ECLI:NL:RBOBR:2024:2315

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
23/2982
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieaanvraag wegens verdenking van terroristisch misdrijf en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een naturalisatieaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die samen met zijn minderjarige kinderen een aanvraag tot naturalisatie had ingediend, kreeg te maken met een afwijzing op basis van verdenkingen van terroristisch gedrag. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het geen bezwaargronden bevatte. Echter, in beroep bleek dat de eiser wel degelijk tijdig bezwaargronden had ingediend. De staatssecretaris trok zijn eerdere besluit in en verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen de eerste beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk was vanwege gebrek aan procesbelang, aangezien de staatssecretaris het besluit had ingetrokken. De rechtbank oordeelde ook dat de staatssecretaris niet verplicht was om de eiser te horen voordat hij het nieuwe besluit nam. De eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die tot naturalisatie moesten leiden, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen concrete feiten had aangedragen ter onderbouwing van zijn stelling. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de tweede beslissing op bezwaar ongegrond, en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de naturalisatieaanvraag af te wijzen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de staatssecretaris, die op € 875,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen kregen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/2982
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

mede namens zijn minderjarige kinderen
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde waren – zonder bericht van afwezigheid - niet aanwezig.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2023 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 11 december 2023 ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875, aan proceskosten aan eiser.

Motivering

Eiser heeft op 21 november 2022 een aanvraag tot naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) ingediend voor hemzelf en zijn drie minderjarige kinderen. Met een voorgenomen besluit van 9 mei 2023 heeft de staatssecretaris eiser laten weten dat hij van plan is de aanvraag af te wijzen en heeft hij eiser in de gelegenheid gesteld daarop zijn zienswijze te geven. Eiser heeft op 24 mei 2023 schriftelijk zijn zienswijze gegeven. Eiser erkent in die zienswijze dat hij verdachte is in twee strafrechtelijke onderzoeken, maar wijst erop dat hij nog niet is veroordeeld. Een weigering van de naturalisatie is daarom in strijd met de onschuldpresumptie. Ook voldeed eiser op het moment van indienen van de aanvraag aan alle voorwaarden.
Met het besluit van 15 juni 2023 heeft de staatssecretaris overeenkomstig zijn voornemen de aanvraag van eiser afgewezen. Volgens de staatssecretaris moet dat, omdat op grond van het gedrag van eiser ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk. De staatssecretaris baseert dit op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN. Eiser is verdachte in twee strafzaken. In de eerste strafzaak wordt hij verdacht van mishandeling van zijn levensgezel en bedreiging. In de tweede strafzaak wordt hij verdacht van lidmaatschap van een terroristische organisatie. Beide verdenkingen zijn serieus en zijn – zeker wat betreft de tweede – volgens de staatssecretaris voldoende om de afwijzing te dragen. Omdat eiser niet wordt genaturaliseerd kunnen zijn minderjarige kinderen niet met hem mee naturaliseren en wordt de aanvraag ook ten aanzien van hen afgewezen.
3. Met het besluit van 6 oktober 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij zijn bezwaar niet van gronden had voorzien. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 oktober 2023. Hij wijst er onder andere op dat hij in de bezwaarfase wel tijdig bezwaargronden heeft ingediend.
4. Met het besluit van 11 december 2023 heeft de staatssecretaris het besluit van 6 oktober 2023 ingetrokken, omdat is gebleken dat eiser in bezwaar wel tijdig bezwaargronden heeft aangevoerd en dat het besluit van 6 oktober 2023 daarom onjuist is. De staatssecretaris stelt vervolgens het besluit van 11 december 2023 daarvoor in de plaats. In dat besluit verklaart hij het bezwaar van eiser ongegrond. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser van rechtswege ook betrekking op het besluit van 11 december 2023.
4.1.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen het besluit van 6 oktober 2023 niet-ontvankelijk. Dit besluit is immers door de staatssecretaris ingetrokken en niet is gebleken dat eiser nog enig belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid daarvan. Omdat de staatssecretaris dit besluit heeft ingetrokken, wordt hij veroordeeld in de proceskosten van eiser. Die bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 875, (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875, en een wegingsfactor 1). Omdat eiser vanwege betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, hoeft de staatssecretaris geen griffierecht te vergoeden.
4.2.
Eiser vindt dat hij voorafgaand aan het nemen van het besluit van 11 december 2023 door de staatssecretaris had moeten worden gehoord. De rechtbank volgt hem hierin niet. Dit besluit is lopende de beroepsprocedure door de staatssecretaris genomen. De bepalingen van hoofdstuk 7 van de Awb – waarin de hoorplicht is opgenomen – zijn op een dergelijk besluit niet van toepassing. Het is niet uitgesloten dat ook in een situatie als deze een zorgvuldige voorbereiding van het besluit (zoals voorgeschreven in artikel 3:2 van de Awb) met zich meebrengt dat een belanghebbende in de gelegenheid moet worden gesteld om voorafgaand aan het nemen van het besluit (mondeling) zijn zienswijze te geven. Van zo’n geval is hier geen sprake, al was het maar omdat – zoals de staatssecretaris terecht opmerkt – eiser in zijn zienswijze, in bezwaar en in beroep in essentie dezelfde punten naar voren brengt.
4.3.
In deze beroepsprocedure stelt eiser niet langer ter discussie dat de staatssecretaris – gezien de tegen hem bestaande strafrechtelijke verdenkingen – zijn aanvraag om naturalisatie op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN mocht afwijzen. Eiser vindt wel dat de staatssecretaris zich er onvoldoende van vergewist dat sprake is van bijzondere omstandigheden om toch tot naturalisatie over te gaan. Eiser zegt dat hij onvoldoende in de gelegenheid gesteld om de besluitvorming op dit punt te beïnvloeden. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser is in de gelegenheid gesteld om – met behulp van een professioneel gemachtigde – een zienswijze in te dienen, bezwaar te maken en beroep in te stellen. Niet valt in te zien waarom hij hiermee onvoldoende in de gelegenheid gesteld om de besluitvorming op dit punt te beïnvloeden. Daarbij mag niet onvermeld blijven dat eiser in al die fasen geen enkele op zijn situatie betrekking hebbend feit of omstandigheid naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van zijn opvatting dat in zijn situatie sprake is van een bijzonder geval. Bovenal merkt de staatssecretaris terecht op dat zelfs in een bijzonder geval de wettelijke hardheidsclausule (van artikel 10 van de RWN) geen ruimte biedt om bij de in eisers geval toegepaste weigeringsgrond van de wet af te wijken.
4.4.
Eiser vindt tot slot dat het besluit van 15 juni 2023 – waarmee zijn aanvraag tot naturalisatie is afgewezen – onbevoegd is genomen. Dat besluit ligt niet ter toetsing voor. De beroepsprocedure richt zich tegen de beslissing op bezwaar van 11 december 2023. Pas als dat besluit door de rechtbank zou zijn vernietigd, zou een beoordeling van het besluit van 15 juni 2023 aan de orde zijn geweest. Overigens kan een eventueel bevoegdheidsgebrek in een besluit worden hersteld doordat de beslissing op bezwaar wel bevoegd wordt genomen. Eiser heeft verder niet betwist dat het besluit van 11 december 2023 wel bevoegd is genomen.
4.5.
Uit wat hiervoor onder 5.2. tot en met 5.4. is overwogen volgt dat het beroep tegen het besluit van 11 december 2023 ongegrond moet worden verklaard. Dit betekent dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om eiser en zijn minderjarige kinderen niet te naturaliseren.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: