ECLI:NL:RBOBR:2024:2265

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
01-036887-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handelen in harddrugs en geweld tegen ambtenaren

Op 29 mei 2024 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van ruim twee maanden schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het handelen in base cocaïne (crack) en heroïne, alsook aan het meermalen aanwezig hebben van deze verdovende middelen. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan wederspannigheid, belediging en bedreiging van verbalisanten, en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting op 15 mei 2024, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder geweld tegen ambtenaren en het bezit van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en heroïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een langere periode actief heeft beziggehouden met de handel in harddrugs, wat ernstige gevolgen heeft voor de samenleving en de gezondheid van gebruikers. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten. De vordering van de benadeelde partij, een ambtenaar, werd ook toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 375,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.036887.24, 01.135926.23, 01.020795.23 en 01.320551.22 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering: 01.187962.21
Datum uitspraak: 29 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2024.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij afzonderlijke dagvaardingen van 4 april 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van 01.320551.22:1.
primair:
hij op of omstreeks 7 december 2022 te Helmond, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [ambtenaar 1] en/of [ambtenaar 2] , hoofdagenten bij de politie Eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door
- meermalen zijn armen met kracht los te trekken en/of in tegengestelde richting te trekken,
- trappende bewegingen naar die [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] te maken en/of
- in de hand van die [ambtenaar 1] te bijten,

terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten

- een bijtwond in de hand en/of schaafwonden op de vingers en/of handen bij die [ambtenaar 1] en/of
- een schaafwond op de vinger bij die [ambtenaar 2] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:
hij op of omstreeks 7 december 2022 te Helmond [ambtenaar 1] heeft mishandeld door die [ambtenaar 1] in zijn hand te bijten;
2.
hij op of omstreeks 7 december 2022 te Helmond opzettelijk ambtenaren, te weten [ambtenaar 2] , [ambtenaar 3] , [ambtenaar 4] en/of [ambtenaar 1] , werkzaam als hoofdagent bij de politie Eenheid Oost-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden
heeft beledigd door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "Kankerlijers", "Kankerwouten", "Ik neuk jullie moeder" en/of "jullie kankermoeder", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door te spugen op, althans in de richting van, de schoenen van die [ambtenaar 2] ;
3.
hij op of omstreeks 7 december 2022 te Eindhoven [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Wacht maar tot ik jou alleen op straat tegen kom, ik maak je dood." en/of "Wacht maar sukkeltje, ik maak je echt kapot.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 7 december 2022 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 33,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 1,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van 01.135926.23:
hij op of omstreeks 5 januari 2023 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9,18 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 8,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van 01.020795.23:1.
hij op of omstreeks 20 januari 2023 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 27,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 34,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 20 januari 2023 te Helmond opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 9 van de Opiumwet,
gedaan door een ambtenaar, te weten, [ambtenaar 5] , hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd tot uitlevering van (alle) verdovende middelen, hieraan geen gevolg te geven;
ten aanzien van 01.036887.24:
1.
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2023 tot en met 1 februari 2024 te Helmond,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,

zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.
hij op of omstreeks 1 februari 2024 te Helmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- circa 99,46 gram cocaïne (goednummer 2164987, monsternummers SIN AAQC5378NL, AAQC5363NL en AAQC5359NL) en/of
- circa 41,03 gram cocaïne (goednummer 2164988, monsternummer SIN AAQC5380NL) en/of
- circa 7,49 gram cocaïne (goednummer 2164989, monsternummer SIN AAQC5366NL) en/of
- circa 755 gram cocaïne (goednummer 2165173, monsternummers SIN AAQC5368NL, AAQC5413NL, AAQC5414NL en AAQC5415NL),

