ECLI:NL:RBOBR:2024:2316

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
24/421
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatie verzoek op grond van de Wet open overheid met betrekking tot inhuurkracht gemeente

In deze zaak heeft eiser op 19 maart 2023 een verzoek om informatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] op basis van de Wet open overheid (Woo). Eiser verzocht om documenten met betrekking tot de heer [naam], die als inhuurkracht voor de gemeente heeft gewerkt. Het college heeft dit verzoek afgewezen, met de stelling dat het geen bestuurlijke aangelegenheid betrof. Na een bezwaarprocedure heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar heeft het onvoldoende informatie verstrekt over het functioneren van de heer [naam]. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de zoekslag van het college incompleet was en dat er onvoldoende op zijn verzoek is gereageerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college inderdaad niet zorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoekslag niet aan de eisen voldeed die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/421

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , het college

(gemachtigde: mr. S.R.P. Bastiaans).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van het college en namens het college mr. K. van den Kuur deelgenomen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank na een onderbreking voor raadkameroverleg mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 18 december 2023;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.

Motivering

1. Eiser heeft op 19 maart 2023 een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) ingediend bij het college. Daarin verzoekt eiser om alle stukken waarop de naam van de heer [naam] is opgenomen of die aan hem zijn gericht en die zijn opgemaakt en/of ontvangen vanaf 1 januari 2018 tot de datum van het verzoek. Op verzoek van het college heeft eiser dit verzoek op 30 mei 2023 gepreciseerd. Eiser verzoekt daarin om:
  • alle stukken die zien op het beëindigen van het inhuurverband tussen de gemeente en de heer [naam] die 20 jaar voor de gemeente als jurist is ingehuurd;
  • stukken die voorafgaand aan de beëindiging van de inhuur over het functioneren van de heer [naam] zijn opgemaakt;
  • ten minste de laatste vijf facturen voor de werkzaamheden van de heer [naam] .
2. Het college heeft dit verzoek met het besluit van 23 juni 2023 afgewezen, omdat het verzoek geen bestuurlijke aangelegenheid zou betreffen. Met de beslissing op bezwaar van 18 december 2023 (het bestreden besluit) heeft het college – na advisering van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie – het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Daarbij zijn vijf facturen voor de werkzaamheden van de heer [naam] verstrekt. Verder staat in dat besluit dat geen informatie bij het college aanwezig is die ziet op het functioneren van de heer [naam] . Het college heeft toegelicht hoe naar die informatie is gezocht. De afdeling Dienstverlening en Bedrijfsvoering en de teams Financiën en Human Resources hebben gezocht in e-mailboxen, afdelingsverslagen, afdelingsoverzichten een eventuele personeelsdossiers voor inhuur in het archief. Daarin zijn geen verslagen, geregistreerde contracten en stukken aangetroffen.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij vindt dat er onvoldoende is gereageerd op zijn oorspronkelijke verzoek en dat de zoekslag van het college incompleet is geweest.
3.1.
De rechtbank is het met eiser eens dat het college onvoldoende heeft gereageerd op zijn oorspronkelijke verzoek. Onder het oorspronkelijke verzoek verstaat de rechtbank overigens – net als het college – het verzoek van eiser zoals dat door hem op 30 mei 2023 is gepreciseerd. Het college wijst er in dit geval terecht op dat zijn verzoek op precisering zinloos zou zijn als hiernaast ook nog het niet-gepreciseerde verzoek van eiser van 19 maart 2023 zelfstandige betekenis zou hebben.
3.2.
In zijn oorspronkelijke verzoek vraagt eiser onder meer om alle stukken die zien op het beëindigen van het inhuurverband tussen de gemeente en de heer [naam] . Uit de beslissing op bezwaar blijkt niet dat het college naar die informatie heeft gezocht. Op de zitting heeft het college toegelicht dat wel te hebben gedaan. Het college heeft het verzoek zo opgevat dat werd gevraagd om informatie over een actieve beëindigingsbeslissing. Daar was volgens het college geen sprake van, omdat het inhuurverband afliep door het verstrijken van de daarvoor afgesproken termijn. Die beperking die het college in eisers verzoek leest, is er in alle redelijkheid niet in te lezen. Dit betekent dus ook dat onder andere de overeenkomst waarin de door het college genoemde termijn is overeengekomen onder eisers verzoek valt. Het college zal bij het opnieuw nemen van een beslissing op het bezwaar van eiser nog op dit punt moeten ingaan.
