ECLI:NL:RBOBR:2024:2329

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
71-318984-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gewoontewitwassen met gevangenisstraf

Op 31 mei 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verwerven en voorhanden hebben van aanzienlijke geldbedragen, die afkomstig waren uit misdrijven gepleegd door een criminele organisatie. De verdachte had bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, gezien haar kennis van de criminele activiteiten van haar partner. De rechtbank baseerde haar oordeel op bewijs dat was verzameld via cryptocommunicatie en financiële boekhouding van de criminele organisatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank overwoog dat het witwassen een ernstig feit is dat de integriteit van de legale economie bedreigt. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordeling van de verdachte voor soortgelijke feiten en de ernst van het gepleegde delict. De vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat de proeftijd nog niet was ingegaan op het moment van de bewezenverklaring.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.318984.22
Parketnummer vordering: 20 000677 17
Datum uitspraak: 31 mei 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1963] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 april 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 mei 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 november 2021 te Eindhoven en/of één of meer andere plaatsen in Nederland en/of (elders) in Europa en/of de Seychellen, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) (van) een voorwerp, dan wel (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) EUR 1.548.287, bestaande uit
- een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) EUR 497.545 (ontvangen voor

het CSV ) en/of

- een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) EUR 51.600 (ontvangen van het

CSV ) en/of

- een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) EUR 102.000 (ten behoeve van

de huur van een of meer privévliegtuig(en)) en/of

- een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) EUR 897.142 (ten behoeve van

de huur van een of meer luxe jacht(en)) en/of

- een of meerdere (overige) grote geldbedrag(en) van onbekende omvang
a. de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of
b. heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) daarvan een gewoonte heeft/hebben gemaakt.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 20.000677.17 is aangebracht bij vordering van 15 april 2024. Deze vordering heeft betrekking op het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 september 2019.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Uit onderzoek 26Worthing is de verdenking ontstaan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Verdachte wordt medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen verweten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot integrale bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Aan de eis dat sprake moet zijn van een bewijsvermoeden (nu er geen sprake is van een gronddelict) is niet voldaan. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde bedragen voorhanden heeft gehad en er is geen enkel bewijs voor enige feitelijke, verhullende handeling ten aanzien van die bedragen.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsmiddelen.

De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn niet in dit verkort vonnis opgenomen. In het geval hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld, worden de bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis.

Bewijsoverwegingen.

Gewoontewitwassen.

Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.