in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of

- circa 24 gram heroïne (goednummer 2164991, monsternummers SIN AAQC5385NL en AAQC5361NL),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.187962.21 is aangebracht bij vordering van 29 maart 2024. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Oost-Brabant van 28 januari 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder parketnummer 01.320551.22 onder 1 primair ten laste gelegde en de overige ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van parketnummer 01.320551.22 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het gedeelte van feit 2 dat gaat over het spugen in de richting van [ambtenaar 2] . De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet de intentie had om de verbalisant daarmee te beledigen en heeft voor dit gedeelte van de tenlastelegging partiële vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de parketnummers 01.135926.23 en 01.020795.23 onder 1 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot parketnummer 01.020795.23 onder 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat er gelet op de situatie niet verwacht kon worden dat verdachte kon voldoen aan de vordering tot uitlevering.
Ten aanzien van parketnummer 01.036887.24 onder 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de pleegperiode beperkt dient te worden tot de maanden december 2023 en januari 2024. De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot feit 2 op het standpunt gesteld dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op de aangetroffen 755 gram cocaïne wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. Volgens verdachte moet deze cocaïne door een andere drugdealer daar verstopt zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
De verdachte heeft de meeste feiten integraal bekend. Voor zover er ten aanzien van die feiten ook geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.), volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt, voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen voor de (gedeelten van) feiten waarvoor wel vrijspraak is bepleit, verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
01.320551.22, feiten 1, 2, 3 en 4
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het achterwege blijven van een vrijspraakverweer volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen [1] :
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (proces-verbaal van de terechtzitting, verklaring verdachte);
  • een proces-verbaal van aangifte door [ambtenaar 1] d.d. 8 december 2022 (pag. 18-20);
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 7 december 2022 (pag. 21-22);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 december 2022 (pag. 4-17);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 december 2022 (pag. 25-26);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 december 2022 (pag. 27-29);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2023 (pag. 30-38).
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank ten aanzien van het laatste deel van feit 2 van oordeel dat niet bewezen is dat het spugen opzettelijk in de richting van verbalisant [ambtenaar 2] plaatsvond en dat daaraan geen beledigend karakter is te verbinden. Niet onaannemelijk is de verklaring van verdachte dat hij bloed uit zijn mond heeft willen spugen en dat hij dat niet bewust richting de verbalisant deed. Verdachte zal voor dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
01.135926.23
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het achterwege blijven van een
vrijspraakverweer volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen [2] :
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (proces-verbaal van de terechtzitting, verklaring verdachte);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 januari 2023 (pag. 4-10);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2023 (pag. 35-40);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2023 (pag. 41-45);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2023 (pag. 63-65).
01.020795.23, feit 1
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het achterwege blijven van een vrijspraakverweer volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen [3] :
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (proces-verbaal van de terechtzitting, verklaring verdachte);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2023 (pag. 13-16);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2023 (pag. 17-22);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 februari 2023 (pag. 23-30).
01.020795.23, feit 2
Verdachte heeft dit feit, het niet voldoen aan een vordering tot uitlevering van alle verdovende middelen, niet ondubbelzinnig bekend. Verdachte heeft gezegd dat hij niet echt de mogelijkheid had de verdovende middelen te geven. Uit het in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen bewijs blijkt echter dat verdachte slechts op een vraag hoefde te antwoorden. Het was niet nodig de verdovende middelen feitelijk over te dragen. Verdachte reageerde echter in het geheel niet, zodat hij niet aan de vordering voldeed. Dit feit kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
01.036887.24, feit 1
Door de verdediging is vrijspraak bepleit voor een deel van de dealperiode. Dit verweer wordt weerlegd door de uit de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen blijkende omstandigheid dat verdachte ruim voor december 2023 al samen met een ander drugs dealde, in ieder geval in de gehele ten laste gelegde periode.
01.036887.24, feit 2
Verdachte heeft dit feit met uitzondering van het vierde gedachtestreepje, waar hem wordt verweten in vereniging 755 gram cocaïne opzettelijk aanwezig te hebben gehad, bekend en de raadsvrouw heeft, met uitzondering van het vierde gedachtestreepje, geen vrijspraak bepleit. Daarom volstaat de rechtbank met betrekking tot dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen. Ten aanzien van het vierde gedachtestreepje verwijst de rechtbank naar de bewijsmiddelenbijlage en naar de hieronder opgenomen nadere bewijsoverweging.
De bewijsmiddelen [4] :
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (proces-verbaal van de terechtzitting, verklaring verdachte);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2024 (pag. 110-113);
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2024 (pag. 187-201);
Met betrekking tot het vierde gedachtestreepje overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, samen met [medeverdachte] , de beschikking heeft gehad over de schuur op het [adres] in Helmond. Verdachte heeft verklaard dat hij meerdere dagen per week op het adres verbleef en daar ontmoetingen had met mensen uit het drugsmilieu. De daar aangetroffen cocaïne bevond zich in de machtssfeer van verdachte en naar het oordeel van de rechtbank was verdachte zich bewust van het feit dat er 755 gram cocaïne in de schuur lag, omdat de rechtbank deze hoeveelheid cocaïne beschouwt als een handelsvoorraad voor de handel in verdovende middelen, zoals deze onder feit 1 is ten laste gelegd. Op basis van de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen ten aanzien van dat feit acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich onder andere schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen en dat de verkoopwaar afkomstig was van de woning aan de [adres] . Dat past ook bij de bevindingen van de politie op de actiedag, 1 februari 2024. Het ligt, gelet op de hoeveelheid handel die verdachte met [medeverdachte] bedreef, logisch dat een niet geringe handelsvoorraad in of rond de woning aanwezig was.
Het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario is in de ogen van de rechtbank volstrekt onaannemelijk, omdat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne een grote waarde vertegenwoordigt en geen enkele drugsdealer een dergelijke hoeveelheid ongevraagd op het adres van een andere dealer zou achterlaten.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 februari 2024 in Helmond samen met een ander opzettelijk 755 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de opgegeven, dan wel in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
ten aanzien van 01.320551.22:1.
primair:
op 7 december 2022 te Helmond, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] , hoofdagenten bij de politie Eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door
- meermalen zijn armen met kracht los te trekken en in tegengestelde richting te trekken,
- trappende bewegingen naar die [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] te maken en
- in de hand van die [ambtenaar 1] te bijten,

terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten

- een bijtwond in de hand en schaafwonden op de vingers en handen bij die [ambtenaar 1] en
- een schaafwond op de vinger bij die [ambtenaar 2]

ten gevolge heeft gehad;

2.
op 7 december 2022 te Helmond opzettelijk ambtenaren, te weten [ambtenaar 2] , [ambtenaar 3] , [ambtenaar 4] en [ambtenaar 1] , werkzaam als hoofdagent bij de politie Eenheid Oost-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hun de woorden toe te voegen: "Kankerlijers", "Kankerwouten", "Ik neuk jullie moeder" en "jullie kankermoeder";
3.
op 7 december 2022 te Eindhoven [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Wacht maar tot ik jou alleen op straat tegen kom, ik maak je dood." en "Wacht maar sukkeltje, ik maak je echt kapot.";
4.
op 7 december 2022 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad 33,4 gram cocaïne en 1,1 gram heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van 01.135926.23:
op 5 januari 2023 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad 9,18 gram cocaïne en 8,8 gram heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van 01.020795.23:1.
op 20 januari 2023 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad 27,4 gram cocaïne en 34,8 gram heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 20 januari 2023 te Helmond opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 9 van de Opiumwet, gedaan door een ambtenaar, te weten, [ambtenaar 5] , hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant, belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd tot uitlevering van (alle) verdovende middelen, hieraan geen gevolg te geven;
ten aanzien van 01.036887.24:
1.
in de periode van 23 november 2023 tot en met 1 februari 2024 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,

zijnde cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2.
op 1 februari 2024 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- circa 99,46 gram cocaïne en
- circa 41,03 gram cocaïne en
- circa 7,49 gram cocaïne en
- circa 755 gram cocaïne en
- circa 24 gram heroïne,