3.3.
Ook is de rechtbank het met eiser eens dat de zoekslag van het college incompleet is geweest. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) – de hoogste rechter in Nederland in zaken zoals deze – heeft al eerder geoordeeld dat een bestuursorgaan voldoende inzichtelijk moet maken hoe het de zoekslag heeft verricht. Die zoekslag moet zorgvuldig zijn. Het voldoende inzichtelijk maken van de zoekslag kan het bestuursorgaan bewerkstelligen door bijvoorbeeld specifiek te vermelden welke systemen zijn geraadpleegd, welke zoektermen zijn gehanteerd voor het zoeken naar documenten in die systemen, welke specifieke vragen de volgens het bestuursorgaan relevante personen hebben meegekregen en welke schifting in de door die personen aangedragen documenten vervolgens is gemaakt. [1]
3.4.
In het bestreden besluit is (de in punt 2. weergegeven) informatie opgenomen over de zoekslag. Dit voldoet niet aan de hiervoor (in punt 3.3. weergegeven) eisen die de Afdeling daaraan stelt. Het college heeft op de zitting weliswaar nog genoemd met welke concrete zoektermen naar informatie is gezocht, maar ook daarvan uitgaande voldoet de zoekslag nog altijd niet. Wat betreft het zoeken in e-mailboxen heeft het college op de zitting volstaan met de mededeling dat “de relevante e-mailboxen” zijn doorzocht en dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren zich ertegen verzet om de concrete mailadressen te noemen. De rechtbank volgt dat niet, omdat ook had kunnen worden volstaan met het vermelden bij welke functionarissen – dus zonder naam – was gezocht, bijvoorbeeld de concrete functionarissen van HRM/P&O en de leidinggevende waaronder de heer [naam] viel. Ook blijkt niet – hoewel eiser daar expliciet om heeft verzocht – dat een zoekslag is gedaan in (onder de Woo vallende) appjes en sms-berichten. Bij de voorbereiding van de nieuwe beslissing op bezwaar die het college zal moeten gaan nemen zal een zoekslag moeten worden ondernomen die aan deze eisen voldoet. Uit de motivering van deze nog te nemen beslissing zal daarvan vervolgens verslag moeten worden gedaan.
3.5.
Het college wijst nog op de rechtspraak van de Afdeling waarin is overwogen dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. [2] Van een geloofwaardige ontkenning kan in beginsel pas sprake zijn als een zoekslag heeft plaatsgevonden op de hiervoor (in punt 3.3. omschreven) wijze. De rechtbank is het overigens met eiser eens dat die mededeling ook om het volgende ongeloofwaardig voorkomt. Eiser heeft onbestreden gesteld dat de heer [naam] gedurende 20 jaar als jurist door de gemeente [plaats] is ingehuurd. Uit de overgelegde facturen blijkt verder dat de heer [naam] in ieder geval op wekelijkse basis werkzaamheden voor de gemeente verrichtte. De rechtbank vindt het bij deze stand van zaken dan ook ongeloofwaardig dat een inhuurverband van die duur en omvang zonder enige vastgelegde (formele) berichtgeving tot een einde is gekomen.
3.6.
Eiser heeft op de zitting nog aan de orde gesteld dat er een zienswijze is ingediend en dat die ten onrechte niet als op de zaak betrekking hebbend stuk door het college is overgelegd. Het college heeft daarop aangegeven de heer [naam] mondeling een zienswijze heeft gegeven en dat hij het eens was met de verstrekking van informatie die met het besluit van 18 december 2023 is verstrekt. Die mondelinge zienswijze is door het college vervolgens niet schriftelijk vastgelegd. De rechtbank heeft mede gelet op de inhoud van de zienswijze geen aanleiding aan deze gang van zaken te twijfelen.
3.7.
Eiser heeft op de zitting desgevraagd nog gezegd dat het college wel adequaat heeft gereageerd op zijn verzoek om ten minste de laatste vijf facturen voor de werkzaamheden van de heer [naam] te overleggen. Bij de nieuwe nog te nemen beslissing op bezwaar hoeft het college daar dus niet meer op in te gaan.
3.8.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit (in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) niet zorgvuldig is voorbereid en (in strijd met artikel 7:11 van de Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal het college opdragen om binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
3.9.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.ABRvS 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3027, en ABRvS 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:367.
2.ABRvS 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1376, en ABRvS 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1494.