6 stappen-arrest

In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen enerzijds een bepaald misdrijf en anderzijds het geld dat tussen verdachte en haar medeverdachten werd overgeboekt. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruikmaken van het toetsingskader uit het 6 stappen-arrest van het Gerechtshof Amsterdam [1] . Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” pas bewezen kan worden verklaard indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Vaststellingen op basis van de bewijsmiddelen.
Binnen onderzoek 26Worthing is door opsporingsambtenaren van de Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, (financieel) onderzoek gedaan. Vanuit een ander opsporingsonderzoek, 26Alston, is informatie verstrekt aan het onderzoeksteam. Binnen 26Alston is onderzoek gedaan naar de SkyECC- en Encrochat-gegevens uit onderzoek 26Lemont en onderzoek Argus. In de verkregen chatberichten kwamen onder andere als gebruikers van Encrochat-namen (Chat-ID) voor de nader in 26Alston geïdentificeerde personen:
- [persoon 1] ;
- [persoon 2] .
Genoemde [persoon 1] was in het verleden getrouwd met verdachte. Uit de bewijsmiddelen volgt dat zij, ondanks een echtscheiding, nog steeds een relatie met elkaar hebben. Verdachte heeft zelf ook verklaard nog steeds een relatie met [persoon 1] te hebben.
Zowel [persoon 1] als [persoon 2] werden binnen het onderzoek 26Alston aangemerkt als verdachten van deelname aan een crimineel samenwerkingsverband ( CSV ). [persoon 1] is bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 16 mei 2023 veroordeeld voor deelname (als leider) aan een CSV , witwassen en overtreding van de Opiumwet.
Binnen 26Alston is onderzoek gedaan naar de Encrochat-berichten, Sky ECC-berichten en een inbeslaggenomen telefoon van [persoon 2] .
In diens telefoon stonden notities. Soortgelijke notities zijn ook aangetroffen als screenshots op een inbeslaggenomen telefoon van [persoon 2] . Een van de (bij)namen die op de notities naar voren kwam was " [alias van verdachte] ".
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte binnen het CSV van haar partner [persoon 1] als " [alias van verdachte] " werd aangeduid en dat verdachte ook binnen de tenlastegelegde periode partner was van [persoon 1] . Dat verdachte de partner was van [persoon 1] wordt door haar niet betwist. Dat verdachte als “ [alias van verdachte] ” werd aangeduid blijkt onder andere daaruit dat:
  • In een chatbericht op 14 december 2020 in een chatgesprek tussen [persoon 2] en account 1E4390 wordt aangegeven dat een klok kan worden afgegeven bij [alias van verdachte] . Nadat 1E4390 klaagt over het verkeer en aangeeft dat hij op de Geldropseweg is richting stad, antwoordt [persoon 2] “als je ze bij kit af kan geven zou top zijn”. En vervolgens “Die bedoelde ik net met [alias van verdachte] haha”. De rechtbank constateert dat de roepnaam van verdachte “ [alias 2 van verdachte] ” is;
  • In de telefoon van [persoon 2] is de notitie gevonden “schade [alias van verdachte] 600”. Daarbij is de datum 1 februari opgenomen. Uit tapgesprekken is gebleken dat [persoon 2] en verdachte eind januari contact hadden over een reparatie van de auto van verdachte die rond de €400,- kost. Op 30 januari is de auto klaar en zegt [persoon 2] tegen verdachte dat hij de auto wel gaat afrekenen;
  • In het dossier zijn chatberichten opgenomen waaruit blijkt dat [persoon 1] en verdachte in maart/april 2020 op vakantie waren op de Seychellen. In de berichten wordt meerdere keren gesproken over “ [alias van verdachte] ” en dat er een vlucht moet worden geregeld voor haar om eerder terug te kunnen gaan naar haar zieke moeder. Daarbij wordt gesproken over het regelen van een privévlucht. Vast staat dat verdachte in de bedoelde periode met een privéjet van Air Hamburg vanuit de Seychellen is teruggevlogen naar Nederland in verband met haar zieke moeder;
  • Een van de bijnamen van [persoon 1] , de partner van verdachte, is “ [alias 2 van persoon 1] ”.
Binnen onderzoek 26Worthing is op basis van de op de telefoon van [persoon 2] aangetroffen notities onderzoek gedaan naar de gelden die " [alias van verdachte] " zou hebben ontvangen dan wel aangenomen voor het CSV . Dat de bedragen genoemd in de notities in combinatie met de term “ [alias van verdachte] ” corresponderen met bedragen die daadwerkelijk door verdachte zijn ontvangen/aangenomen blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het volgende:
  • Bij de datum 1 februari in de notities staat: “schade [alias van verdachte] 600”. Uit de overige notities kan worden afgeleid dat het jaartal 2021 moet zijn. Uit de tapgesprekken blijkt dat [persoon 2] vanaf 22 januari 2021 contact had met verdachte over schade aan haar auto. Uit de tapgesprekken blijkt dat de auto op 31 januari 2021 gerepareerd was en dat [persoon 2] de auto wel gaat afrekenen;
  • Uit de notities in de telefoon van [persoon 2] blijkt verder dat er bedragen staan genoteerd met de omschrijving “ [alias van verdachte] gegeven”. In dezelfde notitie staat bovenaan dat dit een samenvatting betreft met als titel “ [alias van persoon 1] ”. De screenshot laat een rijtje aan bedragen zien dat overeenkomt met de in een aanvullend proces-verbaal van bevindingen genoemde bedragen in een chat tussen “ [alias van persoon 1] ” en “ [alias van persoon 2] ”. Uit het dossier volgt dat “ [alias van persoon 1] ” een klant was van het CSV van [persoon 1] en “ [alias van persoon 2] ” de bijnaam is voor [persoon 2] . De rechtbank concludeert dat door “ [alias van persoon 1] ” gelden aan [persoon 2] zijn overhandigd als betaling voor de levering van cocaïne en [persoon 2] die gelden aan verdachte heeft gegeven en verdachte die gelden heeft ontvangen. Het in die berichten genoemde bedrag van 205.600 euro verschijnt ongedateerd in de notities met als titel “ [alias van persoon 1] ”. Over een nog openstaand bedrag wordt in een chat van 11 juni toegezegd dat dat na het weekend wordt betaald. In de notities opgeslagen op de telefoon van [persoon 2] staat bij de datum van 16 juni 2020 (een dinsdag) opgenomen “115.745 [alias van persoon 1] [alias van verdachte] gegeven”.
Uit een analyse van de boekhouding van het CSV , gebaseerd op EncroChat- en SkyECC-berichten, alsmede de screenshots van de (boekhoud)notities in de inbeslaggenomen telefoon van [persoon 2] , blijkt dat verdachte zowel geld heeft aangenomen