zijnde cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling toe te wijzen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hierbij heeft zij onder andere gewezen op zijn huidige privé-situatie en de onduidelijkheid omtrent zijn verblijfsstatus. De raadsvrouw heeft verzocht om oplegging van een lagere gevangenisstraf dan de eis van de officier van justitie met daarbij een fors voorwaardelijk strafdeel.
Daarnaast heeft de raadsrouw zich ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van het handelen in base cocaïne (crack) en heroïne en het meermalen aanwezig hebben van deze verdovende middelen. Kijkend naar de omstandigheden waaronder verdachte die middelen bij zich had, het feit dat hij telkens van de politie probeerde weg te vluchten en gelet op de bewijsmiddelen ten aanzien van het handelsfeit lijkt sprake van een intensieve handel .Het is algemeen bekend dat deze verdovende middelen zeer verslavend zijn en ernstige schade toebrengen aan de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de gebruikers. De verspreiding van en de georganiseerde handel in harddrugs gaan bovendien gepaard met vele andere vormen van zware criminaliteit en hebben een ontwrichtende invloed op de samenleving. Zo hangt een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten samen met de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers en gaat de handel in drugs de laatste jaren steeds vaker gepaard met ernstige geweldsdelicten. Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich geen rekenschap gegeven van de schadelijke gevolgen van zijn handelen.
Verdachte heeft zijn cliënteel agressief geworven en heeft zijn handel bewust mede gericht op verslaafde gebruikers.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid, belediging en bedreiging van verbalisanten en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. Verbalisanten die aanwezig waren bij een melding over verdachte werden door hem beledigd en bedreigd. De politie heeft meerdere malen de handen vol gehad aan verdachte.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor de strafbare feiten waar binnen de rechtspraak geen oriëntatiepunten voor zijn ontwikkeld, heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken door rechtbanken zijn opgelegd.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder meermaals voor soortgelijke feiten werd veroordeeld tot gevangenisstraffen. Verdachte is onder andere in 2022 veroordeeld tot een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf voor belaging en bedreiging. In verband met die veroordeling liep verdachte zelfs nog in een proeftijd toen hij de onderhavige feiten pleegde. Op 8 maart 2022 is verdachte door het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch veroordeeld tot een maand gevangenisstraf voor de handel en het voorhanden hebben van drugs. Daarnaast is verdachte op 17 maart 2021 in België veroordeeld voor de handel in drugs tot een gevangenisstraf van achttien maanden. De eerdere veroordelingen, dus ook van langere duur, hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank constateert dat de LOVS-oriëntatiepunten in principe aanleiding geven tot een lagere strafoplegging dan in dit geval door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal ook een lagere straf opleggen dan geëist. Gelet op de duur van de periode waarin verdachte heeft gedeald, het bezit van harddrugs met een forse dealerindicatie, het forse strafblad en het feit dat hij meermalen harddrugs voorhanden heeft gehad waarbij hij zich heeft verzet bij zijn aanhouding of is gevlucht voor de politie, zal de rechtbank wel een gevangenisstraf opleggen van aanzienlijke duur. Deze straf doet recht aan de ernst van de feiten en voor een lagere straf of een andere modaliteit ziet de rechtbank geen ruimte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met de komst van zijn dochter nu pas heeft gemerkt wat hij te verliezen heeft en dat dit ertoe heeft geleid dat hij, in tegenstelling tot eerdere momenten, voor het eerst wel een verklaring heeft willen afleggen. Mede gelet op deze situatie en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de rechtbank het daarom van belang dat verdachte een stok achter de deur heeft in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf om hem ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, namelijk 10 maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren.

De vordering van de benadeelde partij [ambtenaar 1] .

Vordering.
[ambtenaar 1] vordert een bedrag van € 375,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van € 375,00 met toekenning van de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering, nu deze onbetwist is gebleven en zij de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2022 tot de dag der algehele voldoening.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu dit - zoals is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting - voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank zal daarnaast de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.187962.21.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 57, 63, 181, 184, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van parketnummer 01.320551.22:
1.
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
2.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer 01.135926.23:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer 01.020795.23:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Ten aanzien van parketnummer 01.036887.24:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregel:
 Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
 Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
01.020795.23: 465 euro;
01.020795.23: 192,98 euro;
01.135926.23: 380,2 euro;
01.135926.23: 69,65 euro;
01.320551.22: 383,45 euro;
01.020795.23: 1 stk gsm;
01.036887.24: 1 stk gsm;
01.135926.23: 1 stk gsm.
De rechtbank beveelt de teruggave van de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, goederen aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: verdachte.
01.036887.24: 1 stk gsm;
01.036887.24: 1 stk gsm;
01.036887.24: 1 stk gsm;
01.036887.24: 1 stk gsm;
01.135926.23: 1 stk gsm;
01.320551.22: 1 stk gsm;
01.320551.22: 1 stk gsm,
Beslissing naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij S.A. Bruin .
Ten aanzien van 01.320551.22, feit 1 primair:
De rechtbank:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [ambtenaar 1] , van een bedrag van € 375,00, bestaande uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [ambtenaar 1] , van een bedrag van € 375,00. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling.
De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant van 28 januari 2022, gewezen onder parketnummer 01.187962.21, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. O.Y. Ifzaren, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 29 mei 2024.

Voetnoten

1.
2.
3.
4.