet € 5.000,00 jaarlijks vooraf betalen ingeval van aanwijzing van de oprit als noodweg (verklaring voor recht en veroordeling)
- b) [eiser] moet € 1.710,34 betalen als schadevergoeding (vaststelling schade en aansprakelijkheid)
- c) [eiser] moet de noodweg onderhouden, met een dwangsom
- d) [eiser] moet zijn perceel zo inrichten dat dit perceel niet afwatert op het perceel van [gedaagde] .
4.De beoordeling
- Thema 1: noodweg
- Thema 2: onrechtmatige daad en schadevergoeding ((bouw)hekken)
- Thema 3: schadevergoeding (noodweg); onderhoud
- Thema 4: afwatering
- Thema 5: kosten
Thema 1: noodweg (vordering van [eiser] )
De redenering van de rechtbank is als volgt. De rechtbank vindt het belangrijk dat [gedaagde] en [A] (vanaf 2002) als echtgenoten samen in het huis hebben gewoond en feitelijk de beide percelen samen hebben gebruikt. [A] reed over de Oprit naar het bedrijfspand in deze context. Het ligt in de rede dat dit vanzelfsprekend mocht op basis van toestemming in de context van het huwelijk. Daarom was er naar het oordeel van de rechtbank geen noodtoestand, die de aanwijzing van een noodweg noodzakelijk zou kunnen maken. Er was in de visie van de rechtbank slechts een gebruikelijke situatie in de context van het huwelijk, een bedrijfswoning en een bedrijfspand. De rechtbank onderkent dat gedragingen voldoende kunnen zijn voor de aanwijzing van een noodweg, maar omdat [gedaagde] en [A] als echtgenoten feitelijk de beide percelen gebruikten, zijn hun gedragingen (gebruik van de Oprit met toestemming) naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat een afspraak tot aanwijzing van een noodweg daaruit mag worden afgeleid. Kortom: een aanwijzing is naar het oordeel van de rechtbank nooit aan de orde geweest.
[gedaagde] vindt dat [eiser] misbruik van recht maakt omdat hij vóór de aankoop wist dat [gedaagde] eigenaar was/is van de Oprit. De rechtbank is het niet met haar eens op dit punt. De rechtbank wijst erop (a) dat [eiser] toen kennelijk meende te mogen voortbouwen op de afspraak tussen [A] en [gedaagde] over een aankoop van de Oprit voor € 25.000,00 (dit is onvoldoende weersproken) en (b) dat de Oprit naar objectieve maatstaven ter plaatse klaarblijkelijk bestemd was als toegangsweg voor het bedrijfspand (de rechtbank heeft dit ter plaatse waargenomen). De rechtbank vindt dus niet dat de wetenschap van [eiser] vóór de aankoop zijn vordering tot aanwijzing van een noodweg in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank verwerpt het beroep op misbruik van recht.
Thema 2: onrechtmatige daad en schadevergoeding door de (bouw)hekken in 2022 (vordering van [eiser] )
Thema 3: schadevergoeding voor het gebruik van de Oprit; onderhoud (vorderingen van [gedaagde] )
- a) De Oprit is eigendom van [gedaagde] en zij kan door de noodweg niet iets anders doen met haar eigendom.
- b) Het gebruik van de noodweg is belastend voor het huis van [gedaagde] omdat er (zwaar, groot) verkeer heen en weer rijdt. Een zekere mate van overlast (stank, geluid) ligt hierin besloten, maar het huis is anderzijds ook wel gebouwd als bedrijfswoning.
- c) [gedaagde] heeft eerst € 25.000,00 afgesproken als koopprijs voor de Oprit. Dat was zoals zij zegt weliswaar in de context van een grotere “package deal” met [A] in het convenant, maar dat neemt niet weg dat het convenant volgens de bedoeling van de echtgenoten moest worden uitgevoerd en dan ook zou gelden na verkoop van de achterzijde en het bedrijfspand aan een derde zoals [eiser] . Met andere woorden; een opvolgend eigenaar zou een bedrijfspand met oprit hebben gekocht. [eiser] was op de hoogte van de som van € 25.000,00 toen hij de achterzijde en het bedrijfspand kocht (daarover zijn partijen het eens).
- d) [gedaagde] vordert nu een periodieke vergoeding in plaats van een vergoeding ineens. De rechtbank schat de contante waarde van de toekomstige kasstroom (€ 2.000,00 per jaar) naar billijkheid op € 25.000,00. De rechtbank vindt daarom € 2.000,00 billijk en passend als periodieke vergoeding.
- e) De rechtbank wijst verder op de overgelegde taxatierapporten. Daaruit volgt een waarde van € 3.000,00 per jaar (rapport [gedaagde] ) dan wel € 1.055,70 per jaar (rapport [eiser] ). Dit bevestigt dat € 2.000,00 een redelijke oplossing is.
- a) [gedaagde] vindt dat zij de grote ruimte achter haar huis bestuursrechtelijk kan gebruiken voor de bouw van een bedrijfspand en dat de Oprit dus veel waarde heeft als toegangsweg naar dat bedrijfspand (€ 13.041,00 per jaar, € 63,00 huurprijs per meter x 207 m2 Oprit).
- b) [gedaagde] vindt ook dat zij de Oprit kan verhuren voor vier parkeerplaatsen voor vrachtwagens (€ 8,320,00 of € 6.600,00 huurprijs per jaar). De rechtbank vindt deze aspecten niet overtuigend als factoren bij de vaststelling van de schadevergoeding.
Thema 4: afwatering (vordering van [gedaagde] )
Thema 5: kosten makelaar/taxateur
5.De beslissing
(i) dat [eiser] aan [gedaagde] voor het gebruik van de noodweg een jaarlijks vóór 1 april van elk jaar te betalen schadevergoeding in de zin van artikel 5:57 lid 1 BW verschuldigd is van € 2.000,00, jaarlijks per 1 april te indexeren met een percentage gelijk aan het consumentenprijsindexcijfer dat jaarlijks door het CBS wordt berekend en gepubliceerd, voor het eerst over de periode 1 april 2022 tot en met 31 maart 2023, zolang [eiser] eigenaar is van de achterzijde (bedrijfspand);
24 januari 2024.