voorhet CSV , als dat zij geld heeft aangenomen
vanhet CSV .
In de screenshots van de notities van de boekhouding staan voor de bedragen een +, een – of geen teken. Daar waar een + staat betreft het een ontvangst/inkomen voor het CSV . Daar waar een – staat betreft het een uitgave/kosten voor het CSV .
Daar waar in de overige boekhouding van het CSV een - staat voor een bedrag met de omschrijving “ [alias van verdachte] ” gaat de rechtbank er van uit dat dit een uitgave voor het CSV is en een ontvangst voor “ [alias van verdachte] ”, verdachte dus. Ook het bedrag van 600 euro voor de schade van de auto - waarvoor noch een - noch een + is opgenomen - merkt de rechtbank aan als een ontvangst voor verdachte, nu uit de tapgesprekken blijkt dat [persoon 2] dit bedrag heeft betaald voor de reparatie van haar auto.
Daar waar in de overige boekhouding van het CSV een + staat voor een bedrag met de omschrijving “ [alias van verdachte] ” gaat de rechtbank er van uit dat dit een ontvangst voor het CSV is dus door verdachte wordt aangenomen voor het CSV .
Uit het aanvullende proces-verbaal van bevindingen (nummer LERCF22004-10-1 gedateerd 6 mei 2024, blijkt dat een bedrag van 115.745,00 euro met de omschrijving “ [alias van persoon 1] [alias van verdachte] gegeven” met datum 16-6-2020 en een bedrag van 205.600,00 euro met de omschrijving “ [alias van verdachte] gegeven” zonder datum (beide zonder een + of - teken), ontvangsten/inkomen betreffen voor het CSV , welke verdachte (uiteindelijk) heeft aangenomen voor het CSV , waar haar partner [persoon 1] deel van uitmaakte.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een bedrag van 176.200 heeft ontvangen/aangenomen van “ [persoon 3] ”, nu er in de boekhouding een vraagteken achter dit bedrag is geplaatst.
De rechtbank stelt verder vast dat er weliswaar sterke aanwijzingen zijn dat [persoon 1] betrokken is geweest bij de huur van een privévliegtuig en mogelijk de kosten van de vlucht van verdachte vanuit de Seychellen naar Nederland met dat vliegtuig heeft betaald, maar sluitend bewijs daarvoor ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank. Temeer nu niet is gebleken van onderzoek naar de rol van het bedrijf in Dubai op naam waarvan de kosten van de huur van het vliegtuig (giraal) zijn betaald en het eventuele verband tussen dat bedrijf en [persoon 1] . Ook deze kosten dienen dan ook buiten beschouwing te blijven.
Tenslotte komt de rechtbank tot het oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld wat de kosten waren voor de huur van de luxe jachten waarop verdachte blijkens het dossier op enig moment heeft verbleven, door wie die kosten zijn betaald, en op welke wijze die betaling heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt dat uitsluitend onderzoek is gedaan naar de kosten van het huren van de jachten in openbare bronnen, hetgeen niet wil zeggen dat die bedragen daadwerkelijk zijn betaald.
Al met al komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte gelden in ontvangst heeft genomen voor het CSV (van haar partner [persoon 1] ) ten bedrage van 321.345,00 euro (497.545,00 minus 176.200,00) en een bedrag van 51.600,00 heeft ontvangen van het CSV .
Vermoeden van witwassen
Voor een bewezenverklaring van dit feit zal moeten worden vastgesteld of er sprake is van feiten en omstandigheden die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit vermoeden van witwassen kan worden ontleend aan zogeheten witwastypologieën. Daarbij gaat het om min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van de opbrengsten van misdrijven.
Indien dit vermoeden van witwassen door de rechtbank wordt vastgesteld, mag van de verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Deze verklaring dient voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Van het Openbaar Ministerie mag worden verwacht dat onderzoek wordt gedaan naar deze verklaring van verdachte, indien die verklaring daar voldoende aanleiding toe geeft.
De rechtbank is van oordeel dat niet van elk afzonderlijk geldbedrag dat wordt genoemd in het dossier kan worden vastgesteld dat dit geldbedrag uit een concreet aanwijsbaar misdrijf afkomstig is. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vermoeden van witwassen.
[persoon 1] werd in 2007 veroordeeld tot 11 jaar en 8 maanden gevangenisstraf vanwege ernstige Opiumwet delicten. Op 16 mei 2023 is hij veroordeeld als leider van de CSV die onderzocht werd binnen 26Alston. Tevens werd hij veroordeeld voor gewoontewitwassen en diverse Opiumwetfeiten, zoals de export van cocaïne, de invoer van hasj en voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van amfetamine. Hij kreeg 10 jaar gevangenisstraf opgelegd.
Uit het onderzoek binnen 26Worthing blijkt dat de bedragen waar verdachte gebruik van heeft gemaakt, genoemd worden binnen de financiële boekhouding van de criminele organisatie waarvan [persoon 1] en [persoon 2] deel uitmaakten. Deze financiële boekhouding werd ook gedeeld via cryptocommunicatie, een typisch communicatiemiddel dat wordt gebruikt door criminele organisaties.
De rechtbank concludeert dat het geld dat verdachte heeft verworden en voorhanden heeft gehad afkomstig is uit enig misdrijf, gepleegd door (het CSV van) (onder meer) haar partner [persoon 1] en daarmee is er - zonder meer - sprake van een vermoeden van witwassen.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van de geldbedragen.
Conclusie.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Wetenschap illegale herkomst geld bij verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, telkens als zij onder de hierboven geschetste omstandigheden geldbedragen verwierf of voorhanden had, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Daarbij betrekt de rechtbank dat het om aanzienlijke geldbedragen ging die de verdachte in ontvangst nam/aannam, terwijl de verdachte ook op de hoogte was van de criminele activiteiten van haar partner. Daarmee is bewezen dat verdachte wist (in de zin van voorwaardelijk opzet) van de illegale herkomst van het geld.
Het witwassen heeft een zodanige omvang en continuïteit gehad dat naar het oordeel van de rechtbank ook bewezen kan worden dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 februari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
telkens meerdere geldbedragen van
- in totaal ongeveer EUR 321.345 (ontvangen voor het CSV ) en
- in totaal ongeveer EUR 51.600 (ontvangen van het CSV )

heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist, dat die voorwerpen

- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,

terwijl zij, verdachte en haar mededaders daarvan een gewoonte hebben gemaakt.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) maanden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en stelt dat, in geval van enige bewezenverklaring en strafoplegging, de eis van de officier van justitie disproportioneel is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Witwassen is een ernstig feit en vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Op witwasdelicten met een benadelingsbedrag tussen € 250.000,00 tot € 500.000,00 geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 18-24 maanden.
Strafverzwarend acht de rechtbank dat verdachte bij arrest van 12 september 2019 is veroordeeld voor witwassen en het bewezenverklaarde is begaan in een periode die kort op die veroordeling volgt. Verdachte wist daarom goed dat haar handelen strafbaar is en is daarmee ondanks een eerdere veroordeling -hoewel deze nog niet onherroepelijk is- doorgegaan.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De rechtbank legt een lagere straf op dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank tot een andere, minder ernstige bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 20.000677.17.
De vordering strekt tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, opgelegd bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van
20 september 2019. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden op 11 mei 2021.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen, omdat de rechtbank het tenlastegelegde in de hoofdzaak bewezen acht tot en met 1 februari 2021 en op die datum de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling waarop de vordering betrekking heeft, nog niet was ingegaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
420bis, 420ter Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Wijst af de vordering met parketnummer 20-000677-17 van de officier van justitie, gedateerd 15 april 2024.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. S.S. Arendse, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 31 mei 2